ECLI:NL:OGEAM:2025:104

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
SXM202301257
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van de directeur van de Haven Sint Maarten en schadevergoeding door de Haven

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], de voormalige directeur van de Haven Sint Maarten, en de Haven zelf, alsook het Land Sint Maarten. [eiser] was in 2002 benoemd tot statutair bestuurder van de Haven en had een arbeidsovereenkomst die in de loop der jaren meerdere keren was verlengd. In 2017 werd hij geschorst na verdenkingen van fraude, en in 2020 werd hij ontslagen op basis van dringende redenen, waaronder een strafrechtelijke veroordeling voor oplichting. [eiser] vorderde herstel van zijn arbeidsovereenkomst en schadevergoeding, stellende dat zijn ontslag onterecht was omdat de strafbare feiten nog niet onherroepelijk vaststonden. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag terecht was, gezien de ernstige verwijten aan het adres van [eiser] en de onherstelbare vertrouwensbreuk. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, terwijl de Haven in reconventie werd toegewezen in haar vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van [eiser]. Het Gerecht concludeerde dat [eiser] niet als redelijk en zorgvuldig handelend bestuurder had gehandeld, wat leidde tot schade voor de Haven. De zaak illustreert de complexe interactie tussen strafrechtelijke en civiele aansprakelijkheid in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202301257
Vonnis d.d. 28 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigden: mr. C.H.J. Merx en mr. Liqui Lung,
tegen

1.SINT MAARTEN HARBOUR HOLDING COMPANY N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.T. Leon, mr. C.J. Koster,
en

2.HET LAND SINT MAARTEN,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr., mr. D.I. Schram,
Partijen zullen hierna [eiser], de Haven en het Land worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 23 oktober 2023 ter griffie ingediend;
  • de incidentele conclusies van de Haven en het Land;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • de aktes uitlating producties van de Haven en het Land;
  • het vonnis van 16 april 2024 in het incident;
  • de conclusie van antwoord van het Land;
  • de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie van de Haven;
  • de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek van het Land;
  • de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie van de Haven;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2025 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet, mede aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De Haven exploiteert op basis van een concessie van het Land Sint Maarten, door middel van een aantal dochtervennootschappen, de zeehavens van Sint Maarten.
Op 1 september 2002 is [eiser] benoemd tot statutair bestuurder van de Haven. Toen is ook een arbeidsovereenkomst van kracht geworden. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de tijd van drie jaar en zou eindigen op 31 augustus 2005, met mogelijkheid van verlenging vanaf 1 september 2005. Naast [eiser] waren er geen andere statutaire bestuurders.
2.2.
Bij schriftelijke overeenkomst van 30 mei 2009 is de duur van de arbeidsovereenkomst aangepast naar de reguliere duur van 5 jaar, met ingang van 1 januari 2009.
2.3.
Op de overeenkomsten met [eiser] zijn de statuten van de Haven van toepassing. Deze statuten vermelden onder meer:
"Article 7(…)5. Managing Directors may at any time be instantly dismissed bij the General Shareholders’ Meeting for urgent reasons.In other instances the Managing Directors may at any time be dismissed from office, it to be understood that a resolution to dismiss a Managing Director otherwise than at his own request, may only be adopted after the Managing Director in question has had the opportunity to justify himself in the General Shareholders’ Meeting.(…)Article 82. The following acts of management of the Managing Board are subject to approval of the Supervisory Board:(…)b. To appoint and dismiss attorneys-in-fact and to determine the powers to be thereby granted, which resolution shall be published at the Commercial Register, as well as to contract advisors/consultants for a period exceeding one year, among which is included for shorter periods which in total exceed one year.(…)o. To execute legal acts which involve a financial interest for the corporation in excess of an amount to be determined by the Supervisory Board and published at the Commercial Register of at least fifty thousand (Naf 50.000,) Guilders Netherlands Antilles Currency,.At once (not including the execution of the annual budget approved by the Supervisory Board, referred to in paragraph 4 of this article 8 and/or by which the corporation commits itself for a period of more than five (5) years.(…)Article 11Each Managing Director is under obligation towards the corporation to appropriately perform the tasks within his scope of responsibility.”
2.4.
Op 4 mei 2012 is [eiser] namens de Haven een overeenkomst aangegaan met Suntan Villa N.V. Haar directeur [A] zou diensten gaan verlenen aan en voor de Haven. Toestemming van de Raad van Commissarissen (RvC) was hiervoor niet nodig, omdat het overeengekomen salaris onder de grens van NAf 50.000,- per jaar viel.
2.5.
Devcon TCI Ltd is een groot baggerbedrijf in de USA en heeft een dochterondememing op Sint Maarten, Devcon N.V. Devcon is met de Haven in juni 2012 een baggercontract aangegaan inzake het baggeren en vervoeren van 150.000 m3 zand voor een totaalprijs van USD 4.940.500,-. Gedurende de jaren 2012 en 2014 is door middel van zogeheten change orders onder meer het aantal te baggeren kubieke meters uitgebreid en zijn door Devcon, in opdracht van de Haven, verschillende aanvullende werkzaamheden uitgevoerd. Devcon heeft in de jaren 2012 tot en met 2016 in totaal USD 12.878.475,14 ontvangen van de Haven voor deze baggerwerkzaamheden.
Devcon heeft in de periode 2012 tot en met 2015 USD 3.150.257,50 aan (bedrijven van) [A] overgemaakt. Uit de verklaringen van [J] en [D], de directie van Devcon, blijkt dat zij dit bedrag hebben betaald om het project te kunnen verkrijgen en dat dit bedrag is doorbelast aan de Haven door het te verdisconteren in de contracten en change orders onder de noemers “mobilisatie” en “general conditions kosten”.
2.6.
Op 8 mei 2013 is [eiser] met de Haven een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan met als ingangsdatum 1 januari 2013. In de arbeidsovereenkomst uit 2013 is onder andere bepaald dat de overeenkomst kan worden opgezegd door de Haven met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden.
2.7.
Vanaf juli 2015 is het Openbaar Ministerie in het kader van een enquêteprocedure (volgens artikel 2:272 lid 3 BW) begonnen met het inwinnen van inlichtingen bij de Haven en haar dochterondernemingen. Op 28 en 29 november 2016 heeft in de kantoren van de Haven een doorzoeking plaatsgevonden waarbij documenten en gegevensdragers in beslag zijn genomen. Bij brief van 24 maart 2017 heeft het Openbaar Ministerie bevestigd dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [A].
Op 7 juni 2017 is [eiser] aangehouden in het kader van hetzelfde strafrechtelijk onderzoek, met als codenaam 'Emerald'. [eiser] is op 29 juni 2017 vrijgelaten. Op die dag heeft het OM een persbericht afgegeven over het Emerald-onderzoek en de vrijlating van verdachte [eiser].
2.8.
Bij brief van 20 juli 2017 heeft het Openbaar Ministerie de Haven geïnformeerd dat er ernstige vermoedens bestaan dat er door frauduleus handelen van [eiser] miljoenen Amerikaanse dollars zijn onttrokken aan het vermogen van de Haven. Dit zou onder meer zijn gedaan door betalingen van (nep)facturen waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Deze frauduleuze handelingen zouden gedurende een aantal jaren hebben plaatsgevonden en zelfs na de huiszoekingen op 28 en 29 november 2016 zijn doorgegaan. Het Openbaar Ministerie heeft de Haven opgeroepen om per direct [eiser] te schorsen of te ontslaan.
2.9.
De RvC heeft [eiser] op 21 augustus 2017 gehoord over de verdenkingen en het voornemen hem te schorsen. [eiser] is op 21 augustus 2017 volgens artikel 2:19 lid 4 BW geschorst.
De Haven heeft bij brief van 21 augustus 2017 aan [eiser] onder andere de volgende mededelingen gedaan:
"During your recent arrest and incarceration allegations were lodged against your person suggesting involvement in the Port of St. Maarten being defrauded for an amount of 7 million from 2012 to date. (…) The Supervisory Board of Directors has thus taken the decision (...) to suspend you pending investigation."
2.10.
Op 14 juni 2018 heeft het Hof [eiser] in de enquêteprocedure als statutair directeur van de Haven en haar dochterondernemingen wegens zwaarwegende redenen geschorst voor de duur van de procedure.
2.11.
Op 28 oktober 2019 is een aandeelhoudersvergadering uitgeroepen met onder andere als agendapunt het ontslag van [eiser] als statutair bestuurder van de Haven. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om zijn visie te geven over het voorgenomen ontslag en ook over de strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie. De beslissing inzake het ontslag van [eiser] is aangehouden, omdat de vertegenwoordigers van de aandeelhouder (het Land) van mening waren dat zij over meer informatie dienden te beschikken om tot een oordeel te komen.
2.12.
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten deed op 29 januari 2020 uitspraak in de strafzaak tegen [eiser]. In het strafvonnis van die datum overwoog het Gerecht dat de verdenking erop neerkomt dat [eiser] zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) opzettelijk valselijk opmaken van 272 facturen op naam van zeven constructiebedrijven, en het gebruiken van die facturen om betaling te verkrijgen van de Haven, terwijl de in de facturen genoemde werkzaamheden in werkelijkheid niet of slechts gedeeltelijk zijn verricht. De Haven zou hierdoor voor een bedrag van ongeveer 6.8 miljoen USD zijn opgelicht.
Daarnaast betrof de verdenking het (mede)plegen van oplichting van de Haven, leidend tot de afgifte van meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van ongeveer USD 3.000.000,- door het in rekening brengen en laten uitbetalen van kosten voor “mobilisatie” en "general conditions", terwijl deze kosten in werkelijkheid betalingen waren aan [A] en/of anderen, subsidiair medeplichtigheid daarbij.
Het Gerecht gebruikte bij de bewijsvoering onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Verklaring [eiser] bij de rechter-commissaris 4 oktober 2019:Ik kreeg een dossier met facturen. Het wordt gestuurd voor handtekeningen. Dat zijn de handtekeningen voor accorderen. Daarna wordt het gereed gemaakt voor betaling. Als je weet van de werkzaamheden, dan teken je af. U vraagt mij hoe ik weet dat de werkzaamheden zijn gedaan. Daar ga je vanuit. Je luistert naar de mensen in het veld, zoals [A]. Je gaat er van uit dat het werk is gedaan door de feedback die je vanuit het veld kreeg. [A] schreef niet veel. Hij deed veel mondeling.Verklaring [eiser] ter terechtzitting van 16 december 2019:
Wel hadden we bij de Haven intern afgesproken dat we voor onderaannemers een vuistregel hanteerden hoeveel aan hen zou worden uitbetaald. Dat is voor 5 tot 10 dagen werken een lump sum van 15.000 USD en als het meer dagen zijn is het 25.000 USD. Het klopt dat er voor uitbetaling van bedragen onder de 25.000,- USD geen toestemming van de Raad van Commissarissen nodig was.Ik teken het hele jaar heel veel facturen. Ik teken ook de facturen van de kleine onderaannemers af. Er zijn verschillende projecten in de Haven. De lokale aannemers waren een apart project. Ik teken de facturen van al die kleine aannemers. Dat zou ik doen. Ik had contact met [A] hierover. Hij vertelde mij dat het werk was gedaan. Hij garandeerde mij dat alle werkzaamheden waren verricht. Hiervan is geen papieren verslaglegging. Alles ging mondeling. Het klopt dat er geen schriftelijke opdrachten door mij zijn gegeven aan de lokale aannemers. Normaal gesproken als ik een factuur voor akkoord afteken zit daar een verslag/opmerking bij dat het werk is gedaan. Dat gebeurde niet in deze gevallen, bij de lokale onderaannemers. Ik steunde wat dat betreft op [A]. De Haven heeft geen overeenkomsten gesloten met deze lokale aannemers.
Verklaring [hoofd afdeling onderhoud] bij de rechter-commissaris 16 januari 2018:Alles wordt geregistreerd en dan naar finance gestuurd voor betaling. Iedere afdeling moet een budget indienen. Mijn budget is verdeeld over de verschillende afdelingen en bedraagt in totaal 1.5 miljoen dollar voor onderhoud. U toont mij een brief van 22 februari 2017 van de Centrale Bank van Curaçao aan [eiser] (D-1721). Ik krijg voor het eerst onder ogen dat er (in 2015) ruim 3,3 mio is uitgegeven aan onderhoud en schoonmaakkosten. Deze brief is gericht aan de CEO en is nooit met mij besproken.
Verklaring van [H] bij de rechter-commissaris 12 april 2018:
Ik ben sedert 2010 lid van de Raad van Commissarissen. Ik ken de zeven lokale constructiebedrijven niet die facturen hebben ingediend die door de CEO zijn goedgekeurd. Omdat ze onder de limiet bleven zijn ze niet onder ogen van de RvC gekomen. Een interne controleur ontbreekt. Over de facturen is een rapport gemaakt door de huidige voorzitter van de RvC [W]. De conclusie is dat de wijze waarop de facturen zijn geaccordeerd niet toelaatbaar was en dat degene die de facturen heeft geaccordeerd verwijderd moet worden van zijn positie en uit de organisatie.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de door de verdachte ingenomen stelling, inhoudend dat de in de facturen genoemde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, door geen enkel administratief stuk van de kant van de bedrijven die deze werkzaamheden zouden hebben verricht, noch door enig stuk uit de administratie van de Haven, wordt bevestigd. Zo heeft geen van de bedrijven ook maar één offerte of opdracht van de Haven voor de beweerde werkzaamheden kunnen produceren. Ook is niet gebleken van enige uren-, voorraad- en/of loon- dan wel overige (financiële) administratie van die bedrijven. De eigenaren van deze bedrijven hebben zelfs geen namen kunnen of willen noemen van de personen die deze werkzaamheden voor hen zouden hebben verricht. In de administratie van de Haven zijn evenmin stukken terug te vinden waaruit blijkt dat de werkzaamheden zijn geoffreerd, toegekend en daadwerkelijk zijn verricht, uitsluitend stukken met betrekking tot de facturering en de betaling. Nu voorts in de facturen zelf slechts zeer algemene omschrijvingen worden gehanteerd, zonder deugdelijke uitsplitsing naar exacte werkzaamheden, uren, materialen en andere posten, ziet het Gerecht in dit alles een aanwijzing dat het niet gaat om facturen voor werkelijk verrichte werkzaamheden, maar om valse facturen.
Verder blijkt uit de verklaringen van de verdachten [eiser] en [A] dat er geen sprake was van enige serieuze en achteraf te verantwoorden controle op de uitvoering van de in de facturen genoemde werkzaamheden. De beide verdachten spreken elkaar op dit punt tegen en houden de ander grotendeels verantwoordelijk voor die controle. De bedrijven Windward Roads, Devcon en Liccom, die volgens de vermeldingen op de facturen door genoemde zeven constructiebedrijven zouden zijn geassisteerd bij hun eigen werkzaamheden voor de Haven, geven aan dat zij deze bedrijven in het geheel niet kennen, dan wel dat deze bedrijven hun geen assistentie hebben verleend. En ook indien zij wel assistentiewerkzaamheden zouden hebben verleend, zij deze werkzaamheden niet rechtstreeks aan de Haven zouden hebben gefactureerd maar aan Windward Roads, Devcon en Liccom zelf.
Ook [hoofd afdeling onderhoud], het hoofd van de afdeling onderhoud van de Haven, waaronder veel van de gefactureerde werkzaamheden normaal gesproken zouden vallen, kent deze facturen en deze bedrijven niet. Verder wijkt de route die de facturen in kwestie binnen de Haven volgden, af van het normale patroon. Het Gerecht leidt uit de verklaringen van [hoofd afdeling onderhoud], [K] en [M] af dat de gebruikelijke gang van zake was dat er vooraf offertes werden gevraagd voor werkzaamheden die bij de Haven moesten worden verricht. Na goedkeuring van de offerte wordt het werk gedaan, waarna de desbetreffende manager controleert of het werk daadwerkelijk is verricht. Bij de in de onderhavige facturen genoemde werkzaamheden is deze werkwijze blijkbaar niet gevolgd. Deze zijn immers alle geparafeerd door de CEO zelf, zonder enige betrokkenheid van anderen, zoals afdelingsmanagers als [hoofd afdeling].
Ook de Raad van Commissarissen was niet betrokken. Dit was mogelijk doordat de facturen veelal een bedrag betroffen dat net viel onder de grens waarbij toestemming van de RvC was vereist. Ook de gebruikelijke controle op de werkzaamheden door het afdelingshoofd heeft niet plaatsgevonden. De verdachte [eiser] heeft nog aangevoerd dat deze afwijking van de normale procedure te maken had met een specifiek project met als doelstelling om bij werkzaamheden voor de Haven ook te zorgen voor de, mede door de politiek gewenste, "local content", te weten betrokkenheid van kleinere lokale ondernemers. Het Gerecht acht het bestaan van een dergelijk project echter niet aannemelijk geworden. Een schriftelijke vastlegging van dit beleid ontbreekt en [eiser]'s medebestuurders alsmede de leden van de RvC maken geen melding van het bestaan van een dergelijk beleid en de daarbij door [eiser] gevolgde werkwijze, c.q. geven aan een dergelijk beleid niet te kennen.
Het Gerecht concludeert uit al het bovenstaande dat het in werkelijkheid ging om een stroom facturen, waartegenover geen (of in slechts zeer beperkte mate) werkzaamheden werden verricht. Deze facturenstroom werd in gang gehouden in onderlinge samenwerking tussen [A] en [eiser], waarbij [A] de bepalende factor was bij het opstellen van de facturen en [eiser] bij het accorderen en het laten uitbetalen daarvan door de Haven. Op deze manier hebben zij de Haven voor in totaal ongeveer 6.8 miljoen USD opgelicht. Dat niet vaststaat aan wie dit bedrag uiteindelijk ten goede is gekomen, aangezien deze gelden na de uitbetaling per cheque uit het zicht van justitie zijn verdwenen, doet daaraan niet af.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 4
De bewijsmiddelen houden in dat de Haven door middel van de in het baggercontract en daarop gevolgde opdrachten opgenomen bedragen voor mobilisatiekosten en general conditions werd voorgespiegeld dat Devcon deze kosten maakte ter uitvoering van haar baggerwerkzaamheden, terwijl in werkelijkheid deze bedragen ter grootte van in totaal ongeveer 3 miljoen USD werden gebruikt om [A] te betalen.Dat [A] deze bedragen heeft ontvangen en dat deze in de overeenkomsten tussen Devcon en de Haven zijn verwerkt onder de posten mobilization fee en general conditions, blijkt uit de verklaringen van respectievelijk [J] en [D] en [A]. Uit de verklaringen van [J] en [D] blijkt voorts dat deze bedragen aan [A] betaald moesten worden om de contracten te krijgen, waarbij de bedragen konden worden doorberekend aan de Haven, hetgeen ook is gebeurd. Zo heeft [J] verklaard dat zij via [A] moesten om het contract te krijgen. [A] had hun duidelijk gemaakt dat het werk niet zou worden toegekend als er geen contract (met [A]) kwam. [D] heeft verklaard dat Devcon stilgelegd zou worden als [A] niet zou worden betaald. Het was "pay to play". Vast staat dus dat de betalingen aan [A] geen faire vergoeding waren voor verrichte werkzaamheden, maar dat het ging om - kosten verhogend - smeergeld om het baggercontract en opvolgende contracten toegewezen te krijgen. [J] en [D] achten het (zeer) waarschijnlijk dat het geld dat zij aan [A] betalen mede voor politici bedoeld is.
Ten aanzien van de rol van [eiser] overweegt het Gerecht als volgt. Uit de verklaring van [J] volgt dat hij na zijn ontmoeting met [eiser] en [A] al wist dat hij het baggercontract zou krijgen. Er was geen enkele discussie geweest over de prijs, terwijl er geen aanbesteding was geweest. [eiser] heeft bevestigd dat [A] er altijd bij was als [J] en [D] naar Sint Maarten kwamen. [D] leidde uit de manier waarop [eiser] de contracten goedkeurde en het feit dat hij nooit vragen stelde, af dat [eiser] op de hoogte was van de betalingen aan [A]. [eiser] luisterde volgens [D] naar [A], die duidelijk maakte dat hij "the man" was. Hoewel [eiser] stellig ontkent iets te weten van de betalingen door Devcon aan [A], kon [A] zijn toezeggingen dat hij Devcon het baggercontract en de opvolgende opdrachten kon bezorgen, niet doen of waarmaken, zonder dat hij zich steeds verzekerd wist van de medewerking van [eiser], die als hoogste baas van de Haven de contracten met Devcon tekende. Zoals [A] zelf heeft verklaard: er gebeurde niets in de Haven zonder medeweten van [eiser]. Tekenend is dat [eiser] [A], die (op papier) toch maar een uiterst bescheiden rol speelde als PR manager van de Haven, aanwezig liet zijn bij de bespreking tussen [eiser] en Devcon, waarbij het (miljoenen) baggercontract aan Devcon werd gegund en dat hij geen vragen stelde over de prijs.
Vragen van anderen over de hoge kosten werden door [eiser] niet serieus behandeld. Zo heeft [ing], de ingenieur die het baggerproject begeleidde, op 9 november 2017 tegenover de politie verklaard dat hij die kosten aan de hoge kant vond en dat ze voor hem iedere keer weer een verrassing waren. Hij heeft daarover gesprekken met [eiser] gevoerd, maar deze vergoelijkte de hoogte ervan en wuifde de bezwaren weg, omdat er - zei [eiser] - geen andere keuze zou zijn. Ook dit geeft steun aan de verklaringen van [J] en [D].
Ook het feit dat [eiser] de in change order 6 opgenomen mobilization fee van 800.000 USD onveranderd liet, ondanks de verlaging van het aantal kubieke meters te baggeren zand van 150.000 m3 naar 50.000 m3, is een indicatie voor het feit dat hij wist dat het hier om betalingen aan [A] ging, aan het doorgaan van welke betalingen hij kennelijk groot belang hechtte. Illustratief is voorts het door [D] gesignaleerde dubbelzinnige gebruik van de termen "lokale inzet" en "local content" door [eiser] en [A], terwijl zij ondertussen grappen maakten over "leuke dingen doen." In dit verband merkt het Gerecht op dat het feit dat geen van de gehoorde leden van de RvC van de Haven heeft verklaard over een speciaal beleid dat de Haven zou voeren ten aanzien van local content, en dat RvC lid [R] verklaart een dergelijk beleid niet te kennen, bevestiging oplevert voor de juistheid van de vermoedens van [J] en [D], dat wanneer [eiser] met hen sprak over "local content" of daarover grapjes maakte met [A], hij in feite de smeergeldbetalingen aan [A] bedoelde.Dat vermoeden wordt eveneens bevestigd door de aangetroffen brief D-1295a, waarin [A] in opdracht van [eiser] aan [B] verzoekt een brief te schrijven waarin hij de zeven in de tenlastelegging genoemde lokale onderaannemers bedankt voor hun werkzaamheden voor Devcon, terwijl zij die werkzaamheden in werkelijkheid niet hadden verricht. Het door [J] en [D] geschetste beeld van [A] en [eiser] als een koppel dat er in nauwe samenwerking voor zorgde dat grote geldbedragen (in dit geval smeergeld) richting [A] vloeiden, vindt daarnaast bevestiging in het feit dat beide verdachten op soortgelijke wijze en met overeenkomstig resultaat samenwerkten bij het in gang houden van een carrousel van valse facturen ten laste van de Haven. Het Gerecht trekt uit al het voorgaande de conclusie dat [A] en [eiser] hebben samengewerkt bij het oplichten van de Haven voor in totaal ongeveer 3 miljoen USD.”
2.13.
Op de agenda van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Haven (de AVA) van 23 april 2020 stond onder meer het voorgenomen ontslag van [eiser] op de agenda. Nadat de aanwezigen (waaronder [eiser] en zijn advocaat) waren gehoord, heeft de voorzitter van de RvC de volgende resolutie voorgelezen:
The General Meeting of Shareholders (GMS) is of the opinion that based on the following reasons – jointly and severally – Mr. [eiser]’s position as Managing Director of the Holding and all subsidiaries, as well as any other position based on an employment or contractor agreement has become absolutely, irrevocably and indefinitely intenable:i. the criminal suspicion and conviction for fraud and embezzlement in the
capacity as Managing Director,
ii. the judgment that Mr. [eiser] is not allowed to act as Managing Director of a
government-owned company for six years,
iii. the irreparable lack of trust in Mr. [eiser] by the GMS,
iv. the corrupted name and reputation of Mr. [eiser] to third parties and investors
locally, regionally and worldwide.
In the opinion of the GMS, these reasons — jointly and severally — form urgent
reasons for an instant dismissal as mentioned in article 7 paragraph 5, first sentence
of the Articles of Incorporation. In so far as necessary, these reasons — jointly and
severally — form reasons for a dismissal as meant in article 7 paragraph 5, second
sentence of the Articles of Incorporation.
Furthermore, insofar as necessary, the above mentioned reasons — jointly and
severally — form urgent reasons, but in any case other reasons, to give notice of
termination of any and all other types of agreements, including but not limited to
employment agreements, in case any other (employment) agreements would be
deemed to be in existence.
The fact that Mr. [eiser] has appealed the judgment of the Court of First Instance of
January 29, 2020, does not change the opinion of the GMS. Even if the Court of
Appeal (or ultimately the Supreme Court) would acquit Mr. [eiser], (urgent) reasons
iii and iv mentioned above, namely the irreparable lack of trust in Mr. [eiser] by the
GMS and the corrupted name and reputation of Mr. [eiser] to third parties and
investors locally, regionally and worldwide, still apply and warrant the dismissal.
2.14.
De AVA heeft op dezelfde dag de volgende besluiten genomen:
a. om [eiser] te ontslaan als statutair bestuurder om een dringende reden op grond van de statuten per dezelfde datum of, als het Gerecht beslist dat dit niet kan, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden en dus voorwaardelijk tegen 31 oktober 2020,
b. dat over de opzegtermijn geen salaris zal worden uitbetaald,
c. dat er geen beëindigingsvergoeding wordt betaald,
d. dat de schade van NAf. 10 miljoen die [eiser] aan de Haven heeft toegebracht van hem zal worden teruggevorderd
2.15.
Bij brief van 24 april 2020 heeft de Haven aan [eiser] medegedeeld, dat zij van mening is dat met hem geen arbeidsovereenkomst bestaat, gelet op artikel 2:8 lid 5 BW, maar toch is besloten hem op staande voet te ontslaan wegens:
a. misbruik van zijn functie waardoor de Haven werd opgelicht,
b. de strafrechtelijke veroordeling,
c. het verbod van de strafrechter om 6 jaar lang niet als bestuurder te mogen optreden,
d. de schorsing door de Haven en door de Ondernemingskamer,
e. de onherstelbare vertrouwensbreuk,
f. zijn slechte naam en reputatie.
De brief sluit af met het volgende:
“The fact that you appealed the judgment of the Court of First Instance of January 29, 2025, does not change the opinion of the Holding. Even if the Court of Appeal (or ultimately the Supreme Court) would acquit you, (urgent) reasons a, b (suspicion), d, e and f mentioned above, still apply and warrant the dismissal”
2.16.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij beschikking van 23 september 2020 het verzoek van de Haven tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen.
Het Gerecht overwoog onder meer:
"De inhoudelijke tegenwerpingen van [eiser] tegen overwegingen uit het strafvonnis doen hier niet aan af, waarbij het Gerecht overweegt dat die bezwaren, als deze gegrond zouden worden geoordeeld, [eiser] niet zonder meer vrijpleiten. Zo zegt hij bijvoorbeeld dat andere partijen meer schuldig zijn dan hij. Ook dat hij te weinig werd gecontroleerd door andere directeuren van wie overigens wel door hem gesteld, maar aan het Gerecht niet gebleken is, dat deze ook statutaire bestuurders zijn. En dat de RvC en de AVA teveel in zijn vaarwater zaten, wat door de Holding wordt betwist en ook niet aan het Gerecht is gebleken".
2.17.
Het Hof heeft op 11 december 2020 einduitspraak gedaan in de enquêteprocedure. Vanwege de inmiddels door de Haven genomen structurele maatregelen werd het verzoek van het OM tot een enquête-onderzoek afgewezen.
2.18. [
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het onder 2.12 vermelde strafvonnis van dit Gerecht. Het Hof heeft [eiser] bij vonnis van 21 juni 2022 vrijgesproken van alle vier hem ten laste gelegde feiten. Het Hof overwoog daarbij onder meer het volgende:
“De tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 hebben in de kern betrekking op het vervalsen door [eiser] en/of anderen van 272 facturen, het gebruikmaken van die 272 valse facturen en het vervolgens oplichten van de Haven door met die 272 valse facturen de Haven te hebben bewogen USD 6,8 miljoen te betalen. Tijdens het opsporingsonderzoek zijn in de administratie van de Haven 272 fysieke facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van zeven constructiebedrijven.(…)Het openbaar ministerie heeft vervolgens ervoor gekozen de tenlastelegging toe te spitsen op - kort gezegd - de valsheid van de 272 facturen van deze constructiebedrijven die bij de Haven fysiek zijn aangetroffen. Voor de onderbouwing van de valsheid van die 272 facturen leunt het openbaar ministerie op de hiervoor beschreven (beweerdelijke) algemeen geformuleerde schijnconstructie. Daarbij is van belang dat het openbaar ministerie niet per onderscheiden factuur is nagegaan of deze vals is, maar steekproefsgewijs is nagegaan of de (beweerdelijke) schijnconstructie wordt geschraagd door aan (vertegenwoordigers van de) hoofdaannemers een aantal facturen als voorbeelden van op de facturen vermelde werkzaamheden voor te leggen. In het gegeven dat de hoofdaannemers bij het voorleggen van deze voorbeelden (in veel gevallen) meedeelden het constructiebedrijf niet te kennen of de op de facturen vermelde werkzaamheden niet te kunnen plaatsen, heeft het openbaar ministerie de bevestiging van de schijnconstructie gevonden en daaruit de conclusie getrokken dat de valsheid van alle 272 facturen daarmee is gegeven.
De verdediging heeft ten verwere aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze 272 facturen vals zijn. Daarbij heeft de verdediging er terecht op gewezen dat zich bij de stukken in het dossier verklaringen bevinden die minst genomen ondersteuning bieden voor de stelling dat werkzaamheden zijn verricht door de desbetreffende zeven constructiebedrijven, die rechtstreeks door de Haven zijn betaald.
(…)
Ook heeft het Hof in ogenschouw genomen dat een aantal van de 272 facturen door [eiser] als CEO van de Haven van aantekeningen zijn voorzien, die kennelijk betrekking hebben op het werk waarvoor is gefactureerd. Die opmerkingen variëren van "to be discussed", "Richard please check", "need report", "not agreed" en "debris still not removed".8 Daargelaten de mogelijkheid dat dit ook een geraffineerde wijze zou kunnen zijn van het vergroten van het waarheidsgehalte van de werkzaamheden op valse facturen - hetgeen het Hof niet heeft kunnen vaststellen -, vormen deze aantekeningen een dwingende aanwijzing c.q. laten zij de mogelijkheid open dat de op deze facturen vermelde werkzaamheden wel zijn verricht.
(…)
Reeds daarom kan niet worden geconcludeerd dat alle 272 facturen vals zijn. Weliswaar rechtvaardigt de wijze waarop de facturen op instigatie van [A] door [medewerkster] zijn opgesteld en de omstandigheid dat de eigenaren van de constructiebedrijven in het geheel geen informatie hebben kunnen of willen geven over de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden het vermoeden dat [A] en anderen een schijnconstructie hebben opgezet, waardoor de Haven is opgelicht, bewijs dat alle tenlastegelegde 272 facturen vals of vervalst zijn, levert dit een en ander niet op. Voor een bewezenverklaring is noodzakelijk dat per separaat geschrift c.q. per onderscheiden factuur wordt vastgesteld dat deze vals is. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen niet per separate factuur aan te geven dat en op welke grond deze vals is, maar heeft voor de grondslag van de bewezenverklaring van de tenlastelegging zich uitsluitend verlaten op het bestaan van een schijnconstructie, met als conclusie dat dús alle 272 facturen die voldoen aan de criteria van die schijnconstructie vals zijn.
(…)
Nu het openbaar ministerie overigens ervan heeft afgezien per separate factuur na te gaan en te benoemen dat en waarom - los van de aangedragen schijnconstructie - deze (beweerdelijk) vals is, terwijl en dit ook niet zonder meer uit het dossier volgt, zal het Hof de verdachte vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Het Hof zal [eiser] eveneens vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde verwijt van oplichting. De inhoud van het dossier biedt naar het oordeel van het Hof onvoldoende bewijs om te kunnen concluderen dat [eiser] opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) eraan heeft bijgedragen dat [A] en Devcon de door Devcon aan [A] betaalde bedragen hebben doorbelast aan de Haven, in de vorm van mobilization costs en general condition costs. Weliswaar kan uit de verklaringen van [J] en [D] worden afgeleid dat zij menen dat het niet anders kan zijn dan dat [eiser] wist dat die bedragen op voornoemde wijze werden doorbelast, maar die meningen - wat daarvan overigens zij – zijn niet gebaseerd op feiten maar op hun vermoedens en wat de regels van door hen gehanteerde algemene logica aan ieder van hen uitwijst. Opvallend is weliswaar dat [eiser] als CEO van de Haven akkoord was met het in rekening brengen door Devcon van general condition costs in de change orders, terwijl in het oorspronkelijke baggercontract van 17 juli 2012 deze general condition costs reeds waren inbegrepen. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiser] geen vragen stelde over de prijs, akkoord was met een hoog bedrag aan mobilisatiekosten terwijl Devcon al gestationeerd was in Simpson Bay, alsmede dat [eiser] akkoord was met het gelijk blijven van het bedrag aan general condition costs in change order 6, dit ondanks het gegeven dat de hoeveelheid te baggeren zand op enig moment drastisch werd verlaagd. Hoewel dit een en ander niet onbegrijpelijk vraagtekens oproept over de mate van zorgvuldigheid waarmee [eiser] als eindverantwoordelijke van de Haven de contracten bestudeerde, het bewijs dat [eiser] aldus wist dat de mobilisation costs en general condition costs in feite de door Devcon aan [A] betaalde bedragen behelsden, vormt dit niet.”

3.Het geschil

in conventie

3.1. [
eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de Haven te herstellen, dan wel om de Haven te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, althans om het Land te veroordelen om [eiser] wederom te benoemen als statutair bestuurder van de Haven, het voornoemde herstel c.q. benoeming te bepalen op datum 24 april 2020, althans op een door het Gerecht in goede justitie te bepalen datum,
2. de Haven te veroordelen tot (door)betaling van het salaris van [eiser], inclusief emolumenten vanaf de datum als bedoeld onder 1, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente,
3. de Haven te veroordelen tot wedertewerkstelling c.q. benoeming van [eiser] binnen 48 uur na betekening van de uitspraak, zulks op straffe van een dwangsom van NAf 1.000,- per dag of dagdeel dat de Haven nalaat om aan de uitspraak te voldoen,
4. de voorziening te treffen dat gedaagden, althans een van hen, hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn bevrijd - worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ad USD 3.495.107,38 als materiele en immateriële schadevergoeding, indien en voor zover de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht op 24 april 2020 wordt hersteld, alsmede een bedrag van USD 10.000,- bij wijze van voorschot op de kosten van rechtsbijstand en om de totale voornoemde kosten nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en de schade als gevolg van de onderbreking van de loondoorbetaling, zulks ter compensatie van door de werknemer geleden nadeel.
Subsidiair:
5. voor recht te verklaren dat gedaagden, althans een van hen, onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser];
6. gedaagden hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans een van hen te veroordelen tot betaling van de schade van [eiser] voor een bedrag ad USD 8.478.511,56, althans nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door het Gerecht in goede justitie te bepalen datum;
Meer subsidiair:
7. de Haven te veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van USD 1.026.305,70 op grond van artikel 2.2 van de (arbeids)overeenkomst, althans een door het Gerecht in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2020, althans de dag der indiening van dit verzoekschrift, althans de dag van het wijzen van vonnis in deze bodemprocedure, tot en met de dag der algehele voldoening;
8. de Haven te veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting op grond van artikel 8 lid 10 van de statuten van de Haven aan [eiser] bij wijze van voorschot te voldoen een bedrag van USD 10.000,- bij wijze van voorschot in verband met de kosten van rechtsbijstand van [eiser] en tevens om de totale kosten van rechtsbijstand nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
9. gedaagden hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn bevrijd -, althans een van hen, te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede door eiser betaalde griffierechten.
3.2.
De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op de stelling dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen door de Haven. Weliswaar was hij in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld, maar de strafbare feiten stonden nog niet onherroepelijk vast. Ten tijde van het statutair ontslag was er namelijk nog geen uitspraak in hoger beroep. In deze strafzaak is [eiser] door het Hof vrijgesproken van alle vier hem ten laste gelegde feiten. Hij wenst dan ook herstel van de arbeidsovereenkomst en herstel van zijn statutaire positie.
Op de rechtsverhouding tussen [eiser] en de Haven is artikel 2:8 lid 5 BW niet van toepassing.
[eiser] vordert naast herstel ook een bedrag aan materiële en immateriële schade, geleden als gevolg van de onregelmatige opzegging. Volgens [eiser] is het Land als aandeelhouder voor die schade medeaansprakelijk omdat [eiser] de schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van een vertegenwoordiger van de algemene vergadering van aandeelhouders van de Haven die zelf wel onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld wegens corruptie en fraude.
Ook het openbaar ministerie (OM) zou naar de stellingen van [eiser] hem schade hebben berokkend. De reputatie van [eiser] is op het eiland te grabbel gegooid door negatieve berichtgeving van het OM in de media. Ook is in verband met een in eerste aanleg toegewezen ontnemingsvordering beslag gelegd op de woning van [eiser] en is deze verkocht tegen de executiewaarde. Het OM en dus het Land is voor deze schade aansprakelijk, aldus steeds [eiser].
3.3.
De Haven en het Land hebben uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De Haven vordert:
I. voor recht te verklaren dat [eiser] niet als redelijk en zorgvuldig handelend bestuurder heeft gehandeld en onrechtmatig jegens de Haven heeft gehandeld;
II. voor recht te verklaren dat de Haven aanspraak heeft op een schadevergoeding op de voet van artikel 2:14 BW en 6:162 BW;
III. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de door de Haven geleden schade, nader op te maken bij staat;
IV. [eiser] te veroordelen in de proceskosten in reconventie, onder bepaling dat, indien deze niet binnen veertien dagen na de dag waarop vonnis is gewezen, aan eiser is voldaan, daarover vanaf die veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
V. de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6.
De Haven legt aan deze vordering het volgende ten grondslag.
Uit de inhoud van het strafdossier valt af te leiden dat de fraude zich in ieder geval heeft uitgestrekt tot een aantal projecten. Hoewel die projecten besproken worden in het strafdossier, is door het Openbare Ministerie (OM) niet uitgebreid onderzoek gedaan naar alle projecten. Mede daardoor is de omvang van de precieze schade voor de Haven op dit moment nog onduidelijk. Daarom verzoekt de Haven om een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de door de Haven geleden schade en de zaak voor wat betreft de vaststelling van de schade te verwijzen naar een schadestaatprocedure.
3.7. [
eiser] stelt dat uit niets is gebleken dat hij niet als redelijk en zorgvuldig bestuurder heeft gehandeld. Bovendien speelt de Haven dubbelspel door een claim van 3 miljoen neer te leggen tegen [J] en [D] (opmerking rechtbank: bestuurders van Devcon) en dat bedrag nu nog een keer van [eiser] te claimen.
