ECLI:NL:OGEAM:2024:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202300440-LAR00024/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging van vergunning tot tijdelijk verblijf naar vergunning tot verblijf wegens strijd met vergunningsvoorwaarden

In deze zaak heeft eiser, een Guyaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) naar een vergunning tot verblijf (vtv) door de Minister van Justitie van Sint Maarten. De minister heeft het verzoek afgewezen op basis van het feit dat eiser in strijd met de vergunningsvoorwaarden heeft gehandeld. Eiser had in de periode van 18 mei 2017 tot 18 mei 2021 vttv's die hem toestonden om als directeur van zijn bedrijf B-S Snack’s Enterprises N.V. te werken. Na de sluiting van zijn bedrijf door orkaan Irma, is hij in loondienst gaan werken bij een ander bedrijf, Star Casino, zonder een wijziging van zijn verblijfsdoel aan te vragen. De minister heeft in bezwaar geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een vtv, omdat hij niet onafgebroken vijf jaar rechtmatig in Sint Maarten heeft verbleven. Eiser heeft aangevoerd dat hij door overmacht zijn vergunningsvoorwaarden heeft overtreden en dat hij zijn bedrijfsactiviteiten heeft hervat. De minister heeft echter geconcludeerd dat eiser niet kan aantonen dat hij voldoende middelen van bestaan heeft en dat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Het Gerecht heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eiser niet rechtmatig verblijf heeft gehad en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 6 mei 2024.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 6 mei 2024
Zaaknummer: SXM202300440-LAR00024/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. Marica,

1.Aanduiding bestreden beschikking

Bij de beschikking van 16 augustus 2021 heeft de minister het verzoek van [eiser] tot wijziging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) naar een vergunning tot verblijf (hierna: vtv) afgewezen. Het daartegen door [eiser] gemaakte bezwaar heeft de minister bij de beschikking van 10 maart 2023 ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 24 april 2023 heeft [eiser] tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
2.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 april 2024. [eiser] is, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, niet verschenen. De minister is verschenen bij diens gemachtigde.

3.Feiten

3.1. [
eiser] is geboren op [geboortedatum] in Guyana en heeft de Guyaanse nationaliteit.
3.2.   [
eiser] beschikte in de periode van 18 mei 2017 tot 18 mei 2021 over vttv’s met als verblijfsdoel arbeid als directeur bij zijn onderneming B-S Snack’s Enterprises N.V.
3.3.
Op 25 februari 2021 heeft hij de minister verzocht zijn vttv te wijzigen naar een vtv. Dit verzoek heeft de minister afgewezen om redenen van openbare orde omdat [eiser] in strijd met de vergunningsvoorwaarden van zijn vttv heeft gehandeld. Zijn N.V. blijkt namelijk vanaf 2017 te zijn gesloten en sindsdien werkt hij als beveiliger bij Star Casino.
3.4.
De minister heeft in bezwaar geen aanleiding gezien de verzochte vtv alsnog te verlenen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [eiser] niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig op Sint Maarten heeft verbleven. Zijn eerdere vttv’s kunnen niet meetellen omdat hij in strijd met zijn vergunningsvoorwaarden heeft gewerkt als beveiliger bij Star Casino. Verder heeft [eiser] niet met stukken kunnen aantonen dat hij voldoende financiële middelen uit zijn onderneming trekt. Daarnaast heeft de minister betrokken dat [eiser] twee minderjarige kinderen blijkt te hebben voor wie hij nooit gezag of een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Ook dit is in strijd met de openbare orde.

4.Het geschil

4.1. [
eiser] heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en de minister op te dragen alsnog een vtv te verlenen. Daarover voert [eiser] aan dat hij wegens overmacht als gevolg van de orkaan Irma in 2017 en 2018 bij een ander bedrijf moest gaan werken. Hij heeft niet met opzet zijn vergunningsvoorwaarden overtreden. Na 2017 heeft hij zijn bedrijfsactiviteiten weer hervat en daar heeft hij ook bewijzen van ingebracht, zoals een directeursvergunning voor 2022, een inkomensverklaring voor 2020 en 2021, en bankafschriften over 2022. Voor wat betreft de afwijzingsgrond onvoldoende middelen van bestaan doet hij een beroep op de covidpandemie. Over zijn kinderen voert hij aan dat hij een vtv voor hemzelf heeft aangevraagd en niet voor zijn kinderen. Door de aanvraag te weigeren, schendt de minister de rechten van zijn kinderen nu die geraakt worden door deze beslissing. Hij moet alsnog een vtv krijgen om klemmende redenen van humanitaire aard.
4.2.
De minister concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens termijnoverschrijding dan wel gebrek aan belang. Het op 24 april 2023 ingestelde beroep is niet-verschoonbaar te laat ingesteld. Voorts heeft [eiser] ook geen belang bij zijn beroep omdat hij op 24 december 2023 een verzoek om een vttv met als doel voortgezet verblijf heeft ingediend.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 16 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), voor zover hier van belang, luidt:
"1. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, of geldt als geweigerd.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
3. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
[…]".
5.2.
De bestreden beschikking is op 10 maart 2023 per e-mailbericht verzonden aan de voormalig gemachtigde van [eiser]. Daarmee is de termijn voor indienen van een beroepschrift gelet op artikel 16, eerste en tweede lid, van de Lar aangevangen op 11 maart 2023 en zes weken later geëindigd op 21 april 2023. Het op 24 april 2023 ingediende beroepschrift is dus drie dagen te laat ingediend. Uit de door [eiser] in beroep ingebrachte e-mailcorrespondentie tussen hem en zijn voormalig gemachtigde blijkt dat er bij [eiser] onduidelijkheid bestond over de aanvang van de beroepstermijn. Hij heeft actief gepoogd die onduidelijkheid op te helderen.
In de omstandigheden dat [eiser] na het geven van de bestreden beschikking niet meer werd bijgestaan door een gemachtigde en de kenbare onduidelijkheid over de aanvang van de beroepstermijn, ziet het Gerecht aanleiding de geringe termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Voorts ziet het Gerecht niet in waarom [eiser] geen belang meer heeft bij deze procedure vanwege het feit dat hij eind 2023 een aanvraag voor een vttv heeft ingediend. Het beroep is ontvankelijk. Het Gerecht vervolgt met een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
5.3.
Artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) luidt:
“1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
Indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.”
Artikel 10 van de Ltu luidt:
“Hij die handelt in strijd met de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf, wordt geacht gehandeld te hebben zonder vergunning.”
Voor de toepassing van de Ltu hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de richtlijnen).
In paragraaf 3.1.3 is het beleid opgenomen over wijziging/opheffing voorwaarden van vttv:
"De vergunninghouder, die niet meer voldoet aan de voorwaarden (c.q. beperkingen) waaronder hem/haar de vergunning verleend is, of die verblijf wenst voor een ander doel dan waarvoor hij/zij toegelaten is, kan een wijziging of opheffing van de beperking(en) aanvragen.
[...]
De vreemdeling is gehouden onverwijld aan de IND mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen, op straffe van 1 maand hechtenis ofwel een geldboete van vijfhonderd gulden conform artikel 23 lid 2 van de Ltu. Artikel 10 van de Ltu bepaalt dat "hij, die handelt in strijd met de hem/haar verleende vergunning tot (tijdelijk) verblijf wordt geacht gehandeld te hebben zonder vergunning".
[...]
In het geval dat de vreemdeling het nalaat om de IND tijdig mede te delen dat het doel van zijn/haar verblijf is komen te vervallen of is gewijzigd en dit later bij de IND bekend wordt, is de verblijfsvergunning op het moment van verval geacht te zijn ingetrokken. Dit kan gevolgen hebben voor zijn/haar 'te late' aanvraag wijziging/verlenging. Bijvoorbeeld: dat hij/zij de aanvraag voor wijziging in het buitenland dient af te wachten (gelijk het verlengingsbeleid onder 3.1.2)."
In paragraaf 3.1.5 is het beleid opgenomen over verblijf voor onbepaalde tijd. Daaruit volgt dat de vreemdeling, die gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van minstens vijf jaar in Sint Maarten woonachtig is geweest en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, een vergunning tot verblijf moet worden verleend, welke voorzien is van een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden.
5.4.
De minister heeft het verzoek van [eiser] om een vtv onder meer geweigerd omdat [eiser] als gevolg van het handelen in strijd met zijn vergunningsvoorwaarden niet gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van minstens vijf jaar in Sint Maarten heeft gewoond. Naar het oordeel van het Gerecht is de minister op goede gronden tot deze conclusie gekomen. De vttv's van [eiser] zijn immers verleend onder de beperking arbeid als directeur bij zijn bedrijf B-S Snack’s Enterprises N.V. Niet in geschil is dat dit bedrijf in 2017 na orkaan Irma gesloten is (geweest) en dat [eiser] in loondienst is gaan werken bij een ander bedrijf. Vanaf dat moment handelde [eiser] in strijd met de hem verleende vttv voor het verblijfsdoel arbeid als directeur. Niet gebleken is dat [eiser] de minister heeft medegedeeld dat het doel van zijn verblijf was vervallen, als bedoeld in paragraaf 3.1.2 van de richtlijnen. Ook is niet gebleken dat hij een wijziging van het verblijfsdoel heeft aangevraagd voor bijvoorbeeld arbeid in loondienst, of dat zijn werkgever voor hem een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. Gelet hierop wordt [eiser] vanaf het moment van staken van zijn eigen bedrijf op grond van artikel 10 van de Ltu geacht te hebben gehandeld zonder vttv. Deze periode kan daarom niet meetellen voor de periode van onafgebroken rechtmatig verblijf van minstens vijf jaar. Alleen al om die reden heeft de minister het verzoek van [eiser] om een vtv terecht geweigerd. De door [eiser] gestelde klemmende redenen van humanitaire aard geven geen aanleiding voor het oordeel dat de minister gehouden was hem alsnog de verzochte vtv toe te kennen. Het betoog slaagt niet.
5.5.
Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.6.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaarthet beroep
ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van Ettekoven, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 6 mei 2024.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening administratieve rechtspraak.