ECLI:NL:OGEAM:2025:55

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
SXM202500641
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bouwstop in geschil over eigendom perceel tussen neven

In deze zaak heeft eiser, een neef van gedaagde, een vordering ingesteld in kort geding om gedaagde te bevelen onmiddellijk te stoppen met de bouw van opstallen op een perceel grond dat volgens eiser ten onrechte door gedaagde wordt toegeëigend. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 16 juni 2025, gevolgd door aanvullende stukken en een mondelinge behandeling op 27 juni 2025. Eiser stelt dat hij en de overige erfgenamen een stuk grond hebben toebedeeld gekregen van hun grootmoeder, terwijl gedaagde, ook een erfgenaam, op dat perceel heeft gebouwd zonder toestemming. Eiser vordert een bouwstop totdat in een bodemprocedure over de eigendomsverhoudingen is beslist. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat hij van plan is verder te bouwen. Het Gerecht heeft ter plaatse de situatie beoordeeld en vastgesteld dat er op dat moment geen bouwactiviteiten plaatsvonden, maar dat er wel aanwijzingen waren dat gedaagde mogelijk illegale bouwactiviteiten had uitgevoerd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat gedaagde daadwerkelijk aan het bouwen is of dat hij dat op korte termijn van plan is. Desondanks heeft het Gerecht de vordering van eiser toegewezen en gedaagde bevolen om te stoppen met de bouw, met een dwangsom voor elke dag dat hij hieraan geen gehoor geeft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202500641
Vonnis in kort geding d.d. 4 juli 2025
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: R. Duncan.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Eiser heeft op 16 juni 2025 een verzoekschrift ingediend. Daarna heeft hij op 23 juni nog aanvullende stukken per e-mail ingediend. Op 26 juni 2025 heeft gedaagde aanvullende producties (1 tot en met 6) ingediend.
Vervolgens heeft op 27 juni 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Gedaagde is verschenen, bijgestaan door mr. C. Gibbes, optredende voor gemachtigde voornoemd. De gemachtigden hebben op schrift pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eiser is geboren uit het huwelijk tussen [vader] en [moeder]. [Vader] stamt af van de stamouders zijnde wijlen [grootvader] en [grootmoeder].
2.2. [
Grootmoeder] heeft een perceel grond kadastraal bekend als [nummer] in (onverdeelde) nalatenschap achtergelaten. Zij heeft bij leven een mondelinge verdeling van de percelen grond gemaakt onder haar kinderen, die het vervolgens verdeeld hebben onder hun kleinkinderen.
2.3.
Eiser en de overige erfgenamen hebben een stuk grond toebedeeld gekregen en hebben reeds hierop gebouwd, conform de mondelinge toedeling door de stamouders.
2.4.
Gedaagde is erfgenaam van wijlen [F]. Hij heeft opstallen gebouwd op het perceel aan de [adres].
2.5.
Eiser en gedaagde zijn neven van elkaar.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gedaagde te bevelen/veroordelen om onmiddellijk te stoppen met de verdere bouw van opstallen op het door hem ten onrechte toegeëigende perceel grond, tot wanneer in de aanhangige bodemprocedure vermeld in punt 3.3. is beslist, zulks op straffe van een dwangsom van USD 5.000, voor elke dag dat gedaagde weigert gehoor hieraan te geven nadat UEA in deze vonnis heeft gewezen;
II. En wijders, indien gedaagde niet vrijwillig gehoor geeft om over te gaan tot vrijwillig de verdere bouw van opstallen stop te zetten, eiser te machtigen om gebruik te maken van de sterke arm der wet;
III. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Eiser voert als grondslag van deze vorderingen het volgende aan. Hij heeft een dringend belang, omdat gedaagde onrechtmatig handelt doordat hij bezig is met illegale bouwactiviteiten. Gedaagde heeft daarmee inbreuk gemaakt op het (mede eigendomsrecht) van eiser door zonder toestemming op zijn gedeelte te bouwen.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De achtergrond van het geschil is een verschil van mening over de verdeling van het perceel, waarop gedaagde heeft gebouwd. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat zijn vader hem precies heeft aangewezen wat de grenzen van zijn deel van het perceel waren. Op dat deel heeft gedaagde eerder gebouwd. Volgens gedaagde loopt ‘zijn’ deel nog verder naar de weg toe, dat op dit moment niet bebouwd is.
4.2.
Eiser is van mening dat gedaagde heeft gebouwd op een deel van het perceel dat niet aan hem toebehoort. Zijn deel ligt veel meer naar achteren.
4.3.
In dit kort geding kan over de eigendomsverhoudingen geen beslissing worden genomen. Dat moet gebeuren in een bodemprocedure. Eiser stelt dat hij die inmiddels aanhangig heeft gemaakt (onder nummer SXM202500620).
De vordering in dit kort geding ziet op een bouwstop. Gedaagde heeft betwist dat hij van plan is te gaan bouwen. De door eiser in het geding gebrachte foto’s gaven het Gerecht hierover onvoldoende duidelijkheid. Daarom werd de mondelinge behandeling ter plaatse voortgezet om de situatie beter te kunnen beoordelen.
4.4.
Ter plaatse was duidelijk, dat er op dit moment in ieder geval niet wordt gebouwd. Wel waren de nodige blauwe dekzeilen aanwezig om een deel van het onbebouwde perceel in de schaduw te zetten. Volgens gedaagde, omdat hij daar een barbecue voor een groep mensen had gehouden. Volgens eiser, omdat vlak voor het uitbrengen van de kort geding dagvaarding daar nog bouwwerkzaamheden werden verricht.
4.5.
Bij de overgelegde stukken bevindt zich een “Stop/Removal Order” van het Ministerie van VROMI:
“it has been established by the Inspection Department of the Ministry of Vromi that on the parcel of land with c.a. [nummer], you are carrying out construction activities of a reinforced concrete structure without a required Building Permit. Your present construction activities are considered illicit, therefore a Warning Letter was issued to you on January 22nd, 2025. (…)
You are ordered to immediately have all ongoing construction on site stopped.”
Het Gerecht merkt op dat op deze stukken het adres [anders adres] wordt vermeld, maar omdat beide partijen ernaar verwijzen, gaat het Gerecht ervan uit dat dit om het desbetreffende gebouw van gedaagde op dit perceel gaat.
Gedaagde heeft ook een stuk overgelegd, waaruit blijkt dat door hem een Building Permit is aangevraagd op 26 maart 2025 (overigens zonder dat daarop het adres van de “dwelling” is vermeld). Gedaagde stelt dat hij daartoe was verplicht door VROMI, maar dat die vergunning betrekking heeft op het al bestaande gebouw. Hij heeft ook stukken overgelegd, waaruit volgt dat hij al sinds 23 mei 2024 bij GEBE een account heeft voor het door hem gebouwde.
Hij betwist met klem dat hij van plan is om bovenop het huidige gebouw een verdieping te bouwen.
4.6.
Het Gerecht kan op basis van de huidige situatie onvoldoende beoordelen of gedaagde daadwerkelijk aan het bouwen is of dat op korte termijn van plan is.
Daartoe is verdere bewijslevering nodig en daarvoor leent een kort geding zich niet.
Hoe een en ander ook zij; het is best mogelijk dat gedaagde van plan was te gaan bouwen of verder te bouwen. Evenzeer is het mogelijk dat dat niet het geval is. Het Gerecht leest de vordering zo, dat aan gedaagde een bevel wordt gegeven om niet verder te bouwen. Gedaagde heeft verklaard dat hij niet zal gaan bouwen. Bij de afweging van belangen van partijen is het Gerecht van oordeel dat gedaagde bij toewijzing van de vordering niet in zijn belangen wordt geschaad. De vordering zal daarom worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
4.7.
Gelet op familierelatie van partijen en de uitkomst van deze procedure, zal het Gerecht beslissen dat de proceskosten worden gecompenseerd.

5.5. De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt gedaagde onmiddellijk te stoppen met de verdere bouw van opstallen op het perceel aan de [adres], totdat in de bodemprocedure tussen partijen zal zijn beslist over de eigendomsverhoudingen van dat perceel;
5.2.
bepaalt dat gedaagde aan eiser een dwangsom van USD 1.000,-- zal verbeuren, voor elke dag dat gedaagde weigert aan het onder 5.1. vermelde bevel gehoor te geven;
5.3.
compenseer de proceskosten, ieder draagt de eigen kosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.