3.8
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling verder ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie

De betekenis van de beslissingen in de strafzaak
4.1.
Beide partijen hebben erop gewezen dat de beoordeling in een strafzaak afwijkt van die in een civiele zaak. In de strafzaak was aan de orde of [eiser] opzettelijk een aantal strafbare feiten had medegepleegd of daaraan medeplichtig was geweest. In deze civiele zaak is de vraag aan de orde of de Haven [eiser] terecht of juist onrechtmatig heeft ontslagen. [eiser] stelt dat het laatste het geval is. De onrechtmatigheid van het ontslag koppelt hij aan de vrijspraak door het Hof in de strafzaak.
4.2.
Gelet op de motivering van de vrijspraak zoals hiervoor onder 2.18 weergegeven, heeft het Hof de tenlastelegging kennelijk zo gelezen, dat het openbaar ministerie van alle 272 facturen afzonderlijk moest bewijzen dat ze vals waren. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het OM daarin niet geslaagd was. Maar dat oordeel houdt niet het omgekeerde in. Het Hof heeft niet vastgesteld dat de facturen niet vals waren. Het Gerecht verwerpt daarom het standpunt van [eiser] dat al uit de vrijspraak moet worden afgeleid dat het ontslag onterecht was. Hetzelfde geldt voor de ten laste gelegde oplichting.
Het statutair ontslag
4.3. [
[eiser] is als statutair bestuurder van de Haven benoemd door de AVA. Volgens artikel 2:80 lid 6 BW [1] kan een bestuurder, ook al is hij voor een bepaalde tijd benoemd, te allen tijde door het orgaan dat hem heeft benoemd, worden ontslagen of geschorst. Het ontslagbesluit is op 23 april 2020 genomen door de AVA. Dat is dus het juiste orgaan.
Overeenkomstig artikel 2:80 lid 6 BW bepaalt ook artikel 7 lid 5 van de Statuten van de Haven (zie 2.3 hiervoor) dat een statutair bestuurder te allen tijde mag worden ontslagen op grond van een dringende reden.
4.4.
Een ontslagbesluit heeft in beginsel ook beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of indien partijen anders zijn overeengekomen. [2] In deze zaak is er geen wettelijk ontslagverbod aan de orde, terwijl partijen ook niets anders zijn overeengekomen. Dat betekent in dit geval dat door het ontslagbesluit van het Land op 23 april 2020 tegelijk een einde kwam aan de dienstbetrekking tussen de Haven en [eiser].
Geen arbeidsovereenkomst (meer)
4.5.
Een van de vragen die partijen verschillend beantwoorden is of er ten tijde van het ontslag van [eiser] sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de Haven.
Artikel 2:8 lid 5 BW luidt als volgt:
De rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon wordt niet aangemerkt of mede aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.De arbeidsovereenkomst met [eiser] is op 1 september 2002 aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk drie jaar. Deze overeenkomst is verlengd in 2005, in 2009 en in 2013 opnieuw gesloten (zie hiervoor onder 2.1, 2.2 en 2.6). Het Gerecht is het vooralsnog met het Land eens dat deze wettelijke bepaling ertoe leidt dat de overeenkomsten van 2009 en 2013 nietig zijn; op dat moment had artikel 2:8 lid 5 BW gelding. Het debat tussen partijen in deze zaak geeft echter geen aanleiding om hierover een definitief standpunt in te nemen, mede gelet op het navolgende.
Arbeidsrechtelijk ontslagbesluit, juridisch kader, het beroep op verjaring
4.6.
Als veronderstellenderwijs moet worden aangenomen dat er tussen Haven en [eiser] nog een arbeidsovereenkomst bestond, dan geldt het volgende.
[eiser] heeft in zijn conclusie van repliek als reactie op het verweer van het Land en de Haven een beroep gedaan op een aantal met name genoemde artikelen uit het burgerlijk wetboek. Gelet op de vermelding van de artikelnummers, kan dat niet zien op het burgerlijk wetboek van Sint Maarten, maar verwijst hij naar artikelen uit het in Nederland geldende wetboek.
4.7.
Hieronder neemt het Gerecht de desbetreffende bepalingen van het in Sint Maarten geldende burgerlijk wetboek op.
Artikel 7:677 BW1. Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.(…)4. Ingeval een der partijen schadeplichtig is, heeft de wederpartij de keus aanspraak te maken op de in artikel 680 genoemde gefixeerde schadevergoeding of een volledige schadevergoeding.5. Het niet in acht nemen van artikel 670, eerste tot en met zesde lid, maakt de werkgever niet schadeplichtig. De werknemer kan in die gevallen gedurende twee maanden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst een beroep doen op de vernietigingsgrond.Artikel 7:678 BW1. Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van artikel 677, eerste lid, beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.Artikel 7:682 BW1. De rechter kan de werkgever die schadeplichtig is geworden volgens artikel 677 of die de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk opzegt, ook veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen.Artikel 7:683 BW1. Iedere rechtsvordering krachtens artikel 677, vierde lid, artikel 681, eerste lid, en artikel 682, eerste lid, verjaart na verloop van zes maanden.2. Iedere rechtsvordering van de werknemer in verband met de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 677, vijfde lid, verjaart na verloop van zes maanden.
4.8.
Het gaat in deze procedure niet om een beroep van [eiser] op een van de in artikel 7:670 BW bedoelde gronden. De vordering onder 4. ziet op toepassing van artikel 7:677 lid 4 BW: het ontslagbesluit levert schade op voor [eiser] en die schade moet de Haven en/of het Land vergoeden. De vorderingen onder 1., 2. en 3. vinden de grondslag in artikel 7:682 lid 1 BW: herstel dienst betrekking.
Voor al deze vorderingen geldt volgens artikel 7:683 lid 1 BW een verjaringstermijn van zes maanden.
Het ontslag dateert van 24 april 2020. Dat betekent dat [eiser] zijn vorderingen had moeten instellen vóór 24 oktober 2020. De onderhavige vorderingen zijn echter pas bij het verzoekschrift van 23 oktober 2023 ingediend; dat is dus twee jaar te laat.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van het Land en de Haven op verjaring van de rechtsvorderingen slaagt. De primair ingestelde vorderingen zullen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De subsidiair ingestelde vorderingen
4.10.
De subsidiaire vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade is gebaseerd op een onrechtmatig of onzorgvuldig gegeven ontslagbesluit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het Gerecht deze vorderingen jegens de Haven en het Land gezamenlijk behandelen.
4.11.
Van enige onzorgvuldigheid bij het genomen ontslagbesluit is niet gebleken. Na zijn aanhouding, de daaropvolgende detentie en vervolgens zijn vrijlating heeft de Haven [eiser] bij besluit van 21 augustus 2017 geschorst, na hem gehoord te hebben. Hiertegen richt zich overigens ook geen bezwaar van [eiser].
Ook bij de latere ontslagbesluiten van 23 en 24 april 2020 is [eiser] gehoord, voorafgaande aan de besluiten. Van enige onzorgvuldigheid is verder niet gebleken.
4.12.
Daarom resteert de vraag of de Haven en/of het Land door het ontslag onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.
4.13.
Het OM heeft gelet op de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek de AVA geadviseerd [eiser] te ontslaan. Vervolgens heeft ook de Corporate Governance Council de AVA geadviseerd om [eiser] te ontslaan. De AVA heeft de beslissing over het ontslag van [eiser] aangehouden, omdat de aandeelhouder van mening was dat zij over meer informatie diende te beschikken om tot een oordeel te komen. Men wilde eerst de uitkomst van de strafrechtelijke procedure bij dit Gerecht afwachten.
4.14.
Tijdens de schorsing van [eiser] in zijn functie bij de Haven is de strafzaak in eerste aanleg behandeld. Die van [eiser] en ook die van zijn medeverdachten, het onderzoek Emerald. De strafzaak kwam voor [eiser] tot een einde met het vonnis van 29 januari 2020, waarbij hij voor vier strafbare feiten werd veroordeeld. Voor de Haven was dat aanleiding om de schorsing op te heffen en [eiser] te ontslaan. Gelet op de veroordeling en de motivering daarvan (zie hiervoor, onder 2.12) door het Gerecht in eerste aanleg kon naar het huidige oordeel van het Gerecht van de Haven daarna niet langer worden gevergd dat zij [eiser] in dienst hield.
