ECLI:NL:OGEAM:2024:60

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202300779 - LAR00084/2023, SXM202300780 - LAR00085/2023, SXM202300781 - LAR00086/2023, SXM202300782 - LAR00087/2023, SXM202300783 - LAR00088/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering en de rechtsgeldigheid van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering die door het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (USZV) aan eiseres zijn opgelegd. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde de heer P. van Vliet, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking op bezwaar van 6 juni 2023, waarin haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen van 3 juli 2020 voor de premieperioden 2013-2017 ongegrond werd verklaard. De eiseres heeft op 18 juli 2023 pro forma beroep ingesteld, en de gronden van het beroep zijn op 19 september 2023 aangevuld. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 zijn beide partijen verschenen, en zijn de zaken gezamenlijk behandeld.

Het Gerecht heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen zijn gebaseerd op een looncontrole die over de jaren 2013 tot en met 2017 is uitgevoerd. De eiseres heeft betoogd dat bepaalde vergoedingen, zoals 'Holiday Hours', niet als loon moeten worden aangemerkt, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat deze vergoedingen wel degelijk onder de loonsom vallen. Het Gerecht heeft ook de premieheffing voor verschillende werknemers beoordeeld en geconcludeerd dat de USZV terecht het loon van werknemers die beschikken over een SZV-kaart heeft betrokken in de premieheffing.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd, specifiek voor het premiejaar 2017 met betrekking tot werknemer [W], en heeft het verweerder opgedragen om een nieuwe beschikking op bezwaar te nemen. De overige beroepsgronden van eiseres zijn ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft ook een gematigde proceskostenveroordeling uitgesproken en bepaald dat het gestorte griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 19 augustus 2024
Zaaknummer: SXM202300779 - LAR00084/2023
SXM202300780 - LAR00085/2023
SXM202300781 - LAR00086/2023
SXM202300782 - LAR00087/2023
SXM202300783 - LAR00088/2023
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
[eiseres].,
eiseres,
gemachtigde: de heer P. VAN VLIET,
tegen
HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking op bezwaar van verweerder van 6 juni 2023, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering van 3 juli 2020 voor de premieperiode 2013-2017 ongegrond is verklaard.

2.Procesverloop

Namens eiseres is op 18 juli 2023 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier pro-forma beroep ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tegen de bestreden beschikking. Op 19 september 2023 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Op 17 april 2024 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 mei 2024. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd, bijgestaan door V. Medema (BAB) en R. Zimmernan (ATS). Verweerder heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De zaken zijn gezamenlijk behandeld.
Na de zitting heeft verweerder zich bij akte van 12 juni 2024 uitgelaten over een tweetal geschilpunten. Daarop is door eiseres gereageerd bij brief van 2 juli 2024.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald op heden.

3.Feiten

3.1
Verweerder heeft over de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 een looncontrole uitgevoerd bij eiseres inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering. Een concept van het controlerapport is op 27 februari 2019 aan eiseres gezonden. Eiseres stelt dit rapport niet te hebben ontvangen en om die reden niet te hebben gereageerd. Het rapport is op 16 maart 2019 vastgesteld.
3.2
Op basis van het definitieve looncontrolerapport van 16 maart 2019 heeft USZV bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 3 juli 2020 naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2013 tot en met 2017:
- over het jaar 2013 is een naheffingsaanslag van NAf 32.435,56,- opgelegd,
- over het jaar 2014 van NAf 47.039,66
- over het jaar 2015 van NAf 30.636,00
- over het jaar 2016 van NAf 21.808,59
- over het jaar 2017 van NAf 38.029,00
3.3
Eiseres heeft op 10 juli 2020 tegen deze beslissingen bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld op 5 januari 2021.
3.4.
Naar aanleiding van de gemaakte bezwaren heeft USZV de naheffingsaanslagen over de jaren 2013 tot en met 2017 verminderd. In de beschikking op bezwaar van
6 juni 2023 is de vermindering als volgt weergegeven:
- de naheffingsaanslag over het jaar 2013 is met NAf 4.570,- verminderd tot NAf 27.866,-
- de naheffingsaanslag over het jaar 2014 is met NAf 1.567,- verminderd tot NAf 45.472,66
- de naheffingsaanslag over de jaren 2015,2016 en 2017 worden gehandhaafd.
3.5.
Het beroep van eiseres is gericht tegen de beschikking op bezwaar van 6 juni 2023.

