ECLI:NL:OGEAM:2025:22

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
SXM202400241-LAR00017/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toelating tot verblijf van een minderjarige en haar ouder in Sint Maarten op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 28 april 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van de verzoeken van eiseres om te verklaren dat zij en haar minderjarige kind van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben. Eiseres, die sinds 2012 in Sint Maarten verblijft, heeft nooit over een geldige verblijfstitel beschikt. De verzoeken zijn afgewezen op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), waarbij is vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating van rechtswege, omdat zij niet in overheidsdienst is en niet van overheidswege is uitgezonden. Eiseres heeft een 'service agreement' met een werkgever, maar deze overeenkomst kan niet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van de Ltu, en dat de afwijzing van haar verzoeken door verweerder terecht was. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor een toelating van rechtswege. De uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 april 2025
Zaaknummer: SXM202400241-LAR00017/2024

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

[eiseres],

eiseres,
tevens in haar hoedanigheid van ouder en wettelijk vertegenwoordiger van
[naam minderjarige], hierna te noemen de minderjarige,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

Procesverloop

Bij beschikkingen van 10 november 2022 (hierna: de primaire beschikkingen) heeft verweerder de verzoeken van eiseres om te verklaren dat zij en de minderjarige van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben, afgewezen.
Bij beschikking van 9 januari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) is het bezwaar van eiseres tegen de primaire beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 20 februari 2024 beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Daarna zijn de gronden aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 10 maart 2025 stukken overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 maart 2025. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. B. Brooks en mr. A. Richardson. Verweerder is bij zijn gemachtigde mr. C.M. Marica verschenen, die via een videoverbinding deelnam aan de behandeling. Namens verweerder zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de [nationaliteit] nationaliteit. De minderjarige is geboren op [geboortedatum] en bezit eveneens de [nationaliteit] nationaliteit.
1.2.
Eiseres en de minderjarige verblijven sinds 2012 in Sint Maarten. Zij hebben nimmer over een geldige verblijfstitel beschikt in Sint Maarten.
1.3.
Sinds 3 januari 2022 verricht eiseres schoonmaakwerkzaamheden bij de [werkgever] (hierna: [werkgever]) in Sint Maarten. Hiervoor hebben eiseres en de [werkgever] een ‘service agreement’ gesloten.
1.4.
Op 10 mei 2022 heeft eiseres verweerder verzocht om te verklaren dat zij en de minderjarige van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben. Deze verzoeken zijn bij de primaire beschikkingen afgewezen.
1.5.
Eiseres heeft op 18 november 2022 bij verweerder om dispensatie verzocht van het uitlandigheidsvereiste voor de minderjarige en haarzelf. Verweerder heeft bij brief van 6 november 2023 geweigerd dispensatie te verlenen aan eiseres.
Het geschil
2. In de bestreden beschikking is aan de afwijzing van de verzoeken van eiseres om een toelating van rechtswege het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating van rechtswege, nu zij niet in dienst is van de overheid maar slechts diensten verleend aan de [werkgever] op basis van een ‘service agreement’. Zij is niet bij landsbesluit benoemd en zij ontvangt evenmin salaris. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres handelt in strijd met het uitlandigheidsvereiste en de openbare orde, nu zij en de minderjarige al jarenlang illegaal in Sint Maarten verblijven.
3. Eiseres voert aan dat zij en de minderjarige in aanmerking komen voor een toelating van rechtswege, nu eiseres in overheidsdienst werkzaam is. Eiseres stelt in de eerste plaats dat de overeenkomst tussen haar en de [werkgever] is te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst. Zij verwijst in dit verband naar een door haar overgelegde verklaring d.d. 5 augustus 2022, waarin de Secretaris-Generaal van de [werkgever] verklaart dat sprake is van een ‘labor agreement’ met eiseres.
Daarnaast stelt eiseres dat, zelfs indien wordt uitgegaan van een service agreement tussen haar en de [werkgever], nog steeds sprake is van overheidsdienst waarvoor een toelating van rechtswege geldt. Eiseres verwijst naar de beleidsregels van verweerder, en stelt dat de term ‘overheidsdienst’ ruim dient te worden uitgelegd. De [werkgever] is volgens eiseres te beschouwen als een zelfstandig orgaan van de overheid van Sint Maarten, en personen in dienst van de [werkgever] maken dus ook deel uit van het orgaan in dienst van de overheid. Eiseres wijst er in dit verband op dat eiseres wordt uitbetaald door de overheid van Sint Maarten. Verder bestrijdt eiseres dat het uitlandigheidsvereiste op haar en de minderjarige van toepassing is, nu het niet gaat om een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf maar om een toelating van rechtswege.
Relevante regelgeving
4.1.
Op grond van artikel 2 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt toelating tot verblijf van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
4.2.
Artikel 3, lid 1, aanhef en onder a, van de Ltu bepaalt dat van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben personen van overheidswege uitgezonden, zolang zij in overheidsdienst zijn. Op grond van lid 1, aanhef en onder g van dit artikel hebben voorts de minderjarige kinderen van de onder a genoemde personen van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten.
4.3.
Op grond van artikel 3, lid 5, van de Ltu wordt op een daartoe strekkend verzoek aan de personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens verweerder een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben.
4.4.
Verweerder heeft Richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit (hierna: de Richtlijnen). Hoofdstuk 2 van de Richtlijnen ziet op de toelating van rechtswege.
In paragraaf 2.2.1 van de Richtlijnen is vermeld dat artikel 3 lid 1 sub a) Ltu ruim dient te worden uitgelegd in die zin dat een ieder op wie de Ltu van toepassing is, voor de duur dat hij/zij in overheidsdienst van het land Sint Maarten is of diensten verricht ten behoeve van de overheid of een vaste door de overheid gesubsidieerde onderwijsinstelling of met een wettelijke taak belaste instelling, van rechtswege toegelaten is tot Sint Maarten, voor de duur van zijn/haar instelling.
Voorts is in paragraaf 2.11 van de Richtlijnen onder het kopje ‘Motivering afwijzende beschikking’ vermeld dat de motivering zijn grondslag moet vinden in het niet nakomen van de voorwaarden vermeld in artikel 3, alsmede de afwijzingsgronden vermeld in artikel 9 Ltu.
Beoordeling
5.1.
Partijen twisten over de vraag of eiseres voldoet aan het bepaalde in artikel 3, lid 1, aanhef en onder a, van de Ltu. Het Gerecht is met verweerder van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 3, lid 1, aanhef en onder a, van de Ltu. Daarvoor is van belang dat niet is gebleken dat eiseres van overheidswege is uitgezonden en evenmin dat zij in overheidsdienst is van het Land Sint Maarten. Eiseres is niet aangesteld of benoemd door een overheidsorgaan. Daarnaast kan de overgelegde service overeenkomst tussen eiseres en de [werkgever] naar haar aard en inhoud niet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Het gaat immers om een overeenkomst van opdracht, waarbij eiseres als ‘contractor’ schoonmaakwerkzaamheden verricht op het kantoor van de [werkgever]. Blijkens de overeenkomst is er geen verplichting om het werk persoonlijk uit te voeren, nu eiseres zo nodig zelf voor vervanging dient zorg te dragen. Daarnaast is volgens de overeenkomst geen sprake van betaling van loon maar worden de werkelijk gewerkte dagen door eiseres gefactureerd aan de [werkgever]. Van een gezagsverhouding tussen de [werkgever] en eiseres is evenmin gebleken. Dat de Secretaris-Generaal in een overgelegde verklaring spreekt van een ‘labor agreement’ maakt het voorgaande niet anders. Het gaat immers om de vraag of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst, en deze vraag dient op grond van het voorgaande ontkennend te worden beantwoord. Het primair ingenomen standpunt van eiseres slaagt dan ook niet.
5.2.
Het Gerecht volgt eiseres evenmin in haar subsidiaire standpunt, dat de ruime uitleg van het begrip overheidsdienst zoals opgenomen in paragraaf 2.2.1 van de Richtlijnen meebrengt dat eiseres met de gesloten service agreement onder het toepassingsbereik van artikel 3, lid 1, aanhef en onder a, van de Ltu valt. Hoewel de [werkgever] gelet op de Landsverordening [werkgever] met een wettelijke taak is belast, heeft verweerder onder de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres geen diensten verricht ten behoeve van de overheid of een instelling zoals bedoeld in de Richtlijnen. Eiseres is immers niet van overheidswege uitgezonden, en zij is evenmin in dienst van de [werkgever]. Zij verricht slechts algemene diensten op het kantoor van de [werkgever] op grond van een met de [werkgever] gesloten overeenkomst van opdracht. De omstandigheid dat de facturen van eiseres blijkens de door haar overgelegde bankafschriften worden betaald door de overheid van Sint Maarten, doet niet aan het voorgaande af en is daarom onvoldoende voor een ander oordeel. Ook de verwijzing van eiseres naar de toelating van rechtswege van leraren/leraressen kan haar niet baten. Dit betreft immers een andere – niet vergelijkbare – situatie, waarbij de betrokkenen op grond van hun aanstelling of benoeming onmiskenbaar diensten verrichten ten behoeve van de onderwijsinstelling. Het subsidiaire betoog van eiseres slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 3, lid, 1, aanhef en onder a, van de Ltu. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres op andere gronden voor een toelating van rechtswege in aanmerking komt, was er voldoende grond voor verweerder om de eerdere afwijzing van de verzoeken te handhaven. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond van eiseres, dat het uitlandigheidsvereiste niet op haar van toepassing is, geen nadere bespreking.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 28 april 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.