ECLI:NL:OGEAM:2025:126

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
SXM202401439 - LAR00151/2024, SXM 202401440 – LAR00152/2024, SXM202401441 – LAR00153/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering

In deze zaak heeft eiseres, die tot 2021 een restaurant exploiteerde in Sint Maarten, beroep ingesteld tegen naheffingsaanslagen voor de premie van de ziekteverzekering en ongevallenverzekering over de jaren 2018 tot en met 2020. De naheffingsaanslagen waren gebaseerd op een looncontrole uitgevoerd door verweerder, waarbij eiseres in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het concept controlerapport. De primaire beschikkingen, die de naheffingsaanslagen oplegden, werden op 16 september 2022 genomen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beschikkingen, waarna verweerder op 12 december 2024 de naheffingsaanslagen verminderde. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze bestreden beschikkingen, waarbij zij onder andere aanvoerde dat de correcties onzorgvuldig tot stand waren gekomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2025 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere stelde dat de fooiencorrectie en de premieplicht van bepaalde werknemers niet correct waren vastgesteld. Het Gerecht heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden beschikkingen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende inzicht was in de berekeningen en dat de correctie voor fooien onterecht was doorgevoerd. De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden beschikkingen zijn vernietigd en verweerder is opgedragen om nieuwe beschikkingen te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 1 december 2025
Zaaknummers: SXM202401439 - LAR00151/2024
SXM 202401440 – LAR00152/2024
SXM202401441 – LAR00153/2024

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In de zaken van:

[eiseres],

eiseres,
gemachtigde: mr. E.A. JANSEN,
tegen

HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 16 september 2022 (hierna: de primaire beschikkingen) heeft verweerder aan eiseres naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering opgelegd over de jaren 2018 tot en met 2020.
Eiseres heeft afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen de primaire beschikkingen.
Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 12 december 2024 (hierna: de bestreden beschikkingen) heeft verweerder naar aanleiding van de bezwaren van eiseres de naheffingsaanslagen over 2018 tot en met 2020 verminderd.
Eiseres heeft bij afzonderlijke beroepschriften (met producties), ingediend op 19 december 2024 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, beroep ingesteld tegen de bestreden beschikkingen.
Verweerder heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 oktober 2025.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door T. Brunings (legal advisor SZV) en R. Zimmerman (medewerker ATS).
Uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant in deze zaak om te weten?

1.1.
Eiseres exploiteerde tot 2021 een restaurant in Sint Maarten onder de naam [W]. In 2020 heeft eiseres haar activiteiten ondergebracht in de zustermaatschap [P] (hierna: [P]), die de activiteiten heeft voortgezet onder de naam [P] & [W]. Sinds 2021 verricht eiseres zelf geen activiteiten meer.
1.2.
Op 28 september 2021 heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarbij over de jaren 2016 tot en met 2020 een looncontrole is uitgevoerd bij eiseres inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept controlerapport, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Het definitieve looncontrolerapport is op 6 december 2021 vastgesteld.
1.3.
Op basis van het definitieve looncontrolerapport heeft verweerder bij de primaire beschikkingen de volgende naheffingsaanslagen ZV/OV opgelegd:
- over het jaar 2018 Cg 21.151,22;
- over het jaar 2019 Cg 20.465,21;
- over het jaar 2020 Cg 7.218,89.
1.4.
Naar aanleiding van de door eiseres gemaakte bezwaren tegen de primaire beschikkingen heeft verweerder de naheffingsaanslagen over de jaren 2018 tot en met 2020 verminderd. In de aanslagen bij de bestreden beschikkingen is de vermindering als volgt weergegeven:
- de naheffingsaanslag over 2018 is met Cg 13.672,18 verminderd tot Cg 7.429,04;
- de naheffingsaanslag over 2019 is met Cg 12.103,30 verminderd tot Cg 8.361,91; en
- de naheffingsaanslag over 2020 is met Cg 4.113,45 verminderd tot Cg 3.105,44.
Algemene grief met verwijzing naar bezwaren
2.1.
Eiseres heeft in beroep in de eerste plaats verwezen naar al hetgeen zij in de bezwaarfase heeft gesteld en betoogd. Zij verzoekt deze bezwaren als herhaald en ingelast te beschouwen en is van mening dat reeds op grond daarvan de bestreden beschikking geen stand kunnen houden.
2.2.
Voornoemd betoog van eiseres, gebaseerd op een algemene verwijzing naar al hetgeen in de bezwaarfase is aangevoerd, slaagt niet. Het Gerecht stelt vast dat verweerder in de bestreden beschikkingen gemotiveerd is ingegaan op de afzonderlijke bezwaren van eiseres in de bezwaarfase. Het is aan eiseres om in beroep nader aan te geven en nader te onderbouwen om welke redenen de bestreden beschikkingen geen stand kunnen houden. Een algemene verwijzing naar al hetgeen in de bezwaarfase is aangevoerd is daartoe onvoldoende.
Geschilpunten in beroep
3.1.
Het Gerecht leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat de beroepsgronden van eiseres, waartegen verweerder gemotiveerd verweer voert, de volgende geschilpunten betreft:
- de Cessantia bijdrage over het controlejaar 2018;
- de premieplicht van mevrouw [S] als werknemer vanaf 1
november 2019 en van de heer [N] als werknemer vanaf 1 januari 2019;
- onduidelijkheid over de correctie van de berekende loonsommen in de controlejaren 2018 tot en met 2020 naar aanleiding van een dubbel verloonde looncomponent;
- de fooiencorrectie en extrapoleren.
3.2.
De stelling van eiseres zoals opgenomen in haar beroepschrift, inhoudende dat geen premieplicht OV bestaat ten aanzien van casual labour in het controlejaar 2019, is ter zitting ingetrokken. Deze stelling behoeft daarom geen nadere bespreking.
3.3.
Het Gerecht zal in het hierna volgende de geschilpunten beoordelen.
Cessantia bijdrage over het controlejaar 2018
4.1.
Eiseres stelt dat zij op 1 januari 2018 is opgestart. Aangezien de peildatum voor het vaststellen van de Cessantia bijdrage over 2018 is gelegen op 1 december 2017, is er volgens eiseres voor het jaar 2018 geen Cessantia bijdrage verschuldigd.
4.2.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Verweerder heeft de Cessantia bijdrage over 2018 op goede gronden vastgesteld op Cg 480,--, uitgaande van 12 werknemers in dat controlejaar. Verweerder verwijst in dit verband terecht naar artikel 7 van de Cessantialandsverordening, waarin is bepaald dat de werkgever verplicht is uiterlijk in de maand juni van ieder kalenderjaar ten behoeve van een in zijn dienst zijnde werknemer een bijdrage aan de Bank te doen. Verweerder hanteert weliswaar om praktische redenen een peildatum van 1 december van het voorgaande jaar, maar dit is geen wettelijk vastgelegde peildatum en doet niet af aan de verplichting van eiseres op grond van voornoemd artikel. Nu eiseres met haar bedrijfsactiviteiten is gestart op 1 januari 2018, was er – ter uitvoering van de wettelijke verplichting op grond van artikel 7 van de Cessantialandsverordening – voldoende aanleiding om af te wijken van de in de praktijk gehanteerde peildatum en uit te gaan van het aantal werknemers in juni 2018, de maand waarin eiseres uiterlijk verplicht was de Cessantia bijdrage over dat jaar te voldoen.
Premieplicht van mevrouw [S] en de heer [N]
5.1.
Eiseres stelt dat zij in de bezwaarfase bewijzen heeft overgelegd, waaruit blijkt dat mevrouw [S] per 31 oktober 2019 en de heer [N] per 31 december 2018 niet meer in dienst waren bij eiseres. Vanaf deze data dient er derhalve geen premieplicht meer te gelden voor deze werknemers, aldus eiseres.
5.2.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Daarvoor is van belang dat eiseres premieplichtig is voor de door haar bij verweerder geregistreerde werknemers. Bij uitdiensttreding van werknemers is het aan eiseres als werkgever om dit middels mutatieformulieren tijdig bij verweerder te melden. Eiseres heeft weliswaar bewijzen van uitdiensttreding van de betreffende werknemers overgelegd, maar niet gesteld of gebleken is dat deze werknemers ook per de data van uitdiensttreding bij verweerder zijn uitgeschreven. In dit verband ontbreken de daartoe vereiste mutatieformulieren. Verweerder heeft onbestreden naar voren gebracht dat mevrouw [S] tot 11 maart 2020 en de heer [N] tot 14 februari 2019 geregistreerd waren als werknemers in loondienst. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tot deze laatstgenoemde data premieplichtig was voor deze werknemers.
Correctie vanwege dubbel verloonde looncomponent in de controlejaren 2018 t/m 2020
6.1.
In de bestreden beschikkingen is een correctie op de berekende loonsom en
premies doorgevoerd, omdat is geconstateerd dat de controlemedewerkster in het
looncontrolerapport een looncomponent per abuis dubbel heeft verloond. Voor de
nieuwe berekening verwijst verweerder naar bijlage 4 bij de bestreden beschikkingen.
6.2.
Eiseres stelt dat niet duidelijk is welke looncomponent dubbel is verloond. Gelet
hierop verzoekt eiseres om een nadere specificatie, zodat de nieuwe berekening kan
worden geverifieerd.
6.3.
Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling. Met eiseres is het Gerecht van
oordeel dat (de bijlagen 4 van) de bestreden beschikkingen onvoldoende inzicht
verschaffen over de correctie die is doorgevoerd vanwege een dubbele verloning van
een looncomponent. De als bijlage 4 bijgevoegde nieuwe berekeningen zijn vanwege
een (te) klein lettertype deels niet leesbaar. Daarbij komt dat de eerder berekende
loonsommen over deze controlejaren, die als bijlage 3 aan het loonrapport hadden
moeten worden toegevoegd, ontbreken. Hierdoor kan geen vergelijking worden
gemaakt tussen de oude en de nieuwe berekening. Ter zitting heeft verweerder
desgevraagd evenmin antwoord kunnen geven over de vraag welke looncomponent
dubbel zou zijn verloond in de controlejaren, en ook geen nader inzicht kunnen geven
over de vraag op welke wijze dit kan worden geverifieerd op basis van de overgelegde
stukken. Dit alles leidt ertoe dat de beroepsgrond van eiseres slaagt. Bij gebreke van
voldoende inzicht en onderbouwing over de wijze waarop de loonsommen en premies
in de controlejaren zijn berekend, is de conclusie dat de bestreden beschikkingen in
strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen. Daarnaast ontbreekt op
dit punt in de bestreden beschikkingen een gedegen motivering.
De fooiencorrectie en extrapoleren
7.1.
In het looncontrolerapport is geconstateerd dat eiseres in haar
salarisadministratie over de controlejaren de navolgende bedragen aan
uitbetaalde fooien als loon heeft aangemerkt: over 2018 Cg 83.676,--, over
2019 Cg 58.720,-- en over 2020 Cg 29.916,--. Dit is volgens verweerder gelijk aan
gemiddeld 6% van de omzet over de betreffende jaren.
Nu een fooienregistratie bij de door eiseres aangegeven bedragen ontbreekt, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het fooiengeld minder is dan 10% van de omzet. Met toepassing van de Ministeriële beschikking fooien van 3 augustus 2007 (hierna: MB) heeft verweerder vervolgens voor de premieheffing over de controlejaren 10% van de omzet als ontvangen fooien berekend en een correctie doorgevoerd van Cg 47.139,-- over 2018, Cg 79.435,-- over 2019 en Cg 4.155,-- over 2020. Dit heeft geleid tot de primaire beschikkingen.
7.2.
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder de naheffingen van de premies Lzv en Lov lager vastgesteld, waarbij voor de berekening van ontvangen fooien is uitgegaan van een correctie van 2,37% van de omzet in plaats van 10%. Het percentage van 2,37 is gebaseerd op de waarnemingen die verweerder op 6, 9 en 11 februari 2023 bij [P] heeft verricht. Gedurende die drie dagen was het gemiddelde fooiengeld 2,37% van de dagomzet. Nu eiseres haar activiteiten in 2020 bij deze vennootschap heeft ondergebracht en sinds 2021 geen activiteiten meer verricht, ziet verweerder aanleiding de verkregen informatie over de fooien bij PP ook voor de berekening van fooien bij eiseres te gebruiken.
7.3.
In geschil is of verweerder op basis van de uitgevoerde steekproef (bij [P]) heeft kunnen besluiten dat 2,37% van de jaaromzet van eiseres moet worden aangemerkt als fooien en daarmee als looncomponent waarover premie moet worden afgedragen. Volgens eiseres volstaat de steekproef niet omdat uit het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1988) volgt dat eerst gedegen onderzoek moet plaatsvinden voordat een standaardbedrag aan fooien kan worden bijgeteld. Eiseres verwijst ook naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag waaruit volgt dat de resultaten van een steekproef alleen mogen worden gebruikt als deze op statistischwetenschappelijk verantwoorde en controleerbare wijze zijn uitgevoerd. Het is niet toegestaan om gegevens verkregen in 2023 te extrapoleren naar de controlejaren 2018 en verder. Die jaren zijn te verschillend omdat de economie toen anders was. Verder is geen rekening gehouden met seizoenswisselingen, aldus eiseres.
7.4.
Het betoog van eiseres treft geen doel. Het Gerecht wijst daarvoor naar de uitspraak van het Hof van 14 februari 2025 (ECLI:NL:OGHACMB:2025:27), waarin is geoordeeld dat wat [P] in die zaak had aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd en daardoor niet gedegen is geweest. Nu de beroepsgronden van eiseres gelijkluidend zijn aan die van [P], en eiseres net als [P] over de controlejaren geen onderbouwde fooienadministratie heeft bijgehouden terwijl niet in geschil is dat eiseres fooien heeft ontvangen waarover premie moet worden afgedragen, komt het Gerecht in deze zaak tot hetzelfde oordeel als het Hof. Het betreft in deze zaak immers precies hetzelfde onderzoek als waar het Hof in voornoemde uitspraak over heeft geoordeeld. Voor de motivering verwijst het Gerecht kortheidshalve naar hetgeen door het Hof onder rechtsoverweging 3.1 is overwogen. Daarbij is het Gerecht, gelet op omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van eiseres sinds 2021 zijn ondergebracht in [P], van oordeel dat in het onderhavige geval voldoende aanleiding was voor verweerder om de berekening ten aanzien van [P] ook te gebruiken voor eiseres.
7.5.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat eiseres met de berekeningswijze door verweerder in bezwaar niet tekort is gedaan. Dat geldt temeer nu eiseres zelf in haar loonadministratie een hoger bedrag aan fooien heeft verwerkt – zie hiervoor onder 8.1, te weten gemiddeld 6% van de jaaromzet – dan het percentage waar verweerder in zijn berekening in bezwaar van uitgaat. De beroepsgrond van eiseres, gericht tegen het gebruik door verweerder van de resultaten van de steekproef bij [P], slaagt gelet op al het voorgaande niet.
7.6.
Ter zitting is door het Gerecht met partijen tenslotte aandacht besteed aan de wijze waarop verweerder de naheffingsaanslagen in de bezwaarfase heeft gecorrigeerd wat betreft de fooien. De eerder gehanteerde 10% van de jaaromzet is immers in de bezwaarfase bijgesteld naar 2,37% van de jaaromzet. De herberekening van verweerder over de controlejaren is opgenomen in de bestreden beschikkingen. Hieruit valt af te leiden dat verweerder de eerdere correctie, gebaseerd op 10% van de jaaromzet, heeft verminderd naar een correctie, gebaseerd op 2,37% van de jaaromzet. Uit deze herberekening blijkt echter niet dat verweerder daarbij rekening heeft gehouden met de bedragen aan fooien in de controlejaren die eiseres zelf reeds als loon heeft aangemerkt in de salarisadministratie. Dit is naar het oordeel van het gerecht onjuist. Uitgaande van de door eiseres zelf aangegeven bedragen aan fooien in de controlejaren, die volgens verweerder ongeveer 6% van de jaaromzet betreffen, had in het geheel geen correctie moeten plaatsvinden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de herberekeningen op dit punt in de bestreden beschikkingen onjuist lijken te zijn. Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen op dit punt onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dit levert strijd op met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep van eiseres wat betreft de correctie voor fooien is in zoverre gegrond en de bestreden beschikkingen komen om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
8.1.
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder wat hiervoor onder 6.3 en 7.6 is overwogen, zijn de beroepen gegrond en zullen de bestreden beschikkingen worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Verweerder zal worden opgedragen om nieuwe beschikkingen op de bezwaren te
nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder middels stukken en
berekeningen nader inzicht moet geven over de vraag welke looncomponent dubbel is
verloond in de controlejaren, en hoe de nieuwe berekening van de loonsommen in de
controlejaren tot stand is gekomen. Daarnaast dient verweerder de correctie voor fooien
in de controlejaren volledig terug te draaien. Voor het vaststellen van de premieplicht
wat betreft fooien moet verweerder de door eiseres zelf verwerkte bedragen aan fooien
in haar salarisadministratie tot uitgangspunt nemen.
8.2.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Cg 1.400,-- zijnde 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de zaken vanwege de samenhang zijn beschouwd als één zaak, met een waarde per punt van Cg 700,-- en een wegingsfactor 1 (gemiddeld). Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser Cg 150,--dient te betalen als vergoeding van de door haar gestorte griffierechten.

De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikkingen van 12 december 2024;
  • draagt verweerder op om binnen 4 weken na heden opnieuw op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering over de jaren 2018 tot en met 2020 te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres vergoed Cg 1.400,-- aan proceskosten en Cg 150,- aan gestorte griffierechten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mr. M.G.M. Schwengle, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 december 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.