In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is op 23 juli 2024 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van [eiseres] en haar overleden echtgenoot, [echtgenoot]. De procedure is gestart met een inleidend verzoekschrift op 23 augustus 2022, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 22 juni 2023. De gedaagden hebben verweer gevoerd, maar [gedaagde 2] is niet verschenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] heeft in 1996 een recht van erfpacht verkregen op een perceel in Sint Maarten en is in 1999 in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenoot]. Na het overlijden van [echtgenoot] in 2002 is er geen verdeling van de huwelijksgemeenschap geweest. [eiseres] vordert nu een verklaring dat het recht van erfpacht en de woning in Sint Maarten buiten de gemeenschap vallen, dan wel een verdeling van de nalatenschap. [gedaagde 1] vordert in reconventie onder andere een gebruiksvergoeding en een rekening en verantwoording van [eiseres].
Het Gerecht heeft geoordeeld dat het interregionaal bevoegd is op basis van de woonplaats van [gedaagde 1] en de samenhang tussen de vorderingen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de woning in Curaçao tot de gemeenschap behoort, maar dat het recht van erfpacht en de woning in Sint Maarten in de gemeenschap vallen. De vordering van [eiseres] tot uitsluiting van deze goederen is afgewezen. Het Gerecht heeft de verdeling van de goederen toegewezen zoals door partijen beoogd, en [eiseres] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 83.849 aan de gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.