ECLI:NL:OGEAM:2025:16

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
SXM202500327- LAR 51/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake schorsen van opgelegde bouwstop wegens ontbreken van schriftelijke toestemming voor sloop en afgravingswerkzaamheden

Op 2 april 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, aangeduid als NLGY, een voorlopige voorziening vroeg om een bouwstop te schorsen die op 11 maart 2025 was opgelegd door de Minister van Volkswoningbouw, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten. De bouwstop was opgelegd omdat er geen schriftelijke toestemming was voor de sloop- en afgravingswerkzaamheden die verband hielden met een bouwproject in Cupe Coy. Het Gerecht heeft de zaak behandeld na een verzoekschrift van verzoekster en een verweerschrift van de Minister, waarbij ook derde-belanghebbenden betrokken waren. Tijdens de zitting op 28 maart 2025 zijn de partijen gehoord, en het Gerecht heeft vastgesteld dat de bouwstop rechtmatig was opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de bouwstop niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat er geen aanleiding was voor schorsing van het besluit. De Minister had terecht gesteld dat er geen vergunning was verleend voor de civiele werken die verzoekster uitvoerde. Het Gerecht concludeerde dat de belangen van de Minister en de derde-belanghebbenden zwaarder wogen dan de financiële belangen van verzoekster. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het Gerecht benadrukte dat verzoekster de benodigde vergunningen diende aan te vragen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 2 april 2025
Zaaknummer: SXM202500327
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:

1.[verzoekster ],

verzoekster,

2. [verzoeker 2],

verzoeker sub 2,

3. [verzoeker 3],

verzoeker sub 3,
hierna gezamenlijk aan te duiden als NLGY,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,
tegen
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
hierna ook: de Minister,
gemachtigde: mr. G. SIMMONS-DE JONG,
met als derde-belanghebbenden:

