In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, vorderde Sheriff Security Force N.V. (SSF) een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van USD 1.281.059,06, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. SSF stelde dat zij in 2006 een overeenkomst had gesloten met de rechtsvoorganger van het Land Sint Maarten voor het leveren van beveiligingsdiensten in Festival Village, waarvoor SOG (de Stichting Overheidsgebouwen Sint Maarten) verantwoordelijk was voor de betaling. De gedaagden, waaronder het Land en SOG, voerden verweer en stelden dat er geen overeenkomst was en dat SSF niet ontvankelijk was in haar vorderingen.
Het Gerecht oordeelde dat SSF onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een overeenkomst was gesloten. De primaire vordering werd afgewezen. Subsidiair stelde SSF dat het Land en SOG onrechtmatig hadden gehandeld door geen betaling te verrichten voor de geleverde diensten. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de zorgvuldigheidsnorm en dat de vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking niet toewijsbaar was, omdat SOG verantwoordelijk was voor de beveiliging van Festival Village.
Uiteindelijk werd SOG veroordeeld tot betaling van USD 792.777,56 aan SSF, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2022. De vordering in de vrijwaring van SOG tegen het Land werd afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 11 juni 2024 door rechter mr. G.A.F.M. Wouters, bijgestaan door griffier mr. M.E. Diri.