4.De beoordeling

4.1.
Het beroep van eiseres betreft een drietal geschilpunten:
a. bezwaren over de looncomponenten ‘Holiday Hours (code 15)’ en ‘ Pay-out vacation/time back (code 18)’;
b. De premieheffing ten aanzien van bepaalde personen/werknemers;
c. Aansluiting van de salarisadministratie en aangiften ZV/OV.
4.2.
Het Gerecht gaat hierna op deze drie geschilpunten afzonderlijk in.
Holiday Hours
5.1.
Eiseres is van mening dat vergoeding voor Holiday Hours geen looncomponent is, omdat het gaat om vergoeding voor werkzaamheden buiten de normale contracturen. De vergoeding moet worden aangemerkt als overwerk in de zin van de Arbeidsregeling en dus niet als loon voor de ZV/OV.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag wat onder loon moet worden verstaan.
5.3.
Op basis van artikel 1 van de Landsverordening Ziekteverzekering en de Landsverordening Ongevallenverzekering wordt onder loon verstaan: elke uitkering in welke vorm ook die een werknemer als vergoeding van zijn arbeid ten laste van de werkgever ontvangt, alsook ontvangsten van derden, die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst.
Op grond van de Landsverordening houdende vaststelling van regels inzake arbeidsduur, arbeidstijden en overwerk, zoals deze gold ten tijde hier van belang, wordt verstaan onder ‘overwerk’: arbeid, verricht gedurende de voor de werknemer geldende rusttijd, alsmede arbeid welke ten aanzien van de werknemer de op grond van deze landsverordening of de daarop berustende bepalingen maximaal toegestane arbeidsduur per dag of per week overschrijdt (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder f). Onder ‘schemawerk’ wordt verstaan: arbeid, niet zijnde overwerk, verricht volgens een periodiek werkrooster op verschillende, met het oog op de aard van de onderneming noodzakelijke, tijdstippen waardoor de arbeidstijd geheel of gedeeltelijk valt binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e).
Op grond van artikel 9 (Rusttijden), eerste lid, geldt als rusttijd:
a.dagelijks de tijd voor 7:00 uur en de tijd na 20:00 uur, met dien verstande dat voor de werknemer in een onderneming, die krachtens enige wettelijke regeling een voorgeschreven sluitingstijd heeft, de laatst bedoelde rusttijd ten hoogste een half uur na die sluitingstijd valt, waarbij het tijdstip van aanvang van de arbeid op de volgende dag zodanig moet zijn dat voor die werknemer een aaneengesloten rusttijd van ten minste 11 uur geldt;
b.de wekelijkse rustdag;
c.wekelijks ten minste twee maal het gedeelte van een dag, anders dan de rustdag, bedoeld onder b, voorafgaand aan of volgend op 13:00 uur;
d.feestdagen als bedoeld in artikel 23.
Op grond van het tweede lid geldt in afwijking van het eerste lid als rusttijd voor de werknemer, die schemawerk verricht:
a.dagelijks de tijd buiten de tijdstippen van aanvang en afloop van zijn arbeidstijd, met dien verstande dat zijn rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uur ten minste 11 uur aaneengesloten is, zij het dat de aaneengesloten rusttijd eenmaal in een aaneengesloten tijdruimte van zeven maal 24 uur, aanvangende op het tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht, mag worden ingekort tot ten minste acht uur;
b.de voor de werknemer volgens zijn werkrooster geldende wekelijkse rustdag;
c.wekelijks ten minste eenmaal het gedeelte van een dag, anders dan de rustdag, bedoeld onder b, voorafgaand aan of volgend op 13:00 uur;
d.feestdagen als bedoeld in artikel 23, voor zover de werknemer op die feestdagen niet conform zijn werkrooster arbeid verricht, met dien verstande dat de werknemer per kalenderjaar ten minste op vijf feestdagen is vrijgesteld van arbeid.
5.4.
Het Gerecht is, net als verweerder en op grond van de door verweerder gegeven toelichting, van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar werknemers werken in een 9 tot 5-rooster. Het Gerecht verwijst hiervoor naar de onderbouwing die verweerder heeft gegeven in het verweerschrift op de pagina’s 3 en 4 en de pleitaantekeningen op de pagina’s 2 en 3. Werknemers in de hotelbranche verrichten doorgaans ‘schemawerk’ als hiervoor bedoeld en geen 9 tot 5-arbeid. Een hotel is een 24/7 continue-bedrijf waar doorgaans in ploegendienst wordt gewerkt. Het verrichten van schemawerk kan niet als overwerk worden aangemerkt. Voor werknemers die schemawerk verrichten gelden andere regels voor rusttijd. Voor schemawerkers in de hotelbranche kunnen feestdagen normale werkdagen zijn die niet gelden als rusttijd. Verweerder heeft werk tijdens Holiday Hours dan ook terecht niet aangemerkt als overwerk en het loon dat onder de noemer Holiday Hours is betaald terecht aangemerkt als loon in de zin van de LvZV en de LvOV, waarover door de werkgever premies zijn verschuldigd. Het Gerecht merkt in dit kader nog op dat eiseres zelf de betaalde vergoedingen voor werk tijdens Holiday Hours ook niet aanmerkt als overwerk, aangezien deze uren in de salarisadministratie van eiseres niet zijn geboekt onder de codes voor overwerk, te weten code 20 (overtime, payrate 1) en code 30 (overtime, payrate 2). De ter zitting gegeven verklaring hiervoor, namelijk dat in de administratie niet voor alle soorten vergoedingen codes beschikbaar zijn, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel.
Pay-out vacation/time back
6. Tussen partijen is niet in geschil dat vakantie-uitkeringen behoren tot het premieplichtig loon, en dat niet genoten vakantiedagen die alsnog worden uitbetaald niet tot het loon in de zin van de LvZV en LvOV behoren.
Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte loon over niet genoten vakantiedagen dat door eiseres alsnog aan haar werknemers is uitbetaald, heeft betrokken bij de bepaling van de loonsom. Verweerder heeft aangegeven dat de aanslagen zijn gebaseerd op een controle van de salarisadministratie van eiseres. Daarbij is vastgesteld dat eiseres voor zowel de uitbetaling van vakantie-uitkeringen als voor de uitbetaling van loon tijdens niet genoten vakantiedagen dezelfde code hanteert, te weten code 18. Eiseres heeft tijdens de controle of nadien niet aannemelijk kunnen maken dat hetgeen onder code 18 is uitbetaald steeds het loon over niet genoten vakantiedagen betreft. Om die reden heeft verweerder hetgeen onder code 18 is geboekt mogen aanmerken als premieplichtig loon.
De premieheffing ten aanzien van bepaalde personen/werknemers
7.1.
Het bezwaar van eiseres heeft betrekking op drie verschillende situaties:
- premieheffing voor werknemers: niet verzekerd en geen SZV-kaart;
- premieheffing voor werknemers: niet verzekerd en wel een SZV-kaart;
- premieheffing voor werknemers: niet verzekerd en niet gehele jaar in dienst. Eiseres heeft haar bezwaren uiteengezet op pagina 3 van het aanvullend beroepschrift van 19 september 2023. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft het Gerecht niet overtuigd dat verweerder het loon van de betreffende personen ten onrechte in de premieheffing heeft betrokken. Daartoe is het volgende van belang.
7.2.