1.[belanghebbende 1],

2. [belanghebbende 2],
wonende te Sint Maarten,
hierna: de derde-belanghebbenden,
gemachtigde: mr. G. Hatzmann.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van [verzoekster] om de op 11 maart 2025 aan [verzoekster] opgelegde bouwstop te schorsen, zolang niet op het beroep tegen de bouwstop is beslist.
1.2.
Na indiening van het verzoekschrift met producties op 24 maart 2025, heeft [verzoekster] op 25 maart een ‘akte aanvulling gronden vovo’ ingediend en op 27 maart 2025 nog nadere producties en een akte uitlating. De Minister heeft op 26 maart 2025 een verweerschrift met producties ingediend. Bij email van 26 maart 2025 hebben de derde-belanghebbenden een ‘incidentele conclusie tot tussenkomst’ ingediend. Na [verzoekster] en de Minister de gelegenheid te hebben gegeven te reageren op het verzoek om (zo begrijpt het Gerecht) als derde-belanghebbende te worden aangemerkt, heeft het Gerecht de derde-belanghebbenden toegelaten tot de procedure en in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Bij email van 28 maart 2025 hebben de derde-belanghebbenden een zienswijze en nadere producties ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Verzoekers sub 2 en sub 3 zijn in persoon verschenen en als vertegenwoordigers van verzoeker sub 1, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd.
De Minister is in persoon verschenen, vergezeld van de heer T. Snyder, legal advisor, bijgestaan door de gemachtigden S.H.M. Ibrahim en G.B. Simmons-De Jong (via videoverbinding). De derde-belanghebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde (via videoverbinding).
1.4.
Het Gerecht heeft aan het begin van de zitting de optie van kortsluiting als bedoeld in artikel 95 van de Lar met partijen besproken. Aan het einde van de zitting heeft de Minister het Gerecht geen toestemming gegeven om kort te sluiten.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Het Gerecht zal in deze zaak alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening beslissen en niet op het ingestelde beroep, omdat daarvoor geen toestemming van alle partijen is verkregen en geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beroep.
2.2.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht is de bouwstop rechtmatig en niet in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor schorsing van het besluit of het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding.
2.3.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.4. [
verzoekster] is eigenaar van een aantal percelen grond in Cupe Coy en is van plan aldaar het bouwproject [naam project] te realiseren. Vanaf het voorjaar van 2022 is [verzoekster] hierover in contact getreden met het Ministerie van VROMI. In oktober 2022 is daartoe een bouwvergunning aangevraagd, voorzien van een uitgebreid document ‘Design Arguments and Effect Report’. Door (de architect/ontwikkelaar van) [verzoekster] is destijds ook een ‘Civil works application form’ ingevuld, gedateerd 20 september 2022. Of deze aanvraag daadwerkelijk is ingediend, is niet vastgesteld kunnen worden in deze procedure.
In oktober 2023 is het ontwerp van het bouwproject aangepast en opnieuw ingediend in november 2023.
Op 9 februari 2024 is de bouwvergunning verleend voor het bouwproject [naam project]. Bij de verleende bouwvergunning zijn tevens de ingediende tekeningen ‘Situation plan excavation’ en ‘Civil permit request for demolition’ afgestempeld door VROMI, gedateerd 9 februari 2024.
De bouwvergunning vermeldt onder meer:
“The complex […] is subject to all regulations of the Building Ordinance and regulations of other ordinances that may be applicable thereto.”
2.5.
Op 11 maart 2025 heeft de Minister per direct een bouwstop aan [verzoekster] opgelegd.
2.6.
De derde-belanghebbenden wonen op een perceel naast de percelen waarop [verzoekster] het bouwproject wil realiseren.
Is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.7.
De bouwstop is op 11 maart 2025 aan [verzoekster] opgelegd. Daartegen is binnen zes weken, namelijk op 18 maart 2025, beroep ingesteld. Vervolgens is het verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is ontvankelijk.
Wat heeft de Minister aan de bouwstop ten grondslag gelegd?
2.8.
Aan de bouw stop is, voor zover relevant, het volgende ten grondslag gelegd:
“It was discovered that your project required Civil Works Permit for the extensive excavation activities intended along with the demolishing of existing structure(s). These activities were overlooked during the previous evaluation process, and it was determined that the civil works permits are warranted and served as the basis for the Ministry of VROMI informing you by email on March 8th, 2025.
This Enforcement Order has been issued to properly inform you of the legal requirements of having approved civil works permits for your intended project. You are ordered to immediately stop with your present civil works activities and await the decision of the submitted civil works permits. […]
