ECLI:NL:OGEAM:2024:85

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
SXM202301020-LAR00126/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf wegens ontbreken van feitelijke samenleving en niet tijdig melden van wijziging

In deze zaak heeft eiser, geboren in de Dominicaanse Republiek, een aanvraag voor een vergunning tot verblijf (vtv) ingediend, die door de Minister van Justitie van Sint Maarten is afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf, aangezien zijn echtgenote op 5 juli 2018 naar de Verenigde Staten is vertrokken. Eiser heeft nagelaten om tijdig melding te maken van deze wijziging, waardoor zijn eerder verleende vergunning wordt geacht te zijn ingetrokken. De procedure begon met een pro forma beroepschrift op 11 september 2023, gevolgd door aanvullende producties en een verweerschrift van de verweerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2024 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij betoogde dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij voldoet aan het middelenvereiste. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de eisers feitelijke samenwoning met zijn echtgenote sinds haar vertrek is verbroken, en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan. De uitspraak werd gedaan op 16 september 2024, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 16 september 2024
Zaaknummer: SXM202301020-LAR00126/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 31 juli 2023, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser gericht tegen de beschikking van 9 juli 2021 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf (hierna: vtv) ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 11 september 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro forma beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 14 november 2023 zijn de gronden ingediend.
2.2.
Op 19 augustus 2024 heeft eiser aanvullende producties ingediend.
2.3.
Verweerder heeft op 23 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 augustus 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Eiser heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Eiser is op [geboortedatum] geboren te Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit.
- Eiser is op [huwelijksdatum] gehuwd met [naam echtgenote] van Nederlandse nationaliteit. Op grond daarvan is aan eiser met ingang van 10 juli 2015 een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) verleend met als doel gezinshereniging. Deze vttv was geldig tot 8 april 2018. Voorts is aan eiser bij beschikking van 13 maart 2018 op dezelfde grond een (tweede) vttv verleend met als doel gezinshereniging. In deze vttv is als voorwaarde opgenomen ‘
inwonend bij echtgenote’ en deze vttv was geldig tot 8 april 2021.
- Op 5 juli 2018 is de echtgenote van eiser, [naam echtgenote], vertrokken naar de Verenigde Staten van Amerika.
- Op 26 februari 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een vtv ingediend. Dit verzoek heeft verweerder bij primair besluit van 9 juli 2021 afgewezen omdat eiser in strijd met de vergunningsvoorwaarden van zijn vttv heeft gehandeld.
- Bij schrijven van 9 augustus 2021 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen het primaire besluit. Op 10 maart 2022 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Bij beschikking van 25 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 mei 2023 heeft het Gerecht het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beschikking van 25 april 2022 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beschikking te geven. Verweerder heeft daarna de bestreden beschikking genomen.
4.
Het geschil
4.1.
In de bestreden beschikking heeft verweerder zich onder verwijzing naar artikel 10 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) en paragraaf 3.1.5 van de Richtlijnen met betrekking tot de landsverordening toelating en uitzetting en het Toelatingsbesluit (hierna: Richtlijnen) op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van 5 jaar onafgebroken rechtmatig verblijf, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een vtv. Daartoe is overwogen dat het rechtmatig verblijf van eiser is aangevangen op 10 juli 2015. Vanwege het vertrek van zijn echtgenote voldoet eiser vanaf 5 juli 2018 niet langer aan zijn vergunningsvoorwaarde ‘
inwonend bij echtgenote’ en dit heeft, gelet op het bepaalde in artikel 10 van de Ltu, tot gevolg dat eiser wordt geacht vanaf laatstgenoemde datum geen verblijfsvergunning meer te hebben.
Tot slot heeft verweerder in de bestreden beschikking, als overweging ten overvloede, geconcludeerd dat eiser evenmin heeft aangetoond dat hij voldoet aan het middelenvereiste als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b, van de Ltu. Dit staat volgens verweerder eveneens in de weg aan de toekenning van een vtv.
4.2.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met veroordeling van verweerder in de proceskosten. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en onevenredig is voor eiser. Eiser stelt dat verweerder handelt met willekeur door in immigratiezaken een verplichting tot samenwoning van een echtpaar te stellen. Eiser betwist ook dat zijn relatie met zijn echtgenote is ontbonden. Voorts heeft eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan aan de hand van vier concreet genoemde zaken, waarin door verweerder wel een vergunning aan de belanghebbenden is toegekend. Tot slot heeft eiser betoogd dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij wel aan het middelenvereiste voldoet.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Artikel 10 van de Ltu bepaalt dat hij, die handelt in strijd met den hem/haar verleende vergunning tot (tijdelijke) verblijf wordt geacht gehandeld te hebben zonder vergunning.
Ingevolge artikel 3.1.3 van de Richtlijnen is (voor zover hier van belang) de vreemdeling gehouden onverwijld aan de IND mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen. In het geval dat de vreemdeling het nalaat om de IND tijdig mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen of is gewijzigd en dit later bij de IND bekend wordt, is de verblijfsvergunning op het moment van verval geacht te zijn ingetrokken.
Ingevolge artikel 4.3 van de Richtlijnen is (voor zover hier van belang) vereist voor toelating echtgeno(o)t(e): samenwonen.
Ingevolge artikel 4.3.4 dienen (voor zover hier van belang) echtgenoten feitelijk zijn te wonen, bijvoorbeeld door het voeren van een gemeenschappelijke huishouding op hetzelfde adres en op hetzelfde adres in de persoonsadministratie te zijn ingeschreven. Ontbreken van feitelijk samenwonen is een grond voor afwijzing van de vergunning, in het kader van de openbare orde.
In artikel 3.1.5 van de Richtlijnen is opgenomen dat aan een vreemdeling, die gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Sint Maarten woonachtig is geweest en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, een vergunning tot verblijf dient te worden verleend.
5.2.
Voor zover eiser in het beroepschrift heeft gesteld dat de Richtlijnen van verweerder, voor zover daarbij een verplichting tot (feitelijke) samenwoning is opgenomen bij een vttv met als doel gezinsvorming danwel -hereniging, willekeurig, in de zin van kennelijk onredelijk, zijn, volgt het Gerecht deze stelling niet. In het licht van het verblijfsdoel waarvoor de betreffende vergunning wordt verstrekt, is het niet kennelijk onredelijk noch om andere redenen rechtens onaanvaardbaar om feitelijke samenwoning als vereiste te stellen. Verweerder heeft aan eiser in lijn met het bepaalde in de Richtlijnen vttv’s afgegeven met als voorwaarde ‘
inwonend bij echtgenote’.
5.3
Het Gerecht stelt vast dat eiser sedert 10 juli 2015 een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging had met als vervaldatum 8 april 2018. Vervolgens is aan eiser een (tweede) vergunning tot tijdelijk verblijf met hetzelfde doel toegekend, met als vervaldatum 8 april 2021. Op 26 februari 2021 heeft eiser een aanvraag voor een vergunning tot verblijf ingediend. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft verweerder op 10 mei 2021 een interview met betrokkene gehad. Tijdens dit interview heeft eiser aangegeven dat de samenleving met zijn echtgenote reeds vanaf 5 juli 2018 is verbroken en dat zijn echtgenote in de Verenigde Staten verblijft. Voorts heeft eiser verklaard dat zij nog gehuwd zijn.
5.4.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat de feitelijke samenwoning tussen eiser en zijn echtgenote, gelet op haar vertrek per 5 juli 2018, sinds die datum is verbroken. Deze verbreking van de feitelijke samenwoning vindt voorts bevestiging in de verklaring van eiser tijdens de mondelinge behandeling, dat zijn echtgenote na 5 juli 2018 niet is teruggekeerd en tot op heden nog steeds woont in de Verenigde Staten. Dat eiser nog steeds gehuwd is en middels Whatsapp berichten met haar communiceert, zoals ook door eiser is verklaard, maakt niet dat verweerder het ontbreken van feitelijke samenleving niet aan hem kan tegenwerpen.
5.5.
Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat eiser sedert 5 juli 2018 niet meer aan de voorwaarde voldoet van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf. Eiser heeft nagelaten om tijdig melding te maken van deze wijziging. Dit alles brengt mee dat de aan eiser toegekende vttv vanaf 5 juli 2018 wordt geacht te zijn ingetrokken. Omdat eiser hierdoor geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft opgebouwd, heeft verweerder zich op goede gronden en in overeenstemming met de Richtlijnen op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een vtv.
5.6.
Namens eiser is nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De feiten en omstandigheden in de zaken van [a], [b], [c] en [d], waarnaar eiser verwijst, verschillen echter evident van die van eiser. Zo is in de zaak van [a] aangetoond dat er sprake was van een tijdelijke verbreking van de feitelijke samenleving en heeft de echtgenoot de aanvragen steeds (als garantsteller) ondersteund. In de zaken van [b] en [c] was eveneens sprake van een tijdelijk verblijf van hun echtgenote buiten Sint Maarten, en werd voorts aantoonbaar invulling aan het huwelijk gegeven. In de zaak van [d] was sprake van andere zwaarwegende persoonlijke omstandigheden en daarbij voldeed deze belanghebbende voor het vertrek van zijn partner reeds aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vtv. Het Gerecht is van oordeel dat de beweerdelijk gelijke gevallen gelet op het voorgaande niet op relevante punten gelijk te stellen zijn. Hierom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
5.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser om een vtv op goede gronden afgewezen, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarde van 5 jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Gelet hierop behoeven de beroepsgronden gericht tegen het middelenvereiste dan ook geen bespreking.
5.8.
De slotsom in deze zaak is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 september 2024.
Informatie over hoger beroep
• Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
• Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
• Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
• De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
• Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
• Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.