In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 5 juli 2024 uitspraak gedaan op het beroep en verzoek tot schorsing van een vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was geplaatst. De verzoeker, een Armeense man, was op 28 februari 2024 aangehouden op de luchthaven van Sint Maarten wegens het voorhanden hebben van valse reisdocumenten. Op 1 maart 2024 werd hij door de Officier van Justitie in vrijheid gesteld, maar vervolgens overgedragen aan de immigratiedienst, waar hij in vreemdelingenbewaring werd geplaatst. De minister van Justitie van Sint Maarten had op dezelfde dag een verwijderingsbeschikking en een maatregel van bewaring opgelegd, omdat de verzoeker als ongewenst vreemdeling werd aangemerkt.
De verzoeker heeft op 19 juni 2024 beroep ingesteld tegen deze beschikkingen en verzocht om schorsing van de bewaring. Tijdens de zitting op 26 juni 2024 heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt en dat er geen zicht is op uitzetting naar Rusland, waar zijn gezin verblijft. De verweerder, de minister van Justitie, heeft het beroep ongegrond verklaard en de bestreden beschikkingen verdedigd op basis van de illegale status van de verzoeker en het gebruik van valse documenten.
Het Gerecht heeft de argumenten van de verzoeker en de verweerder afgewogen. Het Gerecht oordeelde dat de uitvoering van de maatregel van bewaring voor de verzoeker onevenredig nadeel met zich meebracht in verhouding tot het belang van de openbare orde. Het Gerecht heeft besloten de maatregel van bewaring te schorsen met ingang van 11 juli 2024, en de verzoeker te bevelen tot invrijheidstelling, tenzij de bewaring eerder door de verweerder is opgeheven. Tevens is de verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker.