ECLI:NL:OGEAM:2024:12

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
SXM202200793 en SXM2022I00003
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wanprestatie en onrechtmatig handelen in beveiligingsdiensten tussen Sheriff Security Force N.V. en het Land Sint Maarten

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, vorderde Sheriff Security Force N.V. (SSF) een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van USD 1.281.059,06, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. SSF stelde dat zij in 2006 een overeenkomst had gesloten met de rechtsvoorganger van het Land Sint Maarten voor het leveren van beveiligingsdiensten in Festival Village, waarvoor SOG (de Stichting Overheidsgebouwen Sint Maarten) verantwoordelijk was voor de betaling. De gedaagden, waaronder het Land en SOG, voerden verweer en stelden dat er geen overeenkomst was en dat SSF niet ontvankelijk was in haar vorderingen.

Het Gerecht oordeelde dat SSF onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een overeenkomst was gesloten. De primaire vordering werd afgewezen. Subsidiair stelde SSF dat het Land en SOG onrechtmatig hadden gehandeld door geen betaling te verrichten voor de geleverde diensten. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de zorgvuldigheidsnorm en dat de vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking niet toewijsbaar was, omdat SOG verantwoordelijk was voor de beveiliging van Festival Village.

Uiteindelijk werd SOG veroordeeld tot betaling van USD 792.777,56 aan SSF, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2022. De vordering in de vrijwaring van SOG tegen het Land werd afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 11 juni 2024 door rechter mr. G.A.F.M. Wouters, bijgestaan door griffier mr. M.E. Diri.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummers: SXM202200793 en SXM2022I00003
Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring d.d. 11 juni 2024
inzake
in de hoofdzaak met zaaknummer SXM202200793
SHERIFF SECURITY FORCE N.V.,hierna: SSF,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigden: mrs. J.J. ROGERS en N.R. JOUBERT,
en
CRITICAL COMMUNICATION CARIBBEAN (SINT MAARTEN) B.V.,
hierna: C3,
gevestigd in Sint Maarten,
gevoegde partij,
gemachtigden: mrs. C.M.P. van Hees en D.K. Schijve,
tegen
DE OPENBARE RECHTSPERSOON HET LAND SINT MAARTEN,
hierna: het Land,
zetelend in Sint Maarten,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.,
en
DE STICHTING OVERHEIDSGEBOUWEN SINT MAARTEN,
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. R.J. ESSED,
in de vrijwaring met zaaknummer SXM2022I00003
DE STICHTING OVERHEIDSGEBOUWEN SINT MAARTEN,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. ESSED,
tegen
DE OPENBARE RECHTSPERSOON HET LAND SINT MAARTEN,
zetelend in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het incidentele vonnis van 18 oktober 2022 en de daarin genoemde processtukken
  • de conclusies van antwoord van SOG en van het Land
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging van eis van SSF
  • de conclusie van repliek van C3
  • de conclusies van dupliek van SOG en van het Land
  • de overgelegde producties.
1.2.
Het procesverloop in de vrijwaring blijkt uit:
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
  • de conclusies van antwoord, re- en dupliek
  • de overgelegde producties.
1.3.
Vervolgens heeft er op 23 november 2023 in zowel de hoofdzaak als in de vrijwaring een comparitie plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij verschenen met hun gemachtigden. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is door de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Na de comparitie heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen de rechter en de raadslieden (vanaf 28 februari tot en met 17 maart 2024). Onderdeel van die mailwisseling maken uit brieven d.d. 25 januari en 1 maart 2024).
1.5.
De uitspraak van het vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
SSF heeft in de periode vanaf juli 2007 tot mei 2024 beveiligingsdiensten verricht in Festival Village. Voor deze diensten heeft zij in totaal een bedrag van 1.281.059,06 gefactureerd.
2.2.
Festival Village is eigendom van het Land.
2.3.