Alleen verzekerden ingevolge de ZV/OV dienen te beschikken over een SZV-kaart, waarmee de toegang openstaat tot medische zorg. Het is de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer om er voor zorg te dragen dat alleen verzekerden in het bezit zijn van een SZV-kaart. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder terecht als uitgangspunt hanteert dat van werknemers die beschikken over de SZV-kaart het loon mag worden betrokken in de loonsom en dus in de premieheffing. Dat is ook het geval voor werknemers die een loon verdienen boven de loongrens, maar die – mogelijk ten onrechte - (nog) beschikken over een SZV-kaart. Zo lang zij nog beschikken over die kaart kunnen zij immers nog aanspraak maken op verzekerde zorg. Of zij ook feitelijk van die kaart gebruik hebben gemaakt in het premiejaar is daarbij niet relevant. Voor werknemers die loon verdienen boven de loongrens dient alleen premie OV te worden berekend. Voor werknemers die loon verdienen boven de loongrens dient premie ZV te worden berekend tot de loongrens over de periode dat zij in het bezit waren van een SZV-kaart. Voorwerknemers met een loon boven de loongrens die niet beschikken over een SZV-kaart mag geen premie ZV worden berekend.
7.3.
Wat betreft de werknemers [C] en [R] is in het verweerschrift op pagina 5 uiteengezet hoe verweerder over de jaren 2013 en 2014 de naheffingsaanslagen heeft gecorrigeerd voor deze werknemers. Het Gerecht leidt uit het aanvullend beroepschrift van eiseres af dat zij geen bezwaren heeft tegen de loonsomberekening met betrekking tot werknemer [C].
Over werknemers [C] en [R] stelt eiseres, zo begrijpt het Gerecht naar aanleiding van haar schriftelijke reactie van 2 juli 2024 , dat verweerder hun loonsom over het jaar 2013 ten onrechte heeft betrokken in de premieheffing, omdat de werkgever niet kan worden aangerekend dat de werknemer de SZV-kaart niet (tijdig) inlevert. Bovendien zou uit de verzamelloonstaat blijken dat beide werknemers een loon verdienden boven de loongrens.
Het Gerecht volgt dit betoog van eiseres niet. Zoals hiervoor aangegeven is het Gerecht van oordeel dat verweerder als uitgangspunt mag hanteren dat van werknemers die beschikken over de SZV-kaart het loon mag worden betrokken in de loonsom en dus in de premieheffing. Dat is ook het geval voor werknemers die een loon verdienen boven de loongrens, maar die – mogelijk ten onrechte - (nog) beschikken over een SZV-kaart, zoals bij [C] en [R].
7.4.
Wat betreft de werknemer [F] overweegt het Gerecht als volgt. Eiseres heeft aangegeven dat voor [W] over 2017 een bedrag van NAf 8.447.- ten onrechte in de premieheffing is betrokken.
Uit het SZV-controlerapport, ‘onderdeel 5.4 ‘werknemers boven de loongrens’, blijkt dat werknemer [W] in de jaren 2013 tot en met 2016 een loon had onder de loongrens en dat deze werknemer uitsluitend in het jaar 2017 een loon had boven de loongrens. In de akte van uitlating van 12 juni 2024 schrijft verweerder dat [W] over 2017 niet was geregistreerd bij de USZV en ook geen verzekeringskaart had, maar daar wel recht op had. Het Gerecht kan verweerder hierin niet volgen. Uit bovenstaande uitgangspunten volgt dat als een werknemer een loon heeft boven de loongrens en niet in het bezit was van een verzekeringskaart dat er dan geen grondslag is voor premieheffing ZV. Niet valt in te zien waarom [W], zoals verweerder stelt, over het jaar 2017 wel recht zou hebben gehad op een SZV-kaart gelet op het feit dat het loon dat jaar boven de loongrens uitkwam. De conclusie moet zijn dat verweerder voor deze werknemer ten onrechte premie heeft berekend voor het premiejaar 2017. De bestreden beschikking komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
7.5.
Wat betreft [A] en [S] (2013 en 2014) wordt op grond van de gegevens in onderdeel 5.4 van het controlerapport en de reactie van eiseres van 2 juli 2024 vastgesteld dat [S] in beide jaren een loon verdiende boven de loongrens en dat [A] over 2013 een loon had onder de loongrens, maar dat is geanticipeerd op een loon boven de loongrens over 2014, terwijl haar loon over 2014 de loongrens te boven ging. Uit de akte van uitlating van 12 juni 2014 volgt dat deze werknemers in genoemde jaren beschikten over een SZV-kaart, die toegang gaf tot verzekerde zorg. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen heeft verweerder het loon van deze werknemers terecht betrokken in de premieheffing over 2013 en 2014, waarbij correcties over 2014 terecht zijn voorgesteld en doorgevoerd. Het betoog van eiseres over deze werknemers slaagt niet.
7.6.
Wat betreft [F] geldt het volgende. In het aanvullend beroepschrift van 19 september 2023 staat over [F] vermeld – althans zo begrijpt het Gerecht het schema op pagina 3 – dat een bedrag van NAf 3.238.- ten onrechte in de premieheffing is betrokken. Een onderbouwing ontbreekt. Om die reden is verweerder er niet op ingegaan in de akte van uitlating van 12 juni 2024. Pas in de reactie van 2 juli 2024 geeft eiseres aan waarom zij meent dat het loon van
[F] over 2015 en 2016 ten onrechte in de premieheffing is betrokken. Daarbij is volgens eiseres van belang dat het loon van genoemde weknemer bestaat uit een vast bestanddeel en een variabele provisie, waarvan de hoogte te voren lastig valt in te schatten. Eiseres geeft aan dat over het aan [F] uitbetaalde loon in 2015 premies zijn ingehouden en afgedragen. Zij meent achteraf dat als zij een meer accurate schattingsberekening had gemaakt, het dagloon mogelijk boven de loongrens zou zijn uitgekomen, zodat zowel over 2015 als 2016 geen ZV-premie zou behoeven te worden afgedragen.
Het Gerecht ziet in de feitelijke gang van zaken, zoals deze naar voren komt (ook) uit het betoog van eiseres, geen reden om te oordelen dat verweerder het aan [F] betaalde loon ten onrechte heeft betrokken in de premieheffing. De door eiseres bepleite correctie op basis van redelijkheid en billijkheid kent geen grondslag in de toepasselijke wettelijke regelingen. Het betoog slaagt niet.
7.7.
Wat betreft [M] geldt het volgende. In het aanvullend beroepschrift van 19 september 2023 staat over [M] vermeld dat deze van 2 februari 2016 tot 2 augustus 2016 in dienst is geweest en dat blijkens het in het controlerapport opgenomen jaarloon aan hem over die periode een bedrag van Naf 38.363.- zou zijn uitbetaald. Eiseres stelt kennelijk – althans zo begrijpt het Gerecht het schema op pagina 3 – dat met betrekking tot deze werknemer een bedrag van NAf 4.795.- ten onrechte in de premieheffing is betrokken. Een onderbouwing ontbreekt. Om die reden is verweerder er niet op ingegaan in de akte van uitlating van 12 juni 2024. Pas in de reactie van 2 juli 2024 geeft eiseres aan waarom zij meent dat het loon van
[M] 2016 ten onrechte of tot een te hoog bedrag in de premieheffing is betrokken. Het Gerecht ziet in de beperkt beschikbare gegevens en het (te) laat naar voren gebrachte summiere betoog van eiseres geen reden om te oordelen dat verweerder het aan [M] betaalde loon ten onrechte of tot een te hoog bedrag heeft betrokken in de premieheffing. Het betoog slaagt niet.
Aansluiting van de salarisadministratie en aangiften ZV/OV
8.1.
Eiseres heeft in onderdeel 6 van het aanvullend beroepschrift aangevoerd dat de loonsom in de salarisadministratie niet aansluit met de loonsom in de aangifte ZV/OV. Eiseres stelt dat de verschillen over 2013 (NAf 19.270.-) en 2015
(NAf 4.436.-) bij elkaar opgeteld (NAf23.706.-) nagenoeg gelijk zijn aan het bedrag dat over het jaar 2014 (NAf 23.897.-) is gecorrigeerd. Volgens eiseres is het onbegrijpelijk dat door USZV naar de individuele jaarlijkse bedragen wordt gekeken en niet naar het grotere geheel. Daarbij heeft eiseres nog aangevoerd dat zij een tweewekelijkse verloningsperiode hanteert, waardoor enkele dagen uit 2013 zijn komen te vallen in 2014, hetgeen heeft geleid tot verschillen tussen de loonadministratie en aangifte.
8.2.
Het Gerecht begrijpt het betoog van eiseres aldus dat verweerder hetgeen te veel en te weinig was verloond over de jaren had dienen te compenseren en niet had mogen overgaan tot een naheffing plus correctie per premiejaar. Aldus begrepen faalt het betoog van eiseres.
Verweerder heeft in de akte uitlating van 12 juni 2024 een nadere toelichting gegeven over de opzet en inhoud van het controlerapport. Door de controlemedewerker is aansluiting gezocht tussen de loonsom die blijkt uit de salarisadministratie van de werkgever en de aangiften premie ZV/OV die de werkgever heeft gedaan. De daarin opgenomen bedragen zouden op elkaar moeten aansluiten. Bij eiseres is echter gebleken van verschillen tussen de administratie en de aangiften. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft eiseres de verschillen niet kunnen verklaren. Dat de verschillen louter zouden zijn veroorzaakt door de gehanteerde quincena-verloningstabel is gesteld nog gebleken.
Uit het rapport blijkt dat in par. 5.3 de looncomponenten zijn vastgesteld, dat in par. 5.4 is ingegaan op werknemers met een loon boven de loongrens, waarna in par. 5.5 de loonsom is berekend rekening houdend met aan te brengen correcties. Vervolgens zijn per premiejaar naheffingsaanslagen opgelegd, die nadien zijn gecorrigeerd voor de premiejaren 2013 en 2014. Het Gerecht is van oordeel dat uit het wettelijk stelsel volgt dat verweerder gehouden is de af te dragen premies per jaar te bepalen en daarover beschikkingen af te geven. Het wettelijk stelsel zoals neergelegd in de toepasselijke Landsverordeningen laat verweerder niet de ruimte om aanslagen over meerdere jaren op te leggen of correcties over de jaren heen te compenseren. Het betoog faalt.

9.Conclusie

De door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden slagen niet, met uitzondering van hetgeen naar voren is gebracht over de premieheffing over het aan [W] in 2017 betaalde loon. De bestreden beschikking komt op dit punt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal over het jaar 2017 een nieuwe beschikking op bezwaar dienen te nemen.
Het Gerecht ziet in hetgeen eiseres overigens naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor vernietiging van de bestreden beschikking op andere onderdelen of over andere jaren.
Omdat de bestreden beschikking partieel wordt vernietigd, ziet het Gerecht aanleiding voor een gematigde proceskostenveroordeling. Tevens zal worden bepaald dat aan eiseres het gestorte griffierecht moet worden vergoed.

10.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
  • vernietigt de bestreden beschikking van 6 juni 2023 voor wat betreft het premiejaar 2017 en uitsluitend voor zover verweerder het loon aan [W] heeft betrokken in de berekening van de naheffingsaanslag, en verklaart het beroep in zoverre gegrond;
  • verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
- bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 700,-- aan proceskosten en een bedrag van NAf 50,-- aan gestort griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mevrouw M. Lopez-de Weever, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
• Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
• Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
• Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
• De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
• Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
• Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.