ECLI:NL:OGEAM:2024:5

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
SXM202200874, SXM202201471, SXM202201472 en SXM202201473
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en aansprakelijkheid van erfgenamen voor BBO na overlijden erflater

In deze zaak gaat het om de belastingheffing op bedrijfsomzetten (BBO) die is opgelegd aan belanghebbende, een erfgenaam van de erflater die onroerende goederen verhuurde. Na het overlijden van de erflater hebben de erfgenamen de verhuur voortgezet, maar er is geen BBO voldaan. Belanghebbende betwist de volledige aansprakelijkheid voor de belastingschuld, omdat hij niet de enige erfgenaam is. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelt dat elke erfgenaam afzonderlijk als ondernemer moet worden aangemerkt voor de verhuur van de onroerende goederen. Dit betekent dat belanghebbende voor zijn aandeel in de huuropbrengsten BBO verschuldigd is. De naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd, en de opgelegde verzuimboetes zijn passend en geboden. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 16 januari 2024
BBZ nrs. SXM202200874, SXM202201471, SXM202201472 en SXM202201473
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 december 2019 naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 opgelegd naar een verschuldigde belasting van elk NAf 4.526. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet tijdig betalen van belasting opgelegd van elk NAf 679 (15%).
1.2
Belanghebbende heeft op 24 februari 2020 tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 mei 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 8 juli 2022 tegen de beslissing van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50. Aanvankelijk is door het Gerecht aan onderhavige beroepszaak één zaaknummer toegekend; BBZ nr. SXM202200874. Dat hadden in totaal vier nummers moeten zijn omdat het om vier jaren gaat. Daarom heeft het Gerecht, omwille van de administratieve verwerking, de BBZ nrs. SXM202201471, SXM202201472 en SXM202201473 aan deze zaak toegevoegd.
1.5
De Inspecteur heeft op 18 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 2 december 2022 een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 3 april 2023 een nader stuk ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 6 april en 12 april 2023 nadere stukken ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023 te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen[A] en [B]. De Inspecteur heeft een pleitnota met bijlagen ingebracht.
1.1
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Belanghebbende heeft de gelegenheid gekregen om binnen drie weken informatie te verschaffen over de hoogte van de naheffingsaanslagen. Belanghebbende heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Na verloop van voormelde termijn van drie weken is het onderzoek gesloten. Partijen zijn hiervan op 10 mei 2023 in kennis gesteld.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is één van de erfgenamen van wijlen [A] (hierna: erflater). Erflater verhuurde tot haar overlijden onroerende goederen aan derden (bedrijven en overheid). De erfgenamen hebben na het overlijden van erflater het verhuur van de onroerende goederen voortgezet. Ter zake van de verhuuropbrengsten is geen BBO voldaan.
2.2
Tot de gedingstukken behoren onder andere:
a. een afschrift van een huurovereenkomst tussen de erfgenamen en [Q]. voor de periode januari 2013 tot 31 december 2022. Huurbedrag onderhavige jaren: US$ 4.235 per maand;
b. diverse overzichten ter zake van huurbetalingen van de Ontvanger aan de erfgenamen van US$ 3.472 en US$ 3.000 per maand;
c. een afschrift van een huurovereenkomst tussen belanghebbende en [X] (vanaf oktober 2011, voor 5 jaar). Huurbedrag: US$ 4.237,23 per maand.
2.3
Aan belanghebbende zijn naar aanleiding van een onderzoek van Stichting Belastingaccountantskantoor (hierna: SBAB) bij de vennootschap [X] waar de huurovereenkomst vermeld onder 2.2 letter c is aangetroffen, de onderhavige naheffingsaanslagen en boetes opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een omzet voor de heffing van BBO per jaar van NAf 90.507. De omzet is berekend op basis van de aangetroffen huurovereenkomst waarin een huurbedrag (per maand) is vermeld van US$ 4.237,23.
2.4
Tot de gedingstukken behoort voorts een brief (16 januari 2023) van de Winward Island Bank (hierna WIB) met een overzicht van de bankrekeningen van belanghebbende. In het overzicht is voor zover van belang de volgende informatie opgenomen:
“Personal account of [Z]:”
Account type
Account number
Account name
Opened
Status
Account Balance USD
Savings
[0003]
[Q]
[Z]
November 1990
Open
50.509.59
Savings
[0001]
[Z]
April 2016
Open
68.465.94
Current
[00010]
[Z]
May 1995
Open
1.656.38
2.5
In de huurovereenkomst vermeld onder 2.2 letter a hiervoor is vermeld dat de huurpenningen moeten worden overgemaakt naar de bankrekening van de erfgenamen van [Q] bij de WIB. Daarbij is de bankrekeningnummer [0003] vermeld.
2.6
De Inspecteur heeft van het rekeningnummer [0003] een specificatie overgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2017. Blijkens de overzichten zijn op dit bankrekeningnummer gelden binnengekomen voor huurbetalingen van [X] en de ‘Government of Sint Maarten’. Blijkens de overzichten zijn jaarlijks ook door [S] meerdere (tussen 10 en 12) betalingen ten bedrage van US$ 5.000 op dit bankrekeningnummer gedaan.
2.7
Over de verhuur van onroerende goederen heeft belanghebbende in zijn nader stuk van 6 april 2023 het volgende vermeld:
“ Naar thans blijkt uit de conclusie van dupliek van de Inspecteur der Belastingen (...), heeft de Inspecteur thans op het oog de verhuur aan [X]NV van een pand die is geerfd door 6 (eigenlijk zeven, maar drie zijn inmiddels overleden) erfgenamen, waaronder ondergetekende.
De volledige (ook financiële) administratie van de verhuur van de erflating is op basis van machtigingen van de erfgenamen, opgedragen aan Irma [Q].
Het huurcontract met [X] N.V. voor dat pand (ook voor het verhuurde kantoor aan de overheid) is dan ook ondertekend door de genoemde personen namens de erfgenamen en de inning, c.q. ontvangst van de huurpenningen en andere financiele zaken worden eveneens door hun gedaan”.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en boetes terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en verzuimboetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen en verzuimboetes.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1
Ingevolge artikel 1 lid 1, letter d van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten wordt onder ondernemer verstaan: een ieder die een bedrijf of beroep uitoefent alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
Ondernemer
4.2.1
Belanghebbende betwist niet dat hij voor de verhuuropbrengsten BBO verschuldigd is, maar hij stelt dat hij niet de enige erfgenaam is en om die reden niet voor de (volledige) belastingschuld ter zake van de verhuur kan worden aangesproken. Het Gerecht zal eerst behandelen de vraag of belanghebbende dan wel de combinatie van gezamenlijke erfgenamen voor de heffing van BBO als een ondernemer moet worden aangemerkt.
4.2.2
Voor de vraag of de gezamenlijke erfgenamen als ondernemer moeten worden aangemerkt, wordt aansluiting gezocht bij jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip ondernemer in de Nederlandse omzetbelasting. De combinatie van gezamenlijke erfgenamen geldt als ondernemer indien de erfgenamen met betrekking tot de verhuur van onroerende goederen in een duurzame samenwerking naar buiten zijn opgetreden zodat sprake is van een combinatie met een feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid (vgl. HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3449, rechtsoverweging 4.1.3 en HR 11 april 2014, ECLI: NL:HR: 2014:838). Niet is gebleken dat in het onderhavige geval deze situatie zich voordoet. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
4.2.3.
Het staat vast dat de erfgenamen na het overlijden van de erflater de verhuur van onroerende goederen hebben voortgezet en daaruit opbrengsten hebben verkregen. Volgens belanghebbende is de verhuur van de onroerende goederen en de administratie daarvan door twee erfgenamen, namens de overige erfgenamen gebeurd. Ook de ondertekening van contracten en ontvangst van huurpenningen is namens de ergenamen door de twee erfgenamen gebeurd. Ook overigens is niet gesteld dat de erfgenamen hebben afgesproken dat zij de verhuuractiviteiten als één ondernemer zullen verrichten. Het Gerecht leidt uit het voorgaande af dat elk van de erfgenamen afzonderlijk voor de verhuur van onroerende goederen als ondernemer dient te gelden en niet de (combinatie van) gezamenlijke erfgenamen.
4.2.4
Gelet op het voorgaande kwalificeert belanghebbende voor de exploitatie van de onroerende goederen als ondernemer en dient voor zijn aandeel in de huuropbrengsten in de heffing van BBO te worden betrokken.
Hoogte aanslag
4.3
Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren geen aangifte BBO gedaan. De Inpescteur dient in dat geval een redelijke schatting van de omzet voor de heffing van BBO te maken. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen ambtshalve vastgesteld op een bedrag van NAf 4.526. De Inspecteur heeft op basis van één huurovereenkomst (zie 2.3) de naheffingsaanslagen berekend op een jaaromzet van NAf 90.507. Belanghebbende is de gelegenheid geboden om met gegevens te komen om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft daartoe niets ingebracht. Naar het oordeel van het Gerecht zijn de geschatte bedragen redelijk. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat uit de Inspecteur overgelegde bankoverzichten van bankrekeningnummer [0003] blijkt dat gedurende onderhavige jaren, naast de de huuropbrengsten ter zake van de huurovereenkomst vermeld onder 2.3, op deze rekening ook andere huurbetalingen (zie 2.6) zijn toegevloeid.
Verzuimboete
4.4.1
De verzuimboetes van NAf 679 (15%) voor elk jaar zijn opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van BBO.
4.4.2
Op grond van artikel 19 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur ter zake van dit betaalverzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 10.000.
4.4.3
In de Ministeriële regeling administratieve boeten is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 6a van deze Ministeriële regeling wordt een verzuimboete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag opgelegd, met een maximum van NAf 10.000, indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden betaald niet (tijdig) heeft betaald, omdat te weinig is aangegeven. Onder te weinig aangegeven belasting wordt in dit verband ook begrepen niet aangegeven belasting.
4.4.4
Nu de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd, staat vast dat belanghebbende BBO die hij op aangifte heeft moeten betalen niet heeft voldaan. In dat geval zijn de opgelegde boetes van NAf 679 voor elk jaar overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
Slotsom
4.5
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor de veroeding van proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 16 januari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.