Ingevolge artikel 57 onder g van de eilandenregeling Nederlandse Antillen (hierna: ERNA) was het bestuurscollege van het eilandengebied Sint Maarten (de rechtsvoorganger van het Land) belast met het beheer en onderhoud van alle werken en eigendommen van het eilandgebied.
2.4.
In november 2006 is SOG door de rechtsvoorganger van het Land opgericht. Blijkens artikel 2 van de oprichtingsakte van SOG is het doel van de stichting, voor zover van belang, het beheren en het in het algemeen exploiteren van bouwwerken. Het beheer van (onder andere) Festival Village rust sinds de oprichtingsdatum op SOG.
2.5.
Simpson Bay Fish Market is ook eigendom van het Land. Ook hiervan verzorgt SOG het beheer.
2.6.
Eind december 2020 heeft SOG een overeenkomst gesloten met Aegis Security Services B.V. ter zake het leveren van beveiligingsdiensten in de Simpson Bay Fish Market.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
SSF vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van USD 1.281.059,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en USD 10.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. C3 heeft zich bij die vordering aangesloten.
3.2.
SSF legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij in 2006 een overeenkomst heeft gesloten met de rechtsvoorganger van het Land voor het leveren van beveiligingsdiensten in Festival Village, waarvoor zij door SOG zou worden betaald.
Subsidiair legt SSF aan haar vordering ten grondslag dat SOG en het Land onrechtmatig tegenover haar hebben gehandeld doordat zij in strijd hebben gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm. C3 heeft daar nog aan toegevoegd dat op onrechtmatige wijze misbruik is gemaakt van identiteitsverschil.
Meer subsidiair legt SSF aan haar vordering ten grondslag dat SOG en het Land ten opzichte van haar ongerechtvaardigd zijn verrijkt doordat zij niet hebben betaald terwijl er wel beveiligingsdiensten zijn geleverd.
3.3.
SOG voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen van SSF, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, veroordeling van SSF in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Het Land voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen van SSF, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, veroordeling van SSF in de proceskosten.
3.5.
Op de inhoud van de verweren van SOG en het Land zal hierna, waar nodig, nader worden ingegaan.
In de vrijwaring
3.6.
SOG vordert dat het Land wordt veroordeeld om aan SOG te betalen datgene waartoe SOG als gedaagde in de hoofdzaak jegens SSF mocht worden veroordeeld.
3.7.
SOG legt aan haar vordering ten grondslag dat het Land onrechtmatig jegens SOG heeft gehandeld door haar onbevoegd te binden, althans de kosten op haar af te schuiven.
3.8.
Het Land voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen van SOG, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, veroordeling van SOG in de proceskosten.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
4.1.
SSF heeft gesteld dat in 2006, na onderhandelingen tussen Gedeputeerde [H] namens SSF en [Naam gemachtigde 2] namens de rechtsvoorganger van het Land, een overeenkomst tot stand is gekomen tussen SSF en het Land, waaruit zou volgen dat SSF beveiligingsdiensten zou verlenen in Festival Village en dat SOG de kosten daarvan zou betalen aan SSF. Gelet op dat standpunt dient eerst de vraag beantwoordt te worden of tussen SSF en de rechtsvoorganger van het Land een overeenkomst tot stand is gekomen, nu dat door het Land is betwist. Het Gerecht overweegt dat het gelet op de betwisting zijdens het Land, op de weg van SSF had gelegen om haar stellingen te voorzien van een nadere onderbouwing. Zo had SSF een gedetailleerde omschrijving kunnen geven van de gang van zaken in 2006 en/of had zij schriftelijke verklaringen van de bij de gepretendeerde overeenkomst betrokken personen in het geding kunnen brengen. Nu SSF dat niet heeft gedaan zal haar stelling op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. De op de primaire grondslag gestoelde vordering zal daarom worden afgewezen.
4.2.
SSF heeft subsidiair gesteld dat het Land en SOG onrechtmatig hebben gehandeld door willens en wetens diensten af te nemen van SSF zonder daarvoor te betalen. Het Gerecht volgt ook deze stelling niet. Getuige deze procedure was en is het immers niet duidelijk voor partijen wie op dient te draaien voor de door SSF geleverde beveiligingsdiensten. Van een schending van de zorgvuldigheidsnorm door het Land en/of SOG kan dan ook geen sprake zijn.