Your present civil works activities are in clear violation of the following article:
1. Article 28a, 19 &20 of the National Ordinance on Spatial Development Planning (AB 2021, no. 06).
2. Article 7, 10, 61 & 64 of the Building Ordinance (AB 2013, GT no. 136).”
Wat zijn de verschillende standpunten?
2.9. [
verzoekster] voert aan dat zij onevenredig wordt benadeeld door de bouwstop. Er is een bouwvergunning verleend en deze is onherroepelijk. Er is in de voorfase uitgebreid overleg geweest met het Ministerie van VROMI. Er is een aanvraag voor een civil works permit ingediend en er zijn tekeningen ingediend die zien op de sloop en afgravingswerkzaamheden. Uiteindelijk is de bouwvergunning verleend op die stukken. De civil works permit is daarmee onderdeel van de bouwvergunning. De opgelegde bouwstop is in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het fair play beginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het materiele zorgvuldigheidsbeginsel, en het evenredigheidsbeginsel. Er wordt ten onrechte verwezen naar de Bouwverordening, want de bouwvergunning is verleend en [verzoekster] handelt niet in strijd met de Bouwverordening. De bouwstop wordt gebruikt om de bouwvergunning te ondermijnen, dat is misbruik van bevoegdheid. Verder stelt de Minister aan de ene kant dat geen aanvraag voor een civil works permit is gedaan en aan de andere kant dat [verzoekster] de beslissing op de aanvraag moet afwachten. Dat is een motiveringsgebrek. Daarnaast zijn er bij andere projecten ook geen civil works permits verleend, althans zijn die niet publiekelijk kenbaar gemaakt en dat dat levert strijd op met het gelijkheidsbeginsel.
Een belangenafweging dient in het voordeel van [verzoekster] uit te vallen. Door de bouwstop lijdt [verzoekster] dagelijks een schade van US$ 128.850,-, als gevolg van aangegane verbintenissen en boetebedingen. Verder is sprake van grote imagoschade en negatieve effecten op de verkoop van units in het project. Dit is niet volledig te redresseren door schadevergoeding. Bovendien is het de vraag of het Land schadevergoedingen van een dergelijke omvang kan betalen.
De Minister heeft geen in rechte te respecteren belang bij de bouwstop. De maatregel is disproportioneel.
2.10.
De Minister brengt naar voren dat [verzoekster] geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek tot schorsing van de bouwstop. Er is geen sprake van onomkeerbare gevolgen, alleen van bouwvertraging en daarmee gemoeide kosten. Bovendien is het voortduren van de bouwstop aan [verzoekster] zelf te wijten, omdat nog steeds geen compleet aanvraagformulier voor een civil works permit is ingediend.
Er is weliswaar een bouwvergunning aan [verzoekster] verleend, maar dat laat onverlet dat nog schriftelijke toestemming verleend moet worden voor de benodigde civiele werken op grond van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning. De aanvraag daarvoor is niet bekend bij het Ministerie van VROMI. Er is dus ook geen vergunning afgegeven.
Enkel wanneer er twijfels zijn over de rechtmatigheid van het besluit, vindt een belangenafweging plaats. Het belang van de Minister is gelegen in het kunnen beoordelen of de voorgenomen werken uit oogpunt van algemeen belang ernstig bezwaar zouden opleveren (a) wegens onherstelbare aantasting van de natuur, het milieu of het huidige gebruik van de grond en de omringende gronden of (b) wegens onherstelbare inbreuk op de te verwachten ruimtelijke ontwikkeling van de grond en de omringende gronden. Dit belang weegt zwaarder dan het financiële belang van [verzoekster], dat bovendien beperkter is dan wordt voorgesteld, omdat de Minister aan [verzoekster] de ruimte heeft geboden door te gaan met de mobiliseringswerkzaamheden op het terrein. Dit zou de bouwvertraging moeten minimaliseren.
2.11.
De derde-belanghebbenden brengen, voor zover relevant in deze procedure, het volgende naar voren. [verzoekster] heeft geen spoedeisend belang en dient gewoon het besluit op de aanvraag voor een civil works permit af te wachten. Zij heeft zelf lang gewacht met het indienen van die aanvraag. Het is nog maar de vraag of die vergunning zal worden verleend, want er wordt voldaan aan de weigeringsgronden.
Wat vindt het Gerecht?
2.12.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover thans van belang, kan een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op de grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2.13.
Indien [verzoekster] er gelijk in heeft dat ten onrechte een bouwstop is opgelegd, dan heeft zij voldoende spoedeisend belang bij schorsing daarvan. Aannemelijk is dat de uitvoering van het project ernstig in gevaar komt als gewacht moet worden op de beslissing in de bodemzaak. Het betreft niet alleen forse financiële belangen, maar ook belangen die zich moeilijker in geld laten uitdrukken, zoals het nakomen van vaststellingsovereenkomst met de derde-belanghebbenden (het aanleggen van een weg voor een bepaalde datum) en de aantasting van de goede naam van [verzoekster] als betrouwbare partner die afspraken na komt. Het Gerecht neemt aldus een spoedeisend belang voor [verzoekster] aan en zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.
