ECLI:NL:OGEAM:2025:13

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
SXM202400591-LAR00053/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bevel tot bewaring en verwijdering van een ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, de Minister van Justitie van Sint Maarten, tegen een bevel tot bewaring en verwijdering. Eiser was op 26 februari 2024 door de verweerder, de Minister van Justitie, aangemerkt als ongewenst vreemdeling met een terugkeerverbod van drie jaar. Eiser heeft op 13 mei 2024 beroep ingesteld tegen deze beschikkingen, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. De beroepsgrond van eiser was dat hij pas op 20 april 2024, tijdens het eerste bezoek van zijn advocaat, op de hoogte was van de inhoud van de beslissingen. Het Gerecht heeft echter vastgesteld dat de beschikking op 26 februari 2024 aan eiser is voorgelezen in een voor hem verstaanbare taal en dat hij de inhoud daarvan had moeten begrijpen. De termijn voor het indienen van het beroep was op 8 april 2024 verstreken, en het beroep is pas op 13 mei 2024 ingediend. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen grondslag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 17 maart 2025
Zaaknummer: SXM202400591-LAR00053/2024

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

[eiser],

eiser,
gemachtigde: mr. M.K.A. HART,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

Procesverloop

Bij verwijderingsbeschikking van 26 februari 2024 heeft verweerder eiser aangemerkt als ongewenst vreemdeling met een terugkeerverbod van drie jaren en is daarnaast bevolen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast met het oog op verwijdering.
Bij beschikking van 2 mei 2024 heeft verweerder ten aanzien van eiser bevolen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast.
Tegen deze beschikkingen heeft eiser op 13 mei 2024 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Voor eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

De beoordeling

1. Het beroep van eiser is blijkens de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting zowel gericht tegen de beslissing van verweerder om eiser in bewaring te stellen en te verwijderen uit Sint Maarten, als de beslissing van verweerder om hem als ongewenst vreemdeling aan te merken. Aan de orde is allereerst de vraag of het onderhavige beroep ontvankelijk is. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Het bevel tot bewaring en verwijdering
2.Eiser is op 3 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (Ltu). Omdat de bewaring reeds eind mei 2024 is opgeheven in verband met de verwijdering van eiser uit Sint Maarten heeft eiser thans geen belang meer bij een oordeel van het Gerecht over de rechtmatigheid van het bevel tot bewaring en verwijdering. Daarbij is van belang dat eiser niet heeft gevraagd om schadevergoeding wegens beweerdelijk onrechtmatige vreemdelingendetentie of verwijdering. Het beroep, voor zover gericht tegen het bevel tot bewaring en verwijdering, moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De beschikking tot ongewenstverklaring en het terugkeerverbod
3. Van de verwijderingsbeschikking van 26 februari 2024 maakt onderdeel uit de ongewenstverklaring van eiser en het terugkeerverbod, inhoudend dat eiser voor de duur van drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.
4. In artikel 16, eerste lid van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) is bepaald dat het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, of geldt als te zijn geweigerd. In het tweede lid van hetzelfde artikel is bepaald dat de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
5. Uit de beschikking van 26 februari 2024 blijkt dat deze op dezelfde dag is uitgereikt aan eiser. Dat brengt mee dat eiser op uiterlijk 8 april 2024 zijn beroepschrift had moeten indienen. Het beroepschrift, door de gemachtigde gedateerd op 13 mei 2024, is eveneens op 13 mei 2024 ingediend. De beroepstermijn was toen ruimschoots verstreken.
6. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediende beroepschrift blijft blijkens artikel 16, lid 3, van de Lar niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
7. Eiser stelt dat hij voor het eerst op de dag van het eerste bezoek van zijn advocaat, te weten op 20 april 2024, bekend is geworden met de inhoud van de beslissingen. Eiser is de Nederlandse taal niet machtig en betwist dat de inhoud van de beslissingen ten tijde van de uitreiking in een verstaanbare taal aan hem zijn uitgelegd.
8. Het Gerecht is van oordeel dat de door eiser aangevoerde reden geen aanleiding is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In de beschikking van 26 februari 2024 is door de immigratie ambtenaar opgenomen dat de inhoud van de maatregel op een voor eiser verstaanbare taal is voorgelezen en vervolgens aan hem is uitgereikt. Daarnaast is in de beschikking opgenomen dat eiser hierna weigerde om deze te tekenen. Uit de stukken blijkt verder dat eiser die dag wel zijn in het Engels opgestelde ‘notification of rights of a suspect’ en het proces verbaal van verhoor heeft ondertekend. Uit deze stukken valt genoegzaam af te leiden dat eiser de Engelse taal machtig was, net als de betrokken immigratie ambtenaren. Gelet op al het voorgaande acht het Gerecht het onwaarschijnlijk dat eiser op 26 februari 2024 niet bekend zou zijn geworden met de inhoud van de beschikking en passeert het Gerecht de niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de inhoud van de beschikking van 26 februari 2024 niet op een voor hem verstaanbare wijze is voorgelezen. Het is veel waarschijnlijker, zoals door verweerder ook naar voren gebracht, dat eiser weigerde om de verwijderingsbeschikking te ondertekenen omdat hem was uitgelegd wat er in de beschikking stond en hij daarmee niet akkoord ging. Om die reden ziet het Gerecht geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan eiser toe te rekenen bijzondere omstandigheden. Daar komt nog bij dat, zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat eiser eerst op 20 april 2024 bekend is geworden met de inhoud van de beschikking, niet is gebleken dat eiser het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het beroep is immers pas op 13 mei 2024 ingediend.
9. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring en het terugkeerverbod, is derhalve niet tijdig ingediend en dient hierom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Conclusie
10. De conclusie is dat het beroep van eiser om de hiervoor geschetste redenen niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grondslag.

De beslissing

Het Gerecht verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.