4.3.
C3 heeft als gevoegde partij nog gesteld dat sprake is van misbruik van identiteitsverschil en voert in dat verband aan dat Gedeputeerde [H] onduidelijkheid heeft geschept over de vraag met welke rechtspersoon werd gecontracteerd in 2006. Het Gerecht overweegt dat deze stelling alleen al niet kan slagen omdat hiervoor niet vast is komen te staan dat Gedeputeerde [H] een overeenkomst heeft gesloten met SSF namens het Land en/of SOG. Als al zou worden aangenomen dat Gedeputeerde [H] rechtshandelingen heeft verricht namens voornoemde rechtspersonen dan geldt nog steeds dat het beroep op het leerstuk van misbruik van identiteitsverschil niet kan slagen. De kern van de jurisprudentie omtrent dit leerstuk is immers dat sprake moet zijn van een oogmerk tot benadeling van schuldeisers. In dat kader zou misbruik van identiteitsverschil mogelijk wel aan de orde kunnen zijn als Gedeputeerde [H] met opzet onduidelijkheid zou hebben laten bestaan over wie als contractspartij van SSF heeft opgetreden, om zich vervolgens op dat identiteitsverschil te kunnen beroepen. Die stelling heeft C3 evenwel niet ingenomen en de processtukken bieden voor die conclusie ook geen enkele aanleiding.
4.4.
Tot slot dient het door SSF gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking beoordeeld te worden. Het Gerecht overweegt in dat verband als volgt. Totdat SOG werd opgericht in november 2006 was de rechtsvoorganger van het Land, gelet op artikel 57 lid 1 onder g ERNA, belast met het beheer en onderhoud van alle werken en eigendommen van het eilandgebied, waaronder Festival Village. Het Gerecht overweegt dat onder het begrip ‘beheer en onderhoud’ ook valt de beveiliging van de werken en eigendommen. Vanaf het moment dat SOG werd opgericht is die taak van het Land, blijkens artikel 2 van de oprichtingsakte, overgegaan op SOG. Dat maakt dat SOG vanaf dat moment (financieel) verantwoordelijk was voor de beveiliging van in dit geval Festival Village. Dat wordt temeer bevestigd door het feit dat SOG eind 2020 een overeenkomst heeft gesloten met Aegis Security Services B.V. inzake de levering van beveiligingsdiensten bij de Simpson Bay Fish Market.
Gelet op het vorenstaande geldt dus dat SOG en niet het Land is verrijkt door de door SSF na november 2006 geleverde beveiligingsdiensten. Voor zover de (hoofdelijke) veroordeling van het Land is gevorderd, geldt dat deze niet toewijsbaar is.
4.5.
SSF heeft onweersproken gesteld dat de schade die zij heeft geleden als gevolg van de ongerechtvaardigde verrijking gelijkgesteld moet worden met de hoogte van de door haar gestuurde facturen, die SOG, in geval van een overeenkomst tussen partijen, aan SSF had dienen te betalen. Dat gaat om een bedrag van USD 1.281.059,06.
4.6.
SOG heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de hoogte van de gestelde schade, maar zij heeft nog wel een beroep op rechtsverwerking en verjaring gedaan. Het Gerecht overweegt dat beide beroepen niet kunnen slagen en wel om het volgende.
4.7.
Rechtsverwerking kan worden aangenomen indien de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Dat SSF, zoals door SOG wordt gesteld, lang heeft gewacht met het sturen van aanmaningen en dat de aanmaningen elkaar niet binnen afzienbare termijn hebben opgevolgd, is op zichzelf bezien dus onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Zodanige bijzondere omstandigheden heeft SOG echter niet gesteld.
4.8.
