ECLI:NL:OGEAM:2024:90

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
SXM202400213-LAR00012/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake vergunning tot verblijf voor studiedoeleinden

In deze zaak heeft eiser, geboren in Jamaica, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor studiedoeleinden had afgewezen. Eiser had eerder meerdere vergunningen tot tijdelijk verblijf gekregen voor zijn studie aan de University of St. Martin. De Minister verklaarde het bezwaarschrift van eiser ongegrond, omdat hij volgens de Minister zijn studie op 26 juni 2021 had afgerond en geen verblijfsrecht had opgebouwd. Eiser voerde aan dat hij nog steeds studerend was en dat de Minister geen deugdelijke belangenafweging had gemaakt, waarbij hij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De procedure begon met een pro forma beroepschrift op 16 februari 2024, gevolgd door de indiening van gronden op 13 mei 2024 en een verweerschrift van de Minister op 24 juli 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2024 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde. Het Gerecht oordeelde dat de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd was, omdat de Minister niet had meegewogen dat eiser zich had ingeschreven voor een vervolgstudie, die begon op 14 augustus 2023 en naar verwachting in 2027 zou worden afgerond.

Het Gerecht concludeerde dat het beroep gegrond was vanwege schending van het motiveringsbeginsel en vernietigde de bestreden beschikking. De Minister werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser de gelegenheid moest geven om zijn aanvraag aan te vullen met benodigde informatie. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 21 oktober 2024
Zaaknummer: SXM202400213-LAR00012/2024
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 9 januari 2024, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser gericht tegen de beschikking van 30 juli 2021 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 16 februari 2024 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro forma beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 13 mei 2024 zijn de gronden ingediend.
2.2.
Op 24 juli 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
2.3.
Op 11 september 2024 heeft eiser aanvullende producties ingediend.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 september 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Eiser is op [geboortedatum] geboren te Jamaica en heeft de Jamaicaanse nationaliteit.
- Aan eiser zijn tussen 9 maart 2016 en 6 maart 2021 meerdere vergunningen tot tijdelijk verblijf verleend met als verblijfsdoel studie, ten behoeve van het volgen van een studie aan de University of St. Martin.
- Op 9 maart 2021 heeft eiser verweerder verzocht zijn vttv te wijzigen naar een vtv. Verweerder heeft deze aanvraag bij primair besluit van 30 juli 2021 afgewezen. Bij schrijven van 7 september 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 15 maart 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Bij beschikking van 9 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4.
Het geschil
4.1.
Eiser voert aan dat hij nog immer aan het verblijfsdoel studie voldoet nu hij nog steeds studerend is. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Eiser doet hierbij een beroep op artikel 8 EVRM en stelt dat verweerder ten onrechte niet in de afweging heeft betrokken dat hij nog immer bij zijn moeder woont en eerder rechtmatig verblijf heeft gehad.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Eiser heeft op 9 maart 2021 een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. De aanvraag is bij beschikking in primo van 30 juli 2021 afgewezen omdat een vreemdeling die een vergunning krijgt voor studiedoeleinden geen verblijfsrecht opbouwt.
5.2.
Het Gerecht stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser, die eerder vergunningen heeft gekregen voor studiedoeleinden, geen verblijfsrecht heeft opgebouwd en derhalve niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Wat partijen wel verdeeld houdt, is of verweerder in de bestreden beschikking – op het uitdrukkelijk verzoek daartoe van eiser in de bezwaarfase – wederom een vergunning tot tijdelijk verblijf voor studiedoeleinden had moeten afgeven aan eiser. Verweerder heeft in de bestreden beschikking geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel studie. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
5.3.
In het op 8 september 2021 ingediende bezwaarschrift is namens eiser verzocht om (in ieder geval) een vergunning tot tijdelijk verblijf af te geven nu eiser een studie volgt aan de University of St. Martin. Tijdens de hoorzitting in bezwaar, die geruime tijd later op 15 maart 2023 plaatsvond, is dit verzoek namens eiser herhaald en medegedeeld dat eiser een Bachelor zou gaan volgen. Eiser heeft tijdens de bezwaarfase een brief van de University of St. Martin van 21 augustus 2023 overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser op 15 januari 2015 is begonnen met zijn studie. Op 26 juni 2021 heeft eiser zijn studie Associate of Arts in General Liberal Arts afgerond. Met ingang van het academisch jaar 2023-2024 heeft eiser zich voor een vervolgstudie ingeschreven aan de University of St Martin. Deze studie zal eiser naar verwachting afronden in 2027.
5.4.
In de bestreden beschikking van 9 januari 2024 heeft verweerder zich, ten aanzien van het verzoek van eiser om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, op het standpunt gesteld dat eiser zijn studie blijkens de bewijsstukken op 26 juni 2021 heeft afgerond. Dit brengt volgens verweerder mee dat eiser niet in aanmerking komt voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf.
5.5.
