ECLI:NL:OGEAM:2023:9

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
SXM202200211- Lar 46/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van de maatregel van vreemdelingenbewaring en schadevergoeding voor onrechtmatige detentie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Brooks, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica. Eiser, een Haïtiaanse nationaliteit, was op 5 februari 2022 aangehouden omdat hij geen bewijs van verblijf of identiteitskaart kon tonen. Vervolgens werd hem de maatregel van vreemdelingenbewaring opgelegd, waar hij tot 21 februari 2022 in verbleef. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, stellende dat deze onrechtmatig was en verzocht om schadevergoeding van NAf 500,- per dag voor de periode van onrechtmatige detentie.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verweerder op meerdere momenten in strijd heeft gehandeld met de eigen richtlijnen en de wettelijk voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd. Dit maakte het voor het Gerecht onmogelijk om achteraf te toetsen of de vrijheidsontneming gerechtvaardigd was. Het Gerecht oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en verklaarde het beroep gegrond. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die is vastgesteld op NAf 1.360,-- voor 17 dagen, en verweerder is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het strikt volgen van procedures bij het opleggen van vreemdelingenbewaring, gezien de ingrijpende aard van deze maatregel. Het Gerecht heeft ook aangegeven dat onrechtmatige detentie niet in verhouding staat tot onrechtmatig verblijf, en dat het vorderen van schadevergoeding in dergelijke gevallen geen misbruik kan opleveren.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 13 februari 2023
Zaaknummer: SXM202200211-LAR00046/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder waarbij aan eiser de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 17 februari 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro forma beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 15 juli 2022 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.2.
Op 9 januari 2023 heeft verweerder een zestal producties overgelegd.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 januari 2023. Eiser en mr. A. Richardson als gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
3.2.
Eiser is op 5 februari 2022 staande- en aangehouden omdat hij geen bewijs van verblijf of identiteitskaart kon tonen.
3.3.
Eiser is de maatregel van bewaring opgelegd en eiser heeft vanaf 5 februari 2022 in vreemdelingenbewaring verbleven. Op 21 februari 2022 is eiser in vrijheid gesteld en is aan hem een meldplicht opgelegd.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking van bewaring te vernietigen en een schadevergoeding vast te stellen van NAf 500,- per dag voor de periode van onrechtmatige detentie.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de minister van justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
5.2.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld. Ingevolge het derde lid van dit artikel geschied verwijdering en inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
5.3.
Ingevolge artikel 12.4. van de Richtlijnen van verweerder wordt de beslissing tot inbewaringstelling genomen door verweerder of een daartoe gemandateerde immigratiefunctionaris, te weten: een hulpofficier van justitie belast met vreemdelingenzaken of een van de daartoe op grond van de Ltu gemandateerde personen. Verweerder dan wel genoemde hulpofficier of gemandateerde persoon toetst door middel van het horen van de vreemdeling of de maatregel van inbewaringstelling kan worden opgelegd. Na het horen van de vreemdeling wordt een kopie van het bevelschrift tot inbewaringstelling uitgereikt. Het bevel moet met redenen omkleed zijn.
5.4.
Op 5 februari 2022 is eiser staande- en aangehouden. In het dossier heeft het Gerecht geen proces-verbaal van staande- en aanhouding aangetroffen. Dat eiser is staande gehouden tijdens een multidisciplinaire actie in het kader van vreemdelingentoezicht op St. Peters Road, blijkt slechts uit het proces-verbaal van horen van 8 februari 2022. Voorts bevat het dossier de maatregel van bewaring. Deze is op 5 februari 2022 opgesteld. Deze maatregel is ondertekend door onder andere hulpofficier van justitie [X]. Uit de maatregel blijkt dat de minister op 7 februari 2022 de maatregel heeft ondertekend. Een proces-verbaal van horen voorafgaand aan het opleggen van de maatregen is niet in het dossier aanwezig. Voorts blijkt van horen van eiser ook niet uit de maatregel van bewaring. In de maatregel is weliswaar aangekruist dat kennis is genomen van de door eiser afgelegde verklaring, echter er is niets omtrent een verklaring opgenomen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser wel kort is gehoord maar dat van dat horen geen proces-verbaal is opgemaakt. Van het horen van eiser op 8 februari 2022 om 17:15 uur is wel een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is echter niet door eiser ondertekend en ook is geen aantekening gemaakt dat eiser heeft geweigerd te tekenen. Van mandaat verlening aan de hulpofficier van justitie hetgeen tijdige ondertekening en uitreiking zou kunnen bewerkstelligen, is niets in het dossier opgenomen. In onderhavige zaak kan niet anders dan dat, àls de maatregel van bewaring al zou zijn uitgereikt, dit pas is geschied na ondertekening op 7 februari 2022 door de minister.
5.5.
Voorts bevindt zich in het dossier een afschrift van e-mail correspondentie tussen de gemachtigde en verweerder. Uit de mail van 8 februari 2022 van 1:52 PM blijkt dat de gemachtigde verweerder informeert dat er met betrekking tot eisers verblijfsstatus sedert oktober 2021 nog een bezwaarprocedure loopt.
5.6.
Het Gerecht stelt vast dat uit het proces-verbaal van horen van 8 februari 2022 niet blijkt dat verweerder voornoemde informatie met betrekking tot een lopende bezwaarprocedure met eiser heeft besproken.
5.7.
Het Gerecht overweegt dat naar vaste jurisprudentie, een aanhangige procedure ter legalisatie van een verblijfstatus op zichzelf niet impliceert dat er geen zicht is op verwijdering en dat een vreemdeling niet in bewaring gesteld zou kunnen worden. Echter, uit het dossier dient te blijken dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel tot bewaring of tijdens de uitvoering van de maatregel dit gegeven meeneemt in haar (her)overweging. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder, nadat de gemachtigde op 8 februari 2022 deze informatie heeft medegedeeld, de lopende procedure van eiser ter legalisering van zijn verblijf heeft meegewogen in de beoordeling of de maatregel van bewaring nog proportioneel was en of er geen lichter middel kon worden ingezet.
5.8.
Uit een mail gedateerd 10 februari 2022 blijkt van een verzoek van de gemachtigde aan verweerder tot verstrekken van stukken met betrekking tot de maatregel van bewaring. Ook ter zitting heeft verweerder niet weersproken dat dit dossier niet door verweerder naar de gemachtigde is verzonden anders dan in het kader van onderhavige procedure.
5.9.
Ingevolge artikel 5 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: (onder f) in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
5.10.
Vreemdelingen bewaring is een ingrijpende maatregel en dient slechts te worden toegepast indien er geen lichter middel mogelijk is. Een en ander dient proportioneel te zijn en de procedure dient met voortvarendheid te worden behandeld. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, in navolging van artikel 5 van het EVRM, de procedure die geldt voor het opleggen van de maatregel van bewaring, strikt dient te volgen. Het ontnemen van iemands vrijheid is immers het meest vergaande besluit ten aanzien van een persoon dat een overheid kan treffen.
Verweerder heeft in onderhavige zaak op meerdere momenten in strijd gehandeld met de eigen Richtlijnen. Het niet strikt volgen van de wettelijk voorgeschreven procedure maakt het voorts niet mogelijk voor het Gerecht om achteraf te toetsen of de vrijheidsontneming gerechtvaardigd was.
5.11.
Het Gerecht is van oordeel dat het verweerder kan worden aangerekend dat bij een vooraf geplande actie in het kader van vreemdelingentoezicht, niet alle procedures ten aanzien van de vrijheidsontneming zorgvuldig zijn uitgevoerd. Immers, alle facetten van een dergelijke actie kunnen vooraf gepland worden, ook de procedures na aanhouding van personen tijdens de actie. Het van cruciaal belang en getuigt van proportioneel en verantwoord overheidsoptreden om de ten gevolge van een actie in het kader van vreemdelingentoezicht opgelegde maatregelen correct uit te voeren, zoals daar zijn (niet limitatief): het voorafgaand aan het opleggen van een maatregel horen van een vreemdeling en onmiddellijk opmaken van een proces-verbaal van horen; het correct opstellen van de maatregel van bewaring en zorg dragen voor tijdige ondertekening; het tijdig uitreiken van een maatregel aan de vreemdeling en het toezenden van een dossier naar een gemachtigde.
5.12.
Gebreken als hiervoor geschetst kunnen de inbewaringstelling onrechtmatig maken als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is in dit geval sprake. Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval namelijk sprake van een opstapeling van ernstige gebreken, terwijl aan de zijde van verweerder niet is gebleken van dermate zwaarwegende belangen, dat een afweging in het voordeel van verweerder zou dienen uit te vallen. Het Gerecht is van oordeel dat ten gevolge van deze opstapeling van ernstige gebreken de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het Gerecht komt, gezien het vorenstaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de maatregel.
5.13.
Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding voor onrechtmatige detentie van een bedrag van NAf 500 per dag.
5.14.
Artikel 26A van de Ltu luidt: Sint Maarten is aansprakelijk voor onrechtmatig handelen van de minister dat voortvloeit uit de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 19.
Het Gerecht is van oordeel dat nu het beroep met betrekking tot de maatregel van bewaring gegrond is, er op grond van artikel 26A van de Ltu een wettelijke grondslag bestaat voor toekennen van schadevergoeding.
5.15.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft onderbouwd. Voorts lijkt verweerder te stellen dat aan eiser vanwege zijn onrechtmatig verblijf en omdat hij handelt in strijd met de Ltu, geen beroep toekomt op artikel 26A van de Ltu. Verweerder stelt zelf dat er sprake zou zijn van misbruik van artikel 26A van de Ltu.
Het Gerecht is van oordeel dat het vorderen van schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming, vanwege de ernst hiervan (lees ook artikel 5 van het EVRM), geen misbruik kàn opleveren omdat onrechtmatige opgelegde detentie niet in verhouding staat met onrechtmatig verblijf.
5.16.
Voor wat het verzoek om schadevergoeding betreft overweegt het Gerecht dat aan eiser een schadevergoeding toekomt voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, die op 5 februari 2022 is aangevangen en is opgeheven op 21 februari 2022. Het Gerecht komt daarmee op 17 dagen. Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen vergoeding zoekt het Gerecht aansluiting bij hetgeen binnen het Hof van Justitie gebruikelijk is (zie bijvoorbeeld AUA202100795), à NAf 80,- per dag. Het Gerecht ziet geen aanleiding tot toekenning van een hoger bedrag. Eiser heeft immers geen nadere onderbouwing gegeven van het gevorderde bedrag en verweerder heeft de hoogte bestreden. Dit betekent dat een schadevergoeding van NAf 1.360,-- (17 dagen x Naf 80,-) zal worden toegerekend.
5.17.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade ter hoogte van NAf 1.360,-- wegens onrechtmatige detentie;
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 13 februari 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.