Ook ten aanzien van het beroep op verjaring geldt dat SOG heeft nagelaten haar beroep van enige onderbouwing te voorzien. Bij antwoord heeft SOG wel gemotiveerd een beroep gedaan op artikel 3:317 BW, maar zij heeft nagelaten bij haar repliek, gelet op de gewijzigde grondslag van de vorderingen, haar verjaringsverweer daarop aan te passen. Het beroep op verjaring kan dan ook niet slagen.
4.9.
Het vorenstaande brengt in beginsel met zich dat SOG de gevorderde schadevergoeding ter hoogte van USD 1.281.059,06 aan SSF dient te betalen. Ter zitting is echter ter sprake gekomen dat dit bedrag inclusief zogenoemde “financial charges” is. SSF heeft hier evenwel geen deugdelijke grondslag voor weten te stellen, zodat deze bedragen in ieder geval niet toewijsbaar zijn. Dat maakt dat een bedrag van USD 488.281,50 in mindering dient te strekken op het gevorderde bedrag. Toegewezen zal worden aldus een bedrag van USD 792.777,56 [1] .
4.10.
SSF heeft wettelijke rente gevorderd over de toegewezen schadevergoeding, maar zij heeft nagelaten te stellen per wanneer SOG in verzuim is komen te verkeren. De wettelijke rente zal daarom slechts toegewezen worden vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift (16 juni 2022) tot de dag der algehele voldoening.
4.11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar en worden overeenkomstig het Procesreglement forfaitair vastgesteld op 1,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde NAf 7.500,00 (1,5 x NAf 5.000,00).
4.12.
Gelet op de uitkomst van de procedure ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten tussen SSF en C3 enerzijds en SOG anderzijds te compenseren. SSF en C3 hebben ten aanzien van het Land te gelden als de in het ongelijk te stellen partijen en zij zullen daarom in de proceskosten gevallen aan de zijde van het Land worden veroordeeld als hierna te melden.
In de vrijwaring
4.13.
SOG heeft in de vrijwaring gevorderd dat het Land wordt veroordeeld om aan SOG te betalen datgene waartoe SOG als gedaagde in de hoofdzaak jegens SSF mocht worden veroordeeld. Aangezien het in de hoofdzaak tot een veroordeling van SOG is gekomen, doet deze situatie zich voor, zodat een beoordeling in de vrijwaring aan de orde is.
4.14.
Aan haar vrijwaringsvordering legt SOG ten grondslag dat het Land onrechtmatig jegens SOG heeft gehandeld door haar onbevoegd te binden, althans de kosten op haar af te schuiven. Het Gerecht overweegt dat deze vrijwaringsvordering niet slaagt, omdat in de hoofdzaak is geoordeeld dat SOG gehouden is tot betaling van een schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking en niet op grond van nakoming.
4.15.
De vordering in de vrijwaring zal dus worden afgewezen en SOG zal als de partij die in vrijwaring ongelijk heeft gekregen worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht
In de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt SOG om aan SSF te betalen een bedrag van USD 792.777,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022 tot de dag der algehele voldoening [2] ;
5.2.
veroordeelt SOG om aan SSF te betalen de buitengerechtelijke kosten van NAf 7.500,00;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen SSF, C3 en SOG, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt SSF en C3 in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden vastgesteld op NAf 15.000,00 (3 punten à NAf 5.000,00), in die zin dat SSF en C3 beiden de helft daarvan dienen te betalen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In de vrijwaring
5.7.
wijst de vordering af;
5.8.
veroordeelt SOG in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden vastgesteld op NAf 10.000,00 (2 punten à NAf 5.000,00);
5.9.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de hiervoor onder r.o. 5.8. vermelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, bijgestaan door
mr. M.E. Diri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.

Voetnoten

1.Hierop dient in mindering te worden gebracht het bedrag dat het Land blijkens de hierboven in overweging 1.4. vermelde mailwisseling inmiddels aan SSF en C3 heeft voldaan, te weten NAf 458.427,50 in totaal.
2.Waarbij rekening wordt gehouden met hetgeen in voetnoot 1 is opgemerkt door het Gerecht.