ECLI:NL:OGEAM:2024:21

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
SXM202400775-LAR 78/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatige voortzetting van vreemdelingenbewaring met oog op verwijdering van illegaal verblijvende Cubaan

Op 15 juli 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van de bewaring van een verzoeker die illegaal in Sint Maarten verblijft. De verzoeker, geboren in Cuba, is bijna twee jaar geleden op illegale wijze het land binnengekomen en heeft zich sindsdien niet gemeld bij de Immigratiedienst. Op 17 juni 2024 werd hij aangehouden in het kader van vreemdelingentoezicht, waarna hij in vreemdelingenbewaring werd geplaatst. De verzoeker heeft een verzoek ingediend tot schorsing van de bewaring en de ongewenstverklaring, stellende dat de maatregel onrechtmatig en disproportioneel is, en dat hij als vluchteling uit Cuba risico loopt op vervolging bij terugkeer.

Het Gerecht heeft de argumenten van de verzoeker en de verweerder, de Minister van Justitie van Sint Maarten, zorgvuldig afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatregel van bewaring passend en geboden is, gezien de illegale status van de verzoeker en het feit dat hij geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zicht is op legalisering van de verblijfsstatus en dat de verzoeker zich mogelijk aan de verwijdering zal onttrekken. De verzoeker heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claim dat terugkeer naar Cuba zou leiden tot schending van zijn rechten onder artikel 3 van het EVRM.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, waarmee de voortzetting van de bewaring rechtmatig werd verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 juli 2024
Zaaknummer: SXM202400775-LAR 78/2024
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

De beschikking van verweerder van 17 juni 2024 tot het opleggen van de maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking van 17 juni 2024, inhoudende dat verzoeker wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 2 juli 2024 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Op 8 juli 2024 heeft verzoeker aanvullende stukken in het geding gebracht.
Op 9 juli 2024 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juli 2024. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Voor verweerder is de heer R. Salome, coördinator grensbewaking verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

- Verzoeker is op [geboortedatum] te Cuba geboren en bezit de Cubaanse nationaliteit.
- Hij is omstreeks augustus 2022 Sint Maarten ingereisd per boot vanuit Antigua. Alhier aangekomen heeft hij zich niet gemeld bij de Immigratiedienst. Verzoeker beschikt niet over een geldige verblijfstitel voor Sint Maarten.
- Op 17 juni 2024 is verzoeker op de Union Road in Cole Bay tegenover Ace Mega Center staande en aangehouden in het kader van vreemdelingentoezicht. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit Office gebracht. Verzoeker is om 9:40 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring (en ook de verwijderingsbeschikking van diezelfde datum) is op dezelfde datum aan hem uitgereikt. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
- Op 25 juni 2024 heeft verzoeker middels zijn gemachtigde een verzoek tot opheffing c.q. schorsing van zowel de verwijderingsbeschikking als de inbewaringstelling bij verweerder ingediend.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de bewaring en ongewenstverklaring worden geschorst en dat de uitzetting wordt verboden dan wel geschorst.
4.2.
Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, het volgende ten grondslag. De maatregel van bewaring is onrechtmatig en disproportioneel. Verder is verzoeker een vluchteling uit Cuba en loopt - zo stelt hij - deze categorie mensen, bij terugkeer kans op vervolging en marteling. Verder wordt verzoeker al sinds 17 juni 2024 vastgehouden en is er geen uitzicht op uitzetting op korte termijn. Verzoeker geeft aan dat geen sprake is van onttrekking aan verwijdering en ook niet van gevaar voor de openbare orde. Verzoeker stelt traceerbaar te zijn en dat een meldplicht meer in de rede ligt.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de verzoeken. In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en de publieke rust en dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd omdat er aanwijzingen zijn dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken, nu hij geen geldige verblijfstitel heeft en de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn.
4.4.
Op standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.Beoordeling

5.1.
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
5.2.
Ingevolge artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroepschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
5.3.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de Ltu kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting in het land zijn binnengekomen, uit Sint Maarten verwijderen.
5.4.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
5.5.
Volgens de Richtlijnen van verweerder wordt de maatregel van bewaring toegepast als deze –kort gezegd- onvermijdbaar is. Vereist is dat de bewaring noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Er wordt pas besloten tot inbewaringstelling indien niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan. Inbewaringstelling zal over het algemeen gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker illegaal op Sint Maarten verblijft. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 19 LTU, op grond waarvan verweerder over kan gaan tot verwijdering. Verzoeker heeft nog altijd geen verblijfsvergunning aangevraagd. Wel heeft verzoeker een brief gestuurd aan de Minister met het verzoek de verwijdering en bewaring te schorsen op humanitaire gronden, zodat verzoeker in de gelegenheid is een verblijfsvergunning aan te vragen.
5.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning weinig tot geen kans van slagen, omdat zijn verblijfsaanvraag als eerste aanvraag zal hebben te gelden en het uitlandigheidsvereiste van toepassing zal zijn.
5.8.
De voorzieningenrechter vat het beroep op ‘humanitaire gronden’ niet op als asielverzoek (omdat Sint Maarten niet is toegetreden tot het Vluchtelingenverdrag) maar als een beroep op artikel 3 EVRM. Ingevolge dat artikel mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Uitzetting naar een land, waar degene die uitgezet wordt een reëel risico loopt folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, levert een schending op van artikel 3 EVRM. Verzoeker heeft in dat verband verklaard dat hij niet terug kan keren naar Cuba, omdat personen die zonder toestemming langer dan twee jaar buiten Cuba verblijven hun Cubaanse nationaliteit verliezen en bij terugkeer gevangen worden gezet. Verweerder heeft dit gemotiveerd weersproken en naar voren gebracht dat dit Cubaanse beleid al 10 jaar geleden beëindigd is. Bovendien verblijft verzoeker nog geen twee jaar buiten Cuba. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft ingebracht ten aanzien van de te verwachten schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer, onvoldoende is.
5.9.
Namens verzoeker is nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De feiten en omstandigheden in de zaak [x], waarnaar verzoeker verwijst, verschillen echter evident van dit geval. Zo had deze [x] tijdens zijn verblijf wel verblijfsaanvragen gedaan en voldeed hij aan de voorwaarden voor dispensatie op het uitlandigheidsvereiste. Het betoog stuit daarop af.
5.10.
De voorlopige voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op Sint Maarten is aangetroffen zonder geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten. Nu zicht op legalisering van verblijfsstatus ontbreekt en van schending van verdragsverplichtingen of rechtsbeginselen geen sprake is, heeft verweerder niet ten onrechte de verwijderingsbeschikking genomen.
5.11.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Verzoeker is Sint Maarten bijna twee jaar geleden op illegale wijze binnengekomen en heeft zich sindsdien nimmer gemeld bij de Immigratiedienst. Tot aan zijn aanhouding heeft hij zich ook niet tot de Minister gewend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Anders dan in de zaak [x], waarnaar verzoeker wederom verwijst, ontbreekt een garantstelling. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken, die zouden maken dat verzoeker in aanmerking zou komen voor bijvoorbeeld een meldplicht. Het voorgaande tezamen en in onderlinge samenhang bezien brengt mee dat verweerder op goede gronden heeft mogen oordelen dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en publieke rust en dat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken. Verweerder hoefde niet te volstaan met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld de meldplicht. Er is niet gebleken dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat, want er zijn wekelijks meerdere vluchten naar Cuba.
5.12.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering rechtmatig. Het verzochte wordt dan ook afgewezen.

6.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 juli 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.