In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 6 augustus 2024 een incidenteel vonnis gewezen in een civiele procedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Merx, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 40 lid 3 Rv, met als doel inzage in het strafdossier van het Openbaar Ministerie. De eiser stelt dat hij recht heeft op deze stukken om zijn verdediging te onderbouwen en mogelijk een reconventionele vordering in te stellen tegen de gedaagde, die in de hoofdzaak een schadevergoeding vordert. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Veen, heeft het verweer gevoerd dat de eiser zelf al in het bezit is van het strafdossier, aangezien hij eerder is veroordeeld door de Jury Rechtbank in Roanoke, Verenigde Staten, voor belastingontduiking en identiteitsfraude.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een rechtmatig belang heeft bij het volledige strafdossier, en dat de vordering meer lijkt op een fishing expedition. De rechter heeft geoordeeld dat de eiser niet kan aantonen dat hij recht heeft op de gevraagde documenten, en heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. Tevens is de eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op NAf 1.250,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.