Het Gerecht stelt voorop dat in de bezwaarprocedure sprake is van een volledige bestuurlijke heroverweging van de primaire beschikking, welke naar aanleiding van het bezwaar op basis van de daaraan ten grondslag liggende aanvraag dient plaats te vinden. Verweerder heeft in dit geval eerst bij de heroverweging – op verzoek van eiser – getoetst of eiser voldeed aan de voorwaarden voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel studie. Dit past bij een zorgvuldige handelwijze van verweerder, waarbij – in het geval dat een aanvraag om vergunning tot verblijf wordt afgewezen nadat de vreemdeling daaraan voorafgaand jarenlang over een tijdelijke verblijfstitel beschikte – al dan niet ambtshalve wordt beoordeeld of eiser nog steeds voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning tot tijdelijk verblijf was verleend.
5.6.
Naar het oordeel van het Gerecht is de weigering om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel studie te verlenen in de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd, nu daarin uitsluitend in overweging is genomen dat eiser zijn eerder aangevangen studie blijkens het ingeleverde bewijsstuk op 26 juni 2021 heeft afgerond. Uit ditzelfde bewijsstuk valt namelijk ook af te leiden dat eiser zich in de periode voorafgaand aan het nemen van de bestreden beschikking had ingeschreven voor een vervolgstudie, met als begindatum 14 augustus 2023 en als verwachte einddatum 2027. Nu deze informatie niet (kenbaar) is meegenomen en meegewogen in de besluitvorming, is de bestreden beschikking in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand gekomen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is vanwege schending van het motiveringsbeginsel. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. In het navolgende zal het Gerecht bezien of – gelet op het verweerschrift met de aanvullende motivering - de rechtsgevolgen van de te vernietigen beschikking in stand kunnen blijven.
5.8.
In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat in het door eiser aangeleverde bewijsstuk van 21 augustus 2023 over de inschrijving voor de vervolgstudie zeer vaag is vermeld ‘
Once all requirements are completed, he is expected to complete his studies in the above program by the end of May 2027 and graduate in June of that year’. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende bewijs geleverd dat eiser aan de ‘requirements’ voldoet voor de studie.
Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser in de periode van 27 juni 2021 tot 15 augustus 2023 niet studeerde en derhalve zonder enig verblijfsrecht op Sint Maarten heeft verbleven. Dit brengt volgens verweerder mee dat eiser heeft gehandeld in strijd met de openbare orde en om deze reden niet in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op grond van artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu).
5.9.
Het Gerecht volgt verweerder niet in zijn stelling dat het door eiser ingeleverde bewijsstuk zo onduidelijk is, dat hier niet uit kan worden opgemaakt dat eiser daadwerkelijk een studie volgt aan de University of St. Martin. Uit de door eiser overgelegde brief, waarvan de inhoud nog eens is bevestigd in de overgelegde brief van de University of St. Martin van 18 juni 2024, kan worden afgeleid dat eiser zich heeft ingeschreven voor een Bachelor studie in Business Administration. De ‘requirements’ waarover in de brief melding wordt gemaakt, zien blijkens de tekst op de verwachte datum waarop eiser zijn diploma zal behalen. Dit betoog van verweerder slaagt derhalve niet.
5.10.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder, anders dan in het verweerschrift is uiteengezet, in dit geval niet in redelijkheid aan eiser kan tegenwerpen dat hij in strijd met de openbare orde heeft gehandeld door een periode in Sint Maarten te verblijven zonder te studeren. Daarbij heeft het Gerecht in aanmerking genomen dat verweerder pas twee jaren en drie maanden na indiening van het bezwaarschrift heeft beslist op het bezwaar van eiser. Dit betreft een forse overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar en niet is gebleken van omstandigheden waardoor deze overschrijding kan worden gerechtvaardigd. Het grote tijdsverloop tussen het bezwaar en de bestreden beschikking brengt in dit concrete geval mee dat de relevante omstandigheden (ook ten tijde van de te vernietigen beschikking) zijn gewijzigd. Eiser is namelijk sinds 14 augustus 2023 weer studerend en valt daardoor onder de voorwaarde waaronder de vergunning tot tijdelijk verblijf kan worden verleend. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder deze gewijzigde omstandigheden, mede in het licht van voorgaande omstandigheden, tot uitgangspunt dient te nemen bij de heroverweging in bezwaar. Dat eiser eerder gedurende een periode niet heeft gestudeerd kan daarbij, gelet op het forse tijdsverloop dat voor rekening en risico van verweerder komt, nu in redelijkheid geen grond vormen om de verzochte vergunning te weigeren.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen beschikking niet in stand kunnen blijven. Verweerder zal daarom worden opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder eiser – indien verweerder dit noodzakelijk acht – eerst in de gelegenheid te stellen om zijn aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf aan te vullen met de benodigde informatie en bewijsstukken, om vervolgens zorgvuldig te (kunnen) beoordelen of eiser thans voldoet aan de alle voorwaarden en in aanmerking komt voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel studie.
5.12.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikking;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na heden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het land Sint Maarten aan eiser zal betalen een bedrag van NAf 1.400,- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 21 oktober 2024.
Informatie over hoger beroep
• Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
• Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
• Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
• De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
• Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een voorlopig hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
• Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.