ECLI:NL:OGEAM:2023:84

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
SXM202301355-LAR 170/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van bewaring en verwijderingsbeschikking van vreemdeling uit Haïti

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van een bewaring en een verwijderingsbeschikking. De verzoeker, een Haïtiaanse man geboren op 12 december 1998, was op 7 april 2022 Sint Maarten binnengekomen op een cultureel visum dat inmiddels was verlopen. Op 8 november 2023 werd hij aangehouden tijdens een controle en in vreemdelingenbewaring geplaatst. De verzoeker stelde dat hij bij terugkeer naar Haïti zou worden blootgesteld aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd dat de situatie in Haïti dermate onveilig was dat hij bij terugkeer een reëel risico liep op een schending van zijn rechten. De rechter wees erop dat de verzoeker gedurende zijn verblijf in Sint Maarten geen verzoek om internationale bescherming had ingediend en dat hij niet had aangetoond dat hij persoonlijk vervolgd zou worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister van Justitie in redelijkheid de bewaring en de verwijderingsbeschikking had kunnen opleggen, en dat er geen zicht was op legalisering van het verblijf van de verzoeker.

De rechter wees het verzoek tot schorsing af, en oordeelde dat de bewaring rechtmatig was. De uitspraak benadrukte dat de omstandigheden in Haïti slecht zijn, maar dat dit niet automatisch betekent dat iedere terugkeer naar het land onveilig is. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was om de gevraagde voorzieningen te treffen en dat de bewaring voortgezet kon worden.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 12 december 2023
Zaaknummer: SXM202301355-LAR 170/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[naam],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 8 november 2023 tot het opleggen van de maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, inhoudende dat verzoeker wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 8 november 2023 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 5 december 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Op 7 december 2023 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
Bij e-mail bericht van 7 december 2023 heeft verzoeker aanvullende producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 december 2023. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd. Tevens was voor verweerder aanwezig de heer R. Salome, coördinator grensbewaking. Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

- Verzoeker is op 12 december 1998 geboren te Haïti en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
- Verzoeker is op 7 april 2022 Sint Maarten in gereisd op een cultureel visum met een geldigheidsduur van één maand. Dit visum was geldig van 17 maart 2022 tot 17 april 2022.
- Op 8 november 2023 is verzoeker bij Chin Li Supermarket op de Welfare Road te Cole Bay staande gehouden tijdens een multidisciplinaire controle van verweerder. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit Office gebracht. Verzoeker is om 09:15 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op dezelