8.4.Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, is er in beginsel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Nu aan eisers feitelijk geen rechtsbijstand is verleend omdat zij het beroepschrift zelf hebben opgesteld, is geen plaats voor een vergoeding. Wel zal het Gerecht het Land Sint Maarten opdragen om aan eisers Cg 150,- te betalen als vergoeding van het door hun gestorte griffierecht.
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen verweerder sub 3, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikkingen van 22 mei 2024 (bestreden beschikking 1 en bestreden beschikking 2);
- herroept de primaire beschikking van 18 juli 2023;
- draagt verweerder sub 1 op om binnen vier weken na deze uitspraak opnieuw op de paspoortaanvraag voor de minderjarige te beslissen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
- draagt het Land Sint Maarten op het betaalde griffierecht van Cg 150,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 30 juni 2025.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 28, eerste lid:
De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Paspoortbesluit
Artikel 2.1. Vaststelling identiteit en Nederlanderschap:
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager, alsmede over zijn Nederlanderschap (…) wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens, alsmede van de in de basisadministratie dan wel de in de basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens of van overige bij de tot uitreiking bevoegde autoriteit aanwezige documenten.
2 Indien onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit dan wel de nationaliteit met behulp van door de aanvrager te overleggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken.
Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen (PUCar)
Artikel 50, eerste lid:
Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2.1 tot en met 2.15 van het besluit en de artikelen 11 tot en met 49 wordt niet in behandeling genomen.
Landsverordening basisadministratie persoonsgegevens
Artikel 5, eerste lid:
Inschrijving in de basisadministratie vindt plaats op grond van de geboorteakte, de aangifte van verblijf en adres, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van betrokkene of ambtshalve.
1. Als de minister het voornemen heeft:
(…)
e. bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de openbare orde te plaatsen;
(…)
doet hij van dat voornemen aan de betrokkene zo spoedig mogelijk (…) schriftelijk mededeling onder vermelding van de gronden.
2. De ministerstelt de betrokkene in de gelegenheid binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken en zo nodig mondeling toe te lichten.
3. De in het tweede lid bedoelde termijn kan op schriftelijk verzoek van betrokkene, ten hoogste driemaal met telkens acht weken worden verlengd, voor zover het voornemen betrekking heeft op gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit.
4. De minister neemt binnen vier weken nadat de betrokkene zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt dan wel binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn de beslissing omtrent het voornemen.
5. De minister brengt zijn beslissing schriftelijk ter kennis van de betrokkene. De beslissing vermeldt de gronden daarvan, voor zover de zienswijze van de betrokkene niet wordt gevolgd.