ECLI:NL:OGEANA:2008:BG3700

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176 HLAR 04/07
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering vergunning tot tijdelijk verblijf voor appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een vergunning tot tijdelijk verblijf in de Nederlandse Antillen had aangevraagd. De Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten had deze aanvraag afgewezen en de appellant was ongewenst verklaard, wat betekende dat hij voor drie jaar niet in de Nederlandse Antillen mocht komen. De appellant had eerder al een beroep ingesteld tegen deze ongewenstverklaring, maar dit beroep was ongegrond verklaard en de ongewenstverklaring was in rechte onaantastbaar geworden. De appellant stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, die zijn beroep tegen de afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof oordeelde dat de ongewenstverklaring van de appellant nog steeds van kracht was en dat dit aan de verlening van een verblijfsvergunning in de weg stond. Hierdoor had de appellant geen belang bij het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep van de appellant tegen de beschikking van de minister niet-ontvankelijk. Tevens werd het griffierecht aan de appellant vergoed.

Uitspraak

176 HLAR 04/07
Datum uitspraak: 4 juni 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 20 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 28 juli 2005 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Gezaghebber) namens de Minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 22 november 2005 heeft de Gezaghebber namens de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar wordt genomen met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij beschikking van 11 juli 2006 heeft de minister het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2006 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Hof ingekomen op 31 januari 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 februari 2007 heeft de minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2007, waar appellant, bijgestaan door mr. B.G. Hofman, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
2.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU) wordt – behoudens wettelijke uitzonderingen – niemand in de Nederlandse Antillen toegelaten, zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b, kan de Gezaghebber personen, die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen en personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen verwijderen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit kan door of namens de minister aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in de Nederlandse Antillen worden ontzegd.
2.3. Bij beschikking van 9 september 2005 heeft de Gezaghebber de verwijdering van appellant gelast en hem voorts voor drie jaar de binnenkomst tot de Nederlandse Antillen ontzegd (hierna: de ongewenstverklaring).
Bij uitspraak van 12 december 2005 heeft het Gerecht, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend, zodat de ongewenstverklaring in rechte onaantastbaar is geworden.
2.4. Eerst wanneer de ongewenstverklaring van een vreemdeling afloopt, is vernietigd of ingetrokken, dan wel opgeheven, heeft deze belang bij beroep tegen een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning tot (tijdelijk) verblijf, dan wel intrekking van zodanige vergunning. Teneinde deze toetsing op dat moment mogelijk te maken, ook indien een beschikking omtrent voormelde aanvraag of intrekking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, kan de desbetreffende vreemdeling de minister alsdan verzoeken om van de weigering of intrekking van een vergunning tot (tijdelijk) verblijf terug te komen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening of verlenging van zodanige vergunning indienen, waarbij het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweede male door de rechter kan worden getoetst niet aan toetsing van de daarop te nemen beslissing in de weg staat.
2.5. De ongewenstverklaring van appellant duurde ten tijde hier van belang voort en stond aldus aan het verlenen van een verblijfsvergunning, als verzocht, in de weg. Het beroep van appellant tegen de beschikking van 11 juli 2006 kon onder die omstandigheden niet leiden tot zijn toelating. Appellant had daarbij derhalve geen belang. Het Gerecht heeft het ten onrechte niet om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het beroep van appellant tegen de beschikking van 11 juli 2006 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 20 december 2006 in zaak no. Lar 2006/91;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Minister van Justitie van 11 juli 2006 niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat het Land de Nederlandse Antillen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2007
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,