2.14.
Op grond van de Bouw- en woningverordening is het (in beginsel) verboden een gebouw op te richten zonder bouwvergunning. Op grond van artikel 28a van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning is voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister vereist voor de volgende werkzaamheden van ingrijpende aard:
a. het afgraven, ophogen, egaliseren of doen springen van de bodem;
b. het aanleggen van wegen en andere terreinverhardingen;
c. werken en werkzaamheden die de waterhuishouding en de grondwaterstand kunnen beïnvloeden;
d. het rooien van bomen of het tot kaalslag leidende rooien van andere begroeiing;
e. het slopen van bouwwerken;
f. het dempen van water.
2.15.
Vast staat dat [verzoekster] over een bouwvergunning beschikt. Verder staat vast dat bij de uitvoering van het project [naam project] sprake is van werkzaamheden waarvoor toestemming van de Minister vereist is. Zo zijn restanten van een woning gesloopt, zijn bomen gerooid en wordt grond afgegraven. Volgens [verzoekster] is daarvoor schriftelijke toestemming verleend door de Minister met het afgeven van de bouwvergunning. Het Gerecht volgt die stelling echter niet. De verleende bouwvergunning ziet op het op te richten gebouw. Nergens uit de tekst van de bouwvergunning blijkt dat eveneens toestemming wordt verleend voor ‘civil works’. Integendeel, de bouwvergunning vermeldt dat het project ook onderworpen is aan ‘other ordinances that may be applicable thereto’. Verder is het afwegingskader voor het verlenen van een bouwvergunning en een civil works permit verschillend en kennen ze hun eigen weigeringsgronden op grond van verschillende wettelijke regelingen. Het Gerecht is het dus niet eens met [verzoekster] dat het verlenen van een bouwvergunning toestemming voor ‘civil works’ impliceert. De conclusie is dat er geen vergunning is verleend voor de ‘civil works’ die [verzoekster] momenteel aan het uitvoeren is en reeds uitgevoerd heeft.
2.16.
Omdat (ingrijpende) werkzaamheden worden uitgevoerd zonder vergunning, is de bouwstop in beginsel rechtmatig en op goede gronden opgelegd. Er is ook geen sprake van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De bouwstop is gemotiveerd onder verwijzing naar de relevante regelingen. Het handhaven van wettelijke regelingen is bezwaarlijk aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Verder is het beroep op het gelijkheidsbeginsel door [verzoekster] onvoldoende onderbouwd; er is niet gebleken van gelijke gevallen die anders worden behandeld. Van schending van het vertrouwensbeginsel is evenmin sprake, er is geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de civil permit is of zou worden verleend.
Afweging van de betrokken belangen leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het onomkeerbare karakter van civiele werken, zoals sloop en afgravingen, dient de Minister op voorhand te kunnen afwegen of die werkzaamheden uit oogpunt van het algemeen belang ernstige bezwaren zouden opleveren, zoals verder omschreven in artikel 28a van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning. Dat belang, waarbij ook de belangen van de derde-belanghebbenden een rol spelen, weegt zwaarder dan het belang van [verzoekster] om door te kunnen gaan met niet vergunde civiele werken.
2.17.
Het Gerecht vindt het overigens onbegrijpelijk dat bij een project van een dergelijke omvang, waarbij voor een ieder aanstonds duidelijk is dat er gesloopt en afgegraven zal worden, door het Ministerie van VROMI is ‘overlooked’ dat deze activiteiten zullen plaatsvinden en dat pas vele maanden na de start van de werkzaamheden is ingegrepen. Evenzeer is onbegrijpelijk dat [verzoekster], hoewel zij getuige het in 2022 ingevulde formulier en latere mailwisselingen ervan op de hoogte is dat een civil works permit nodig is, gewoon aan de slag gaat zonder over de vereiste vergunningen te beschikken.
Het Gerecht wijst erop dat de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning termijnen voorschrijft waarbinnen de Minister op een verzoek voor een civil permit moet beslissen. Bij het uitblijven van een beslissing had het op de weg van [verzoekster] gelegen om de juridische wegen te bewandelen om die beslissing alsnog te verkrijgen.
Het is nu aan [verzoekster] om de civil permit aanvraag en onderliggende bescheiden zo snel mogelijk in te dienen bij de Minister, zodat deze daarop kan beslissen. Het Gerecht gaat ervan uit dat de Minister zijn toezegging om vervolgens op zeer korte termijn te beslissen, gestand zal doen.
2.18.
Het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

3.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 2 april 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.