4.15.
De Haven heeft bovendien aangevoerd dat de veroordeling in eerste aanleg niet de enige ontslaggrond was. Die stelling wordt onderbouwd door de tekst van de resolutie, voorafgaand aan het ontslagbesluit, zoals hiervoor onder 2.13 geciteerd. Naar het oordeel van het Gerecht was de veroordeling wel doorslaggevend om het besluit op dat moment – na de eerdere schorsing – te nemen, maar inderdaad worden naast de veroordeling verschillende andere gronden vermeld. Die hadden voor een groot deel wel te maken met de verdenkingen tegen [eiser], maar ze konden ook zonder een veroordeling niet meer worden weggepoetst. Met nadruk wordt in het besluit ook vermeld de onherstelbare vertrouwensbreuk met [eiser]. De latere vrijspraak door het Hof leverde daarom niet op dat de Haven het ontslag ongedaan moest maken.
4.16.
De slotsom is dat [eiser] niet onrechtmatig is ontslagen en dat dus ook de subsidiaire vordering zullen worden afgewezen.
De meer subsidiair ingestelde vorderingenVerkoop woning [eiser]
4.17.
Deze vordering richt zich uitsluitend tot het Land en niet tot de Haven.
Dit onderdeel van de vordering van [eiser] is gebaseerd op zijn standpunt dat hij een schade heeft geleden van USD 718.000,-, omdat hij zijn woning door het beslag van het OM onder de werkelijke marktwaarde heeft moeten verkopen.
De feiten zijn als volgt.
Bij brief van 30 december 2019 heeft RBC Bank aan [eiser] alle lopende bankrelaties opgezegd tegen 30 maart 2020.
[eiser] heeft in een brief van 19 februari 2020 de bank verzocht om uitstel van het voldoen aan zijn hypotheekverplichtingen. In een brief van de notaris van de bank van 3 maart 2021 wordt aan [eiser] aangekondigd dat in verband met een hypotheekschuld van Naf. 1.2 miljoen in opdracht van RBC Bank de onroerende zaken van [eiser] openbaar verkocht zullen worden.
In overleg met de bank heeft [eiser] onder meer zijn woning op 2 juli 2021 onderhands verkocht voor een bedrag van USD 648.000,-. Na aflossing van dat bedrag resteerde er nog een overwaarde voor [eiser] van USD 63.000,-.
4.18.
Voordat de woning geleverd werd, heeft het OM op grond van een strafrechtelijke ontnemingsvordering op 7 september 2021 beslag gelegd op de woning van [eiser].
In overleg met de raadsman van [eiser] en de notaris heeft het OM vervolgens in oktober 2021 het beslag opgeheven onder de voorwaarde dat de overwaarde van de woning onder de notaris zou blijven berusten.
4.19.
Op grond van de hierboven weergegeven chronologie van de gebeurtenissen moet het standpunt van [eiser] worden verworpen. Het beslag is door het OM immers pas gelegd, nadat [eiser] de woning al verkocht had. De vraag wat de waarde van de woning destijds was, kan daarom verder onbeantwoord blijven.
Dit onderdeel van de vordering zal dus worden afgewezen.
Persbericht
4.20. [
[eiser] stelt dat het door het OM gegeven persbericht disproportioneel is en schadelijk voor zijn reputatie. Ook deze vordering richt zich uitsluitend tot het Land en niet tot de Haven.
4.21.
In het desbetreffende persbericht van het OM van 28 juni 2017 wordt [eiser] zoals gebruikelijk niet met zijn naam, maar met zijn initialen (“[initialen eiser]”)aangeduid. Weliswaar zullen veel mensen in Sint Maarten onmiddellijk hebben begrepen dat het om [eiser] ging, maar dat hangt samen met de bekendheid van zijn positie in de haven, wat niet aan het Land kan worden tegengeworpen. Dat verklaart ook dat in media [eiser] vervolgens met zijn volledige naam werd vermeld, maar dat kan het OM niet worden verweten.
In het bericht wordt vermeld dat er een strafrechtelijk onderzoek gaande was tegen een aantal verdachten, waaronder [initialen eiser], dat hij was aangehouden, daarna weer in vrijheid gesteld, maar dat hij wel verdachte bleef in het onderzoek. Dat is een objectieve weergave, die niet onrechtmatig is. Er wordt bij vermeld dat de betrokkenheid van [initialen eiser] nog in onderzoek is, wat ook correct is.
De passage waarin wordt vermeld dat de inschatting is dat de Haven en het Land voor minstens 7 miljoen dollar zijn benadeeld is ook juist’ Het ligt niet op de weg van het OM om in een persbericht daaraan toe te voegen dat dat geld beter besteed hadden kunnen worden aan de bouw van een school of ziekenhuis. Onrechtmatig jegens [eiser] is het echter niet.
Voorschot op vergoeding kosten juridische procedures
4.22.
De Haven heeft de polis in het geding gebracht van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, die zij voor haar bestuurders heeft afgesloten. De Haven heeft erop gewezen dat de toenmalige gemachtigde van [eiser] ook contact met de verzekeringstussenpersoon heeft opgenomen in verband met een beroep van [eiser] op deze verzekering. De Haven betwist daarom de stelling van [eiser] dat de Haven heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het verkrijgen van een vergoeding voor juridische kosten.
Een en ander kan echter verder in het midden blijven in verband met het volgende.
4.23.
De kosten voor juridische bijstand in de onderhavige procedure worden bestreken door de regels in het Procesreglement 2023 voor civiele zaken. De vergoeding daarvoor hangt net als in alle civiele zaken af van de uitkomst van de procedure.
Voor zover het gaat om een vergoeding voor de juridische bijstand in de eerdere civiele (arbeidsrechtelijke en enquête-procedure) is daarover al bij de respectieve beslissingen geoordeeld.
En voor zover het gaat om de strafprocedures heeft [eiser] aanvankelijk bij het instellen van zijn vordering niet het standpunt ingenomen dat hij daarvoor al iets vergoed heeft gekregen. Na verweer op dit punt van de Haven en het Land heeft [eiser] moeten erkennen dat hij USD 90.000,- en USD 7.500,- en NAf. 2.200,- als vergoeding toegekend heeft gekregen.
4.24.
Volgens artikel 18c Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dat is hier dus niet gebeurd. Hieruit trekt het Gerecht de gevolgtrekking dat dit onderdeel van de vordering alleen al om deze reden zal worden afgewezen. Het feit dat [eiser] bij conclusie van repliek alsnog de juiste gegevens heeft verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. Zou dat anders zijn, dan zou een partij immers op die wijze de verplichting van artikel 18c Rv altijd kunnen omzeilen.
Slotsom
4.25.
De slotsom is dat alle vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
in de zaak [eiser] / het Land Sint Maarten
4.26. [
[eiser] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van het Land tot op heden begroot op Cg. 24.000,- aan salaris gemachtigde (4,0 punten x tarief 11, Cg. 6.000,-).
in conventie, in de zaak [eiser] / de Haven
4.27. [
[eiser] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Haven tot op heden begroot op Cg. 24.000,- aan salaris gemachtigde (4,0 punten x tarief 11, Cg. 6.000,-).
De beoordeling van de vordering in reconventie, in de zaak de Haven / [eiser]
4.28.
De Haven vordert voor recht te verklaren dat [eiser] onrechtmatig jegens de Haven heeft gehandeld en dat de Haven aanspraak heeft op een schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
4.29.
Medeverdachte [A] is – inmiddels onherroepelijk – veroordeeld door het Gerecht in Eerste Aanleg en het Hof voor onder meer oplichting van de Haven. Medeverdachte [R] is – inmiddels ook onherroepelijk – veroordeeld voor passieve ambtelijke omkoping. Hiermee is in rechte vast komen te staan dat de Haven tot (onverplichte) afgifte van een bedrag ad ongeveer USD 2.700.000 is bewogen. De vraag is of [eiser] daar mede voor aansprakelijk is.
