In deze zaak heeft eiser, geboren in Jamaica, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor studiedoeleinden had afgewezen. Eiser had eerder meerdere vergunningen tot tijdelijk verblijf gekregen voor zijn studie aan de University of St. Martin. De Minister verklaarde het bezwaarschrift van eiser ongegrond, omdat hij volgens de Minister zijn studie op 26 juni 2021 had afgerond en geen verblijfsrecht had opgebouwd. Eiser voerde aan dat hij nog steeds studerend was en dat de Minister geen deugdelijke belangenafweging had gemaakt, waarbij hij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De procedure begon met een pro forma beroepschrift op 16 februari 2024, gevolgd door de indiening van gronden op 13 mei 2024 en een verweerschrift van de Minister op 24 juli 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2024 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde. Het Gerecht oordeelde dat de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd was, omdat de Minister niet had meegewogen dat eiser zich had ingeschreven voor een vervolgstudie, die begon op 14 augustus 2023 en naar verwachting in 2027 zou worden afgerond.
Het Gerecht concludeerde dat het beroep gegrond was vanwege schending van het motiveringsbeginsel en vernietigde de bestreden beschikking. De Minister werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser de gelegenheid moest geven om zijn aanvraag aan te vullen met benodigde informatie. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.