ECLI:NL:OGEAM:2025:18

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
SXM202500421-Lar 62/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de beslissing tot afwijzing aanvraag om een machtiging tot het voor handen mogen hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 25 april 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van een organisator van evenementen, hierna te noemen verzoeker, om de beslissing van de Minister van Justitie tot afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot het voor handen mogen hebben van een vuurwapen te schorsen. Verzoeker heeft deze machtiging aangevraagd ter bescherming van zichzelf en zijn gezin, na meerdere incidenten waarbij hij zich bedreigd voelde. De Minister had eerder een machtiging verleend, maar deze was voor het jaar 2024 en de nieuwe aanvraag voor 2025 werd afgewezen op basis van het beleid dat een redelijk belang voor het verkrijgen van een vuurwapen vereist. Verzoeker heeft op 10 april 2025 beroep ingesteld tegen deze afwijzing en tegelijkertijd een verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Het Gerecht heeft de zaak op 24 april 2025 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het Gerecht oordeelde dat de Minister in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag kon komen, omdat verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat zijn situatie uitzonderlijk is ten opzichte van andere ondernemers. De gestelde toename van overvallen rechtvaardigt geen individuele uitzondering op het restrictieve beleid. Het verzoek tot schorsing en voorlopige voorziening werd afgewezen, en het Gerecht concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van de Minister te herzien.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 25 april 2025
Zaaknummer :SXM202500421-Lar 62/2025
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker]
wonende te Sint Maarten,
verzoeker,
hierna ook: [verzoeker],
gemachtigden: mr. B.B. BROOKS en mr. A.P. RICHARDSON,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
hierna ook: de Minister,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van [verzoeker]om de beslissing van de Minister tot afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot het voor handen mogen hebben van een vuurwapen, te schorsen. [verzoeker] verzoekt tevens om het hem bij wijze van voorlopige voorziening toe te staan zijn vuurwapen te mogen dragen totdat op het beroep is beslist.
1.2.
Het verzoekschrift met producties is op 10 april 2025 ingediend bij het Gerecht. De Minister heeft op 23 april 2025 een verweerschrift met producties ingediend. Verzoeker heeft op 23 april 2025 aanvullende producties in het geding gebracht.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 24 april 2025 op zitting behandeld, waarbij verzoeker zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens de Minister is de gemachtigde verschenen, vergezeld van enkele medewerkers van de Minister.
Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht heeft de Minister de aanvraag van verzoeker in redelijkheid kunnen afwijzen. Er is geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.2.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.3.
Verzoeker is een organisator en promotor van evenementen en feesten op Sint Maarten. Gedurende het carnavalsseizoen en de kerstperiode vinden de meeste evenementen plaats. Bij deze evenementen wordt veelal contant betaald, waarbij verzoeker de opbrengsten aan het einde van het evenement meeneemt ter storting bij de bank. Omdat de evenementen vaak midden in de nacht pas afgelopen zijn, neemt verzoeker de opbrengsten mee naar huis om het geld de volgende dag bij de bank te storten.
2.4.
Verzoeker heeft meerdere keren ervaren dat hij door personen wordt gevolgd of benaderd en vreest dat dit te maken heeft met het gegeven dat algemeen bekend is dat hij veel geld bij zich heeft en dat men weet waar hij woont.
2.5.
Op 24 november 2023 heeft verzoeker aan de Minister machtiging gevraagd om een vuurwapen te mogen verwerven en dragen, ter bescherming van zichzelf en zijn gezin. Op 16 april 2024 is door de Minister een machtiging daartoe verleend. Verzoeker heeft vervolgens een vuurwapen aangeschaft en gedurende 2024 voor handen gehad. De machtiging was tot het einde van het kalenderjaar geldig.
2.6.
Op 11 november 2024 heeft verzoeker opnieuw een machtiging verzocht van de Minister, voor het jaar 2025. Bij beschikking van 28 februari 2025 is die aanvraag afgewezen.
Is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.7.
De afwijzende beschikking op de aanvraag is op 28 februari 2025 genomen. Daartegen is binnen zes weken, namelijk op 10 april 2025, beroep ingesteld. Gelijktijdig is het verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek is binnen de termijn ingediend, er is connexiteit met de bodemzaak en verzoeker is belanghebbende.
2.8.
Namens de Minister is aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat schorsing van de beschikking niet leidt tot verlening van een machtiging aan verzoeker. Hij heeft dus geen belang bij zijn verzoek, omdat het nooit tot het door hem gewenste resultaat kan leiden. Het Gerecht heeft niet de bevoegdheid om op de stoel van het bestuur te gaan zitten en de machtiging te verlenen, aldus de Minister. Het Gerecht is van oordeel dat dit betoog, indien gevolgd, tot afwijzing van het verzoek zou kunnen leiden, maar het raakt niet de ontvankelijkheid van het verzoek. De conclusie is dat het verzoek ontvankelijk is.
Wat zijn de verschillende (inhoudelijke) standpunten?
2.9.
In de bestreden beschikking motiveert de Minister de afwijzing (deels samengevat) als volgt. Op basis van het wettelijk stelsel en het beleid als neergelegd in de Weapon Policy 2022 is geen sprake van een redelijk belang dat afgifte van een machtiging aan verzoeker vordert. Zelfbescherming als rechtvaardiging voor vuurwapenbezit is alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde, waarbij sprake moet zijn van een ‘absolute, urgent and demonstrable necessity that cannot be mitigated through alternative means. In this case, the Weapon Committee does not find sufficient evidence of such an urgent need. Additionally […] the Weapon Committee maintains that licensed security services remain the appropriate and preferred method of protection for business owners. The financial implications of hiring private security do not constitute grounds for an exemption from this principle. Furthermore, while you previously possessed a firearm permit for an extended period, this does not automatically justify the issuance of a new permit […]. A new application must meet the legal and policy requirements in effect at the time of review.
In het verweerschrift en ter zitting is namens de Minister hieraan toegevoegd dat de eerdere machtiging is verleend tegen het advies van de Weapon Committee in en dat die afwijking destijds onvoldoende gemotiveerd is. Bij een nieuwe aanvraag vindt een nieuwe beoordeling plaats. Bij die nieuwe aanvraag zijn geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht en is overigens ook geen nieuwe motivatiebrief ingediend. Ter zitting is tevens het spoedeisend belang van verzoeker betwist.
2.10.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de beschikking in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker heeft dezelfde aanvraag gedaan als in 2023. In tegenstelling tot toen is verweerder ditmaal niet met hem in overleg gegaan om na te gaan of er alternatieven bestonden. Dit had wel moeten gebeuren. Het standpunt van verweerder dat die alternatieven er zijn, klopt namelijk niet. De benodigde bewapende beveiliging tijdens de nachtelijke uren wordt feitelijk niet geboden. Daar komt bij dat het aantal overvallen de afgelopen periode alleen maar is toegenomen. Recent heeft verzoeker ook te maken gekregen met vernieling van zijn truck.
Verweerder heeft verzuimd in de overwegingen te betrekken dat verzoeker een publiek figuur is op Sint Maarten en dat zijn evenementen eveneens bekend zijn. Verweerder heeft nagelaten mee te nemen dat verzoeker de machtiging vorig jaar wel heeft verkregen, dat het veiligheidsrisico nu groter is dan in 2023, dat verzoeker een modelburger is en het vuurwapen nooit heeft gebruikt en dat inmiddels het carnavalsseizoen is aangebroken. Deze periode staat bekend staat als de gevaarlijkste periode, terwijl verzoeker juist in deze periode de meeste evenementen organiseert.
Wat vindt het Gerecht?
2.11.
De relevante artikelen en passages uit de Wapenverordening, de Vuurwapenverordening en de Weapon Policy 2022, zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
2.12.
Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar, voor zover van belang, kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op de grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2.13.
Het Gerecht acht een spoedeisend belang aan de kant van verzoeker aanwezig, omdat verzoeker juist de komende weken tijdens carnaval een groot deel van zijn inkomsten (in cash) genereert. Indien het geschil pas bij de bodemrechter aan de orde kan komen, is het carnavalsseizoen alweer voorbij.
2.14.
Het Gerecht overweegt verder dat, anders dan verweerder kennelijk meent, het Gerecht wel degelijk de bevoegdheid heeft een voorziening te treffen die kan bestaan uit een voor de verzoeker positieve beslissing, zoals in dit geval het toestaan een wapen voor handen te hebben. De grondslag daarvoor kan worden gevonden in het eerder genoemde artikel 85, eerste lid, van de Lar. Anders zou een burger feitelijk geen rechtsbescherming hebben om op te komen tegen beslissingen die op grond van de wet tot de bevoegdheid van de Minister behoren. Verzoeker heeft daarmee belang bij deze procedure en bij een inhoudelijke (voorlopige) toetsing van de beschikking van de Minister. Dat zal het Gerecht dan ook doen.
2.15.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het wettelijk systeem en het onderliggende (gepubliceerde) beleid gaan uit van een algemeen verbod op het voor handen hebben van vuurwapens en een (zeer) restrictieve toepassing van de discretionaire bevoegdheid van de Minister om machtiging te verlenen om toch een vuurwapen voor handen te hebben. Het bestaan van een ‘redelijk belang’ bij het verkrijgen van een machtiging, wordt niet licht aanvaard. Het algemeen belang van de openbare orde en veiligheid weegt in beginsel zwaarder dan het individuele belang om een wapen te bezitten en de bewijslast van het ‘redelijk belang’ ligt op de aanvrager, aldus het beleid. Verder moet worden voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dient het verkrijgen van de machtiging noodzakelijk te zijn om het belang van de aanvrager te beschermen.
2.16.
De Minister heeft zich in dit geval, overeenkomstig het beleid, laten adviseren door de Weapon Committee. Deze commissie heeft negatief geadviseerd en de Minister heeft het advies gevolgd. In de beschikking is gemotiveerd waarom de Minister geen uitzondering voor verzoeker maakt en is het belang van verzoeker afgewogen tegen het algemeen belang, waarbij de weging in het nadeel van verzoeker is uitgevallen.
2.17.
Het Gerecht overweegt dat verzoeker onvoldoende heeft geconcretiseerd wat zijn situatie zodanig bijzonder of uitzonderlijk maakt dat voor hem een uitzondering gemaakt moet worden op het algemene restrictieve uitgangspunt. Verzoeker verschilt feitelijk niet van andere ondernemers in de horeca die in de nachtelijke uren na sluitingstijd met de dagopbrengst naar huis gaan. Hoewel de zorgen van verzoeker zeer invoelbaar zijn, moet worden geconstateerd dat er geen specifieke aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat verzoeker meer dan anderen heeft te vrezen voor zijn veiligheid. De gestelde recente toename van overvallen, voor zover dat juist zou zijn, geldt voor iedereen en rechtvaardigt geen individuele uitzondering. De Minister heeft aldus, tegen de achtergrond van het restrictieve beleid en voorlopig oordelend, in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat geen sprake is van een redelijk belang dat afgifte van een machtiging vordert. De Minister mag het algemeen belang van het weren van vuurwapens in het openbaar domein zwaarder laten wegen dan het persoonlijk belang van verzoeker om zich te beveiligen.
2.18.
De omstandigheid dat in 2024 wél een machtiging aan verzoeker is verleend, onder vergelijkbare omstandigheden, doet weliswaar de wenkbrauwen fronsen maar maakt het voorgaande niet anders. Door verweerder is toegelicht dat destijds eveneens een negatief advies door de Weapon Committee was afgegeven, maar dat de toenmalige Minister dat advies naast zich neer heeft gelegd. Namens verzoeker is daaraan toegevoegd dat de toenmalige Minister een tweede commissie heeft ingericht, waarin de Minister zelf zitting heeft genomen, en dat die commissie tot een positief advies is gekomen, waarna de machtiging is verleend. Wat daar verder ook van zij, feit blijft dat een machtiging voor een (kalender)jaar wordt afgegeven en dat een eerder verleende machtiging de Minister niet verplicht tot het afgeven van een nieuwe machtiging. Evenmin is de Minister verplicht om alvorens een beslissing te nemen met verzoeker in overleg te gaan. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel of evenredigheidsbeginsel is geen sprake.
2.19.
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht de verzoeken zal afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.De beslissing

Het Gerecht:
wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 25 april 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
LANDSVERORDENING houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapens en munitie
Artikel 3
1
.Het is verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het volgende lid genoemd.
2. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt alleen toe:
5 aan hem, die het wapen voorhanden heeft met algemene of bijzondere machtiging van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Zij wordt alleen verleend voor zover enig redelijk belang dat vordert en misbruik van de machtiging of van het vuurwapen niet is te vrezen. Zij kan tot bepaalde tijden en plaatsen worden beperkt.
3. De machtiging bedoeld onder 5 van het voorgaande lid, wordt schriftelijk aangevraagd. De aanvrager verstrekt zo veel mogelijk de van hem gevraagde inlichtingen en bescheiden. Binnen een maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed.
4. De minister is te allen tijde bevoegd elke verleende machtiging bij een met redenen omklede beschikking te schorsen of in te trekken. Hij kan in dringende gevallen deze beschikking bij voorraad uitvoerbaar verklaren.
LANDSVERORDENING houdende nadere voorzieningen op het stuk van wapens
Artikel 1
1. Het is verboden op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich te hebben.
[…]
Artikel 2
De bepaling van artikel 1 is niet toepasselijk:
[…]
9°.op hen, die voorzien zijn van een daartoe strekkende en overeenkomstig de volgende bepalingen geldige machtiging;
[…]
Artikel 3
De in artikel 2 bedoelde machtiging wordt verleend door of vanwege de minister:
1°.slechts voor de loop van het kalenderjaar, waarin zij wordt afgegeven;
2°.[vervallen]
3°.slechts ten name van één persoon, wordende deze persoon daarin zo nauwkeurig
mogelijk aangewezen door vermelding van voornamen, geslachtsnaam, geboorteplaats, leeftijd, ambt of beroep, woon- of verblijfplaats.
[…]
Artikel 5
1. De machtiging wordt schriftelijk aangevraagd. De aanvrager verstrekt zoveel mogelijk de van hem gevraagde inlichtingen en bescheiden.
2. Binnen een maand wordt op de aanvraag schriftelijk beschikt. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk niet wordt ingewilligd, is de beschikking met redenen omkleed.
WEAPON POLICIY 2022
[…]
It follows from the wording and systematics of the legislation that individual possession of firearms in St. Maarten, like in the other Kingdom countries, should be restricted to special circumstances. Hence, in order to obtain a permit, an individual must not only establish the absence of fear of misuse, but there must also be an objectified reasonable interest to possess a firearm.
The wording of the law implicates that in Sint Maarten a general right to own a weapon does not exist. This is in contrast with other countries, for example such as the United States, where the right to self-defense is a Constitutional right and there is a more liberal approach for the possession of a firearm due to the Second Amendment. However, the character of the law is in line with the other countries within the Kingdom of the Netherlands.
Background of this legal approach is to minimalize weapon violence in society. Academic research from many sources (Harvard, Oxford) shows that the presence of weapons in society, even legal ones, increases the risk of weapon violence and the loss of lives and health. Also, there is always a risk that legal weapons end up in the illegal circuit (by theft or otherwise). Therefore, the procedure of granting weapon permits should be covered with sufficient guarantees.
The legislation states two requirements:
a. reasonable interest;
b. no fear of misuse.
These requirements are so-called ‘open standards’. This means that the legislator specifically grants the Minister a degree of discretion to determine whether a weapon permit should be granted. With this policy, the Minister aims to provide transparency and clarity about how this degree of discretion is applied in practice. This chapter addresses the interpretation of the open standards in general, while the next chapter will regard specific categories.
2.1
REASONABLE INTEREST-CRITERIA
The assessment of the reasonable interest-criteria depends heavily on the circumstances of the case and should be determined on a case-to-case basis. However, in the interest of legal security and legal equality, the Minister finds it relevant to provide some guidance in the application of this criteria.
A balance of interest should be made between the interest of public safety in society and the applicant’s personal or business interest. Based on the aforementioned restrictive approach of the legislation, the existence of a reasonable interest will not easily be accepted. In principle, the general interest of public order and safety will be considered to prevail over the individual interest to possess a weapon. The burden of proof to establish a reasonable interest therefore lies with the applicant. An assessment will be made based on the general legal principles of proportionality and subsidiarity.
This means the applicant should establish:
 the principle of proportionality: the personal interest of the applicant weighs heavier than the interest of society of limited weapon possession;
 the principle of subsidiarity: a weapon permit is necessary to safeguard the individual interest of the applicant; this could not be in done in a different manner.
[…]
4. WEAPON COMMITTEE
The Weapon Committee is an objective body that advises the Minister of Justice regarding the approval and denial of applications for a weapon license. This objective body has the necessary expertise to substantially advise the Minister in an adequate and timely manner. Although the composition of its members might change during the progress of time, the Weapon Committee as an advisory body must remain intact during the validity period of this weapon policy.
4.1.
INSTALLATION, COMPOSITION AND TERM
[…]
If necessary, the Weapon Committee can request expert advice from the Ministry of TEATT if the alleged reasonable interest for a weapon license entails the protection of a business, its personnel or a business owner.