4.30.
Uit het strafrechtelijk onderzoek en ook uit de eigen verklaringen van [eiser] volgt, dat hij de voorgeschreven procedures bij de accordering van facturen bewust niet heeft gevolgd. Hij heeft facturen goedgekeurd zonder dat enige controle had plaatsgevonden op de gefactureerde werkzaamheden.
Evenals in de strafzaak heeft [eiser] tijdens het pleidooi in deze zaak erop gewezen dat er vanuit de regering al sinds 2012 was aangedrongen op het inzetten van lokale ondernemers bij de diverse projecten. Hij heeft hierbij verwezen naar de notulen van de AVA van 28 oktober 2019, waar hij dat standpunt ook heeft ingenomen. Op de vraag van het Gerecht waar dat beleid dan uit bestond, behalve het inschakelen van die ondernemers, moest [eiser] het antwoord schuldig blijven. Van met name het niet controleren van de werkzaamheden en de desbetreffende facturen kan toch normaal gesproken niet worden aanvaard dat dat in een beleid zou zijn vastgelegd. De conclusie moet dan ook zijn dat zelfs als er ‘lokaal beleid’ bestond, dat [eiser] in zijn hoedanigheid van statutair directeur jegens de Haven niet ontsloeg van de verplichting om de normale gang van zaken bij dit soort werkzaamheden te volgen. Dat heeft hij bewust en uitdrukkelijk niet gedaan.
4.31. [
[eiser] heeft in het onderzoek tijdens de strafzaak bevestigd dat voor de goedkeuring van de betaling van facturen twee handtekeningen nodig waren. Het principe van twee handtekeningen bij facturen betekent dat twee verschillende personen betrokken moeten zijn bij de goedkeuring van een factuur, voordat deze betaald kan worden. Daarbij gaat het om de controle van de inhoud van de factuur, de juistheid van het bedrag en aan wie een betaling moet worden verricht. Met dit principe wordt geprobeerd te voorkomen wat hier nu juist is gebeurd: één persoon kan ongecontroleerd betalingen (laten) verrichten. In dit geval staat vast dat de 272 facturen niet van een tweede handtekening zijn voorzien; alleen [eiser] heeft getekend. Daarmee werd dus het beleid van de Haven doorkruist, zonder dat daarvoor een goede reden was.
4.32. [
[eiser] heeft erop gewezen dat hij op diverse facturen een vermelding deed zoals “report needed” of “report before approval”. Ter zitting heeft het Gerecht aan [eiser] een aantal facturen voorgehouden, waarop dit soort vermeldingen staan. Uit de datum van de stempels valt echter af te leiden, dat de factuur desondanks een of twee dagen later ter betaling aan de betaal-afdeling werd aangeboden, zonder dat gebleken is dat er enige rapportage was aangeleverd. Van enig nader “report” is ook bij de doorzoekingen niet gebleken.
4.33.
Een redelijk handelend bestuurder zou niet hebben toegestaan dat de facturen van onbekende bedrijven, zonder offerte, zonder opdracht en zonder controle van de werkzaamheden werden uitbetaald. [eiser] heeft dat wel gedaan en dat is naar het oordeel van het Gerecht ernstig verwijtbaar.
4.34. [
[eiser] heeft voorafgaande aan het pleidooi een overzicht in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij in de jaren 2012 tot en met 2019 duizenden facturen heeft goedgekeurd, daarmee onderbouwende dat de 272 facturen maar een fractie zijn van het totaal. Dat neemt echter niet weg dat al die andere facturen wel de procedureel voorgeschreven route hebben gevolgd en de 272 nu juist niet.
4.35.
De Haven heeft bij gelegenheid van het pleidooi onderbouwd dat zij van aannemer Windward Roads twee offertes had ontvangen voor een parkeerplaatsproject bij de Walter Plantz Square in Philipsburg. De ene beliep een bedrag van USD 213.000,-, de andere USD 27.939,-. Uiteindelijk is dat project nooit uitgevoerd.
De Haven heeft verder onderbouwd dat zich in haar administratie 45 facturen bevinden die alle zien op assistentie bij het uitvoeren van werkzaamheden voor het aanleggen van deze parkeerplaats. In totaal voor een bedrag van meer dan USD 1 miljoen. Al die facturen zijn geaccordeerd door [eiser], maar het werk is nooit verricht.
[eiser] heeft daartegenover een aantal foto’s in het geding gebracht, waarop mensen aan het werk te zien zijn. Of dat werkzaamheden zijn, waarvoor de desbetreffende facturen zijn verstuurd, kon echter niet duidelijk worden gemaakt.
Een en ander zal in een vervolg van deze procedure nog aan de orde kunnen komen.
4.36.
Uit de verklaringen van de directeuren van Devcon, [J] en [D], blijkt dat zij het in 2.5 vermelde bedrag van ruim USD 3 miljoen hebben betaald, als voorwaarde om het project van de Haven te kunnen verkrijgen. Ook is zowel uit hun verklaringen als het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat Devcon deze kosten onder de noemers “mobilisatie” en “general conditions” heeft doorbelast in haar facturen aan de Haven. Tegenover deze kosten stonden geen werkelijke werkzaamheden van Devcom. In die zin heeft de Haven die kosten niet terecht betaald en lijdt zij daardoor schade.
[J] en [D] hebben ook verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat [eiser] hier van tevoren van op de hoogte is geweest. Dat kan in deze procedure naar het oordeel van het Gerecht in het midden blijven. Als statutair directeur had [eiser] de offertes, contracten en facturen serieus en kritisch moeten beoordelen. Indien hij dat had gedaan, zouden deze niet ongewijzigd zijn gebleven.
In ieder geval had [eiser] als statutair directeur van de Haven serieuze vraagtekens moeten zetten bij de ophoging van de contractprijs voor wat betreft de mobilisatie en general conditions kosten, zoals het Gerecht in eerste aanleg en Hof ook in de strafzaak hebben overwogen.
4.37.
Gelet op de ernstige verwijten zoals hiervoor beschreven, is [eiser] mede aansprakelijk voor de schade die de Haven heeft geleden. De Haven heeft met juistheid aangevoerd dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat is het geval. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.38.
Dat de Haven de schade ook op anderen verhaalt of probeert te verhalen, doet aan de aansprakelijkheid van [eiser] niet af. Mocht er door andere aansprakelijke personen of een verzekeraar enig bedrag van deze zelfde schade zijn of worden betaald, dan hoeft [eiser] dat uiteraard niet ook nog eens te betalen.
proceskosten
4.39. [
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Haven tot op heden begroot op Cg. 1.250,- (2 x 0,5 punt, tarief 5, Cg. 1.250,-).

5.De beslissing

Het Gerecht:
in de zaak [eiser] / het Land Sint Maarten
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen 1. tot en met 4.;
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden begroot op Cg 24.000,-, te vermeerderen met de nakosten van Cg 250,- zonder betekening en Cg 400,- na betekening van dit vonnis, en bij niet betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
verklaart onderdeel 5.3 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie, in de zaak [eiser] / de Haven
5.5.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen 1. tot en met 4.;
5.6.
wijst de vorderingen voor het overige af;
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Haven tot op heden begroot op Cg 24.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 november 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.8.
verklaart onderdeel 5.7 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie, in de zaak de Haven / [eiser]
5.9.
verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens de Haven heeft gehandeld, zoals hiervoor onder 4.30 tot en met 4.36 uiteengezet;
5.10.
veroordeelt [eiser] tot vergoeding van de door de Haven geleden schade, nader op te maken bij staat;
5.11.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Haven tot op heden begroot op Cg 1.250,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 november 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.12.
verklaart onderdeel 5.11 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Waar in dit vonnis BW wordt vermeld, wordt het Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten bedoeld.
2.Hoge Raad 15 april 2005, ECLI:HR:2005:AS2713 (cassatie in belang der wet over de vraag of ontslagneming door de statutair directeur van een vennootschap ook het einde van zijn arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft).