ECLI:NL:OGEAM:2025:15

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
SXM202401225-LAR00120/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot verlenging van een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het middelenvereiste

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, de Minister van Justitie van Sint Maarten, en verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar vergunning tot tijdelijk verblijf, die eerder was verleend voor haar functie als directeur van een vennootschap. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet kon aantonen dat zij voldeed aan het middelenvereiste, zoals vereist door de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Eiseres had niet de benodigde bewijsstukken overgelegd, waaronder een bewijs van de Inspectie der belastingen en een persoonlijk cribnummer. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiseres zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht, waardoor de zitting niet doorging. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de vereisten voldeed en heeft de afwijzing van de aanvraag door verweerder in stand gehouden. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de afwijzing konden weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van het middelenvereiste en de zorgvuldigheid bij het indienen van aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 maart 2025
Zaaknummer: SXM202401225-LAR00120/2024

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

[eiseres],

eiseres,
gemachtigde: E.I. MADURO,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

Procesverloop

Bij beschikking van 1 september 2023 (hierna: de primaire beschikking) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Bij beschikking van 11 september 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 21 oktober 2024 beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voor aanvang van de geplande mondelinge behandeling op 17 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiseres medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het Gerecht en niet te zullen verschijnen ter zitting. De mondelinge behandeling heeft daarop – met instemming van verweerder – niet plaatsgevonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant om te weten in deze zaak?
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] te Dominicaanse Republiek en bezit de Dominicaanse nationaliteit.
1.2.
Op 29 mei 2018 is de vennootschap [naam vennootschap] ingeschreven in het handelsregister van Sint Maarten. Eiseres is geregistreerd als statutair directeur van de vennootschap.
1.3.
Aan eiseres is bij beschikking van 29 juli 2021 een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met als doel arbeid als directeur, geldig tot 15 augustus 2022.
1.4.
Op 13 augustus 2022 heeft eiseres verlenging van deze vergunning aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen bij de primaire beschikking. Verweerder heeft aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat dat eiseres niet voldoet aan het middelenvereiste.
1.5.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij een aantal documenten overgelegd. Op 6 maart 2024 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij eiseres heeft verklaard dat zij contant een maandelijks inkomen van Naf 3.000,-- ontvangt.
Het geschil
2. In de bestreden beschikking heeft verweerder zich onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) en paragraaf 3.7.3. van de Richtlijnen van de Minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit (hierna: Richtlijnen) op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. Dit staat volgens verweerder in de weg aan de toekenning van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Daarnaast kan de aanvraag volgens verweerder ook worden geweigerd met het oog op de openbare orde en het algemeen belang, nu eiseres haar aanvraag niet naar waarheid heeft ingevuld.
3. Eiseres voert aan dat het voor haar niet mogelijk is geweest om tijdig de bewijsstukken in te leveren waaruit blijkt dat zij aan het middelenvereiste voldoet. Eiseres stelt dat de eerder verleende vergunning tot tijdelijk verblijf pas op 8 januari 2022 aan haar is uitgereikt, nadat zij een visum had gekregen om van Santo Domingo naar Sint Maarten te reizen. Nu deze vergunning slechts geldig was tot 15 augustus 2022, heeft zij minder dan een jaar de tijd gehad om in aanmerking te komen voor de verzochte verlenging en was zij genoodzaakt haar aanvraag reeds op 13 augustus 2022 in te dienen. Eiseres is van mening dat de afwijzing van haar aanvraag gelet op dit alles in strijd is met de zorgvuldigheid en het gelijkheidsbeginsel.
Het wettelijk kader
4.1.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de LTU is bepaald dat de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan beschikt .
4.2.
Voor de toepassing van deze bepaling hanteert verweerder het beleid zoals opgenomen in de Richtlijnen. In paragraaf 3.7 is onder meer bepaald dat, om voor toelating in aanmerking te komen, vreemdelingen zelfstandig en duurzaam moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voorts is in paragraaf 3.7.3 opgenomen dat bij een vreemdeling in het bezit van een directeursvergunning, bij eerste toelating de directievergunning als bewijs van voldoende financiële middelen dient te worden overgelegd. Bij verlenging dient een bewijs afkomstig van de Inspectie der belastingen overlegt te worden alsmede persoonlijk cribnummer.
De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor de door haar verzochte verlenging van haar vergunning tot tijdelijk verblijf dient aan te tonen dat zij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Het Gerecht stelt met verweerder op basis van de door eiseres gegeven informatie en in bezwaar overgelegde stukken vast dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft immers nagelaten om een bewijs afkomstig van de Inspectie der belastingen en een persoonlijk cribnummer te overleggen. Verder is niet met stukken aangetoond dat eiseres daadwerkelijk inkomsten heeft genoten uit de onderneming waarvan zij directeur is. Eiseres heeft het door verweerder ingenomen standpunt, dat zij niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste, in beroep ook niet bestreden. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ltu van toepassing is.
5.2.
Het Gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de vereisten voor verlenging van de vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur. Dit brengt mee dat verweerder in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag heeft kunnen besluiten, en deze afwijzing in bezwaar heeft kunnen handhaven. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat het op de weg van eiseres had gelegen, indien zij het niet eens was met de geldigheidsduur van de eerder (in 2021) verleende vergunning tot tijdelijk verblijf, zij hiertegen destijds een rechtsmiddel had moeten aanwenden. Bovendien blijkt uit de dossierstukken genoegzaam dat eiseres zowel tijdens de behandeling van de aanvraag tot verlenging als in de bezwaarfase meermalen door verweerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie te geven en ontbrekende documenten te overleggen. Dat eiseres niet aan deze verzoeken kon voldoen omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed voor de aangevraagde vergunning, moet voor haar rekening en risico blijven. Van onzorgvuldigheid aan de zijde van verweerder is niet gebleken.
5.3.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. Dit levert voldoende grond op voor afwijzing van de aanvraag. Gelet hierop zal het
Gerecht de tweede weigeringsgrond, namelijk het niet naar waarheid invullen van de aanvraag, onbesproken laten. Eiseres heeft tegen deze tweede weigeringsgrond overigens ook geen beroepsgronden gericht.
5.4.
Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 24 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.