Zaaknumemr: AR 2007/876
Vonnisdatum: 24 november 2008
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingplaats Curaçao
de naamloze vennootschap S.F.T. bank NV,
gevestigd op Curacao,
eiseres, verder: de bank,
gemachtigde: mrs. A. Huizing en E.J.J. Huizing,
de openbare rechtspersoon De Sociale Verzekeringsbank,
gevestiigd op curacao,,
gedaagde, verder: de SVB,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
- het inleidende verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de akte wijziging eis;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
Van alle stukken dienen als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Vonnis is nader bepaald op heden.
De bank vordert na wijziging van de eis:
De SVB te veroordelen om de veilingopbrengst vermeerderd met de geaccumuleerde deposito rente onder aftrek van de door SFT goed te keuren veilingkosten, aan SFT te voldoen, rente en kosten rechtens.
De SVB te veroordelen om de veilingopbrengst vermeerderd met de deposito rente en na aftrek van de door SFT goed te keuren veilingkosten als ook onder aftrek van de vordering van SVB op Posner Agencies (Curaçao) N.V. ten bedrage van Naf. 23.985,83 aan SFT te voldoen, rente en kosten rechtens.”.
De SVB heeft de vordering bestreden.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
Bruyzeel Storage Systems BV heeft in december 2001 aan Posner Agencies Curaçao NV (verder: Posner Agencies) een rijdend archief verkocht en geleverd dat is geïnstalleerd in bedrijfsruimte aan de Kaya Jacob Posner z/n te Zeelandia.
Bruynzeel heeft de eigendom van het archief voorbehouden totdat de koper de koopprijs volledig heeft voldaan. Posner Agencies heeft de koopprijs niet volledig betaald.
Voordat deze op verzoek van de bank werd geveild, behoorde de bedrijfsruimte aan de Kaya Jacob Posner te Zeelandia toe aan de vennootschap onder firma Posner Real Estate (verder: Real Estate).
Real Estate heeft een schriftelijk vastgelegde en op 1 augustus 2005 gedateerde huurovereenkomst gesloten met de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen. Daarbij is een gedeelte van de bedrijfsruimte, groot 355 m2, met ingang van 1 oktober 2003 voor de duur van 3 jaren verhuurd voor een bedrag van NAf 10.250,- per maand.
De overheid heeft het gehuurde nimmer in gebruik genomen, maar de huurprijs wel betaald.
Omdat de opbrengst van de verkoop van de onroerende zaak waarop zij een recht van hypotheek had ontoereikend was, heeft de bank op 11 mei 2005 ten laste van Real Estate conservatoir beslag gelegd op het door Bruynzeel geleverde verrijdbaar archief dat zich bevond in de vorenomschreven bedrijfsruimte aan de Kaya Jacob Posner z/n te Zeelandia.
Bij vonnis van 12 februari 2007 heeft het gerecht Real Estate veroordeeld aan de bank te betalen NAF 655.186,67 en het door SFT gelegde conservatoir beslag op het rijdend archief van waarde verklaard. Daarbij is onder meer overwogen:
“Voor vanwaardeverklaring is niet vereist dat de beslagene eigenaar is van het in beslag genomen goed. Het gerecht zal dan ook aan het verweer van die strekking voorbijgaan. In deze procedure is geen plaats voor een onderzoek en behandeling van het geschil tussen SFT en Posner over de eigendomsvraag, omdat de beweerde eigenaar geen partij is en derhalve door dit vonnis niet kan worden gebonden.”.
Ter zake van premies heeft de SVB van Posner Agencies te vorderen NAf 23.985,83. Omdat betaling van deze premies uitbleef heeft de SVB aan haar, Posner Agencies, op 20 juli 2007 dwangschriften betekend en aangezegd dat de op 30 juni 2006 en 13 juli 2006 in beslag genomen zaken (“roerende goederen”) op 29 augustus 2007 worden verkocht. Tot die zaken behoort het rijdend archief.
Bij exploit van 28 augustus 2007 heeft de bank aan de SVB te kennen gegeven “dat het door (…) de geëxploiteerde gelegd beslag op het (…) rijdend archief niet kleeft omdat deze zich ten tijde van het beslag niet op de bodem van de premieschuldige, t.w.: de naamloze vennootschap Posner Agencies NV bevond”. Voorts heeft zij kenbaar gemaakt zich tegen het beslag en de voorgenomen veiling te verzetten.
Op 3 oktober 2007 is het rijdende archief geveild. De opbrengst daarvan bedroeg NAf 91.438,52.
Het standpunt van de bank komt er op neer dat aan de SVB de opbrengst van de openbare verkoop van het rijdend archief niet toekomt omdat het rijdend archief zich niet bevond op de bodem van de premieschuldige Posner Agencies, maar op de bodem van Real Estate, die geen premies aan de SVB verschuldigd was. Volgens de bank komt op grond van voormeld vonnis van 12 februari 2007 de opbrengst aan haar toe.
De SVB heeft dat bestreden. Daartoe heeft zij gesteld, kort weergegeven, dat artikel 8 van de Dwangverordening aan toewijzing van de vordering aan de bank in de weg staat.
De invordering is geregeld in de daarop betrekking hebbende Landsverordening, houdende regeling van de invordering van belastingen bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging in zaken van belastingen, bijdragen en vergoedingen, Pb 1942, nr 246, verder: de LvI.
Voldaan is aan artikel 4 LvI waarin is bepaald dat binnen een maand na de betekening van het verzet het geding aanhangig moet worden gemaakt, zodat de bank ontvankelijk is in haar vordering.
Artikel 8 van de LvI luidt als volgt:
“Behoudens in het geval dat een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden echter nimmer verzet in rechte doen tegen de inbeslagneming terzake van belastingen (…), van roerende zaken, tot stoffering van een huis (…) dienende, (…) wanneer die zaken (…) zich tijdens de inbeslagneming bevinden in het bezit van de schuldenaar of in het huis, op de plantage of het erf, door hem bewoond of bij hem in gebruik.”.
Partijen worden in wezen verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of het rijdend archief bij de inbeslagneming op verzoek van de SVB feitelijk in gebruik was bij Posner Agencies en zij toen over het rijdend archief onafhankelijk van derden de beschikking had.
Volgens de bank had Posner Agencies niet de beschikking over het rijdend archief omdat zij het archief – zij het voorwaardelijk - had verkocht en geleverd aan Real Estate en het archief ook bij Real Estate in gebruik was doordat Real Estate de bedrijfruimte met het rijdende archief had verhuurd aan de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen.
De SVB heeft dat bestreden en aangevoerd dat bepalend is of de belastingplichtige (Posner Agencies) de vrije toegang had tot het perceel en dat perceel als (mede) gebruiker ter vrije beschikking had zonder vooraf toestemming van anderen nodig te hebben. Voorts heeft zij aangevoerd dat de leverancier Bruynzeel een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt en Real Estate geen verkrijger te goeder trouw is omdat Bruynzeel een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt dat Real Estate kende omdat Posner Agencies en Real Estate dezelfde directeur hebben.
Dat het rijdend archief bestemd was om door de huurster, de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen, te worden gebruikt, blijkt uit artikel 1, lid 2 van de huurovereenkomst die Real Estate met haar heeft gesloten.
Hieruit leidt het gerecht af dat Real Estate de feitelijke gebruiker was van het rijdend archief. Ook het aan een huurder in gebruik geven is een vorm van feitelijk gebruik. Dat de huurder vervolgens het verhuurde niet in gebruik neemt doet daaraan niet af. Gesteld noch gebleken is dat Real Estate niet bereid was het rijdend archief aan de overheid ter beschikking te stellen zolang de huurprijs werd betaald.
Doordat de bedrijfsruimte waarin het rijdend archief zich bevond was verhuurd behoefde de verhuurder toestemming van de huurder om het gehuurde te betreden. Dat door de overheid feitelijk geen gebruik werd gemaakt van het verhuurde maakt dat niet anders. Door het sluiten van de huurovereenkomst is aan de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen het exclusieve recht verleend tot gebruik van de bedrijfsruimte.
Tussen partijen is niet in geschil – en mitsdien staat vast – dat het beslag door de SVB niet is gelegd ten laste van Real Estate omdat zij geen premie verschuldigd was.
Op grond hiervan is het gerecht van oordeel dat het rijdend archief zich ten tijde van het beslag niet in het “huis” van de schuldenaar (Posner Agencies) bevond, noch bij haar in gebruik was.
Het rijdend archief bevond zich ten tijde van de beslaglegging evenmin in het bezit van de premieplichtige Posner Agencies.
Het rijdend archief is in 2001 gekocht en gemonteerd in het gebouw dat eigendom was van Real Estate. De onmiskenbare bedoeling was om het rijdend archief mee te verhuren, hetgeen ook is geschied. Gelet hierop en op het tijdsverloop is naar het oordeel van het gerecht voldoende komen vast te staan dat het de bedoeling was dat uiteindelijk de verhuurder Real Estate over het rijdend archief kon beschikken als bezitter. Dat Real Estate zich heeft gedragen jegens derden als houder voor zichzelf, derhalve als bezitter, blijkt uit de huurovereenkomst met de overheid. Daarin is in aanmerking genomen dat Real Estate gebouwen verhuurd “met opslagcellen” en is in artikel 1 lid 2 vastgelegd dat zij het verhuurde voorziet van een “archiefinrichting”.
Dat Real Estate geen eigenaar is geworden vanwege het eigendomsvoorbehoud dat Bruynzeel heeft gemaakt, leidt niet tot de conclusie dat Real Estate geen bezitter te goeder trouw was. Dat zou pas het geval zijn indien Real Estate niet de bedoeling had de koopprijs te voldoen, maar dat is gesteld, noch gebleken. Real Estate heeft – in tegendeel – gesteld dat zij de koopprijs, middels verrekening van de door Posner Agencies aan Real Estate verschuldigde huurprijs, heeft voldaan. Dat Real Estate bedrijfsruimte aan Posner Agencies gratis ter beschikking stelde, is gesteld, noch gebleken, zodat aannemelijk is dat er ook daadwerkelijk wat te verrekenen was.
Nu het beslag van de bank eerder is gelegd dan het beslag van de SVB en artikel 8 van de LvI niet aan dat beslag in de weg staat, is de bank bevoegd haar vordering als eerste op de veilingopbrengst te verhalen en komt aan de SVB het eventueel restant toe.
Aangezien de vordering van de bank de veilingopbrengst overstijgt dient de primaire vordering te worden toegewezen.
De SVB dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van de bank gevallen, te worden verwezen.
- veroordeelt de SVB aan de bank de veilingopbrengst te betalen, vermeerderd met de geaccumuleerde deposito rente en verminderd met de door de bank goed te keuren veilingkosten;
- veroordeelt de SVB in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van de bank gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.825,38, waarvan NAf 2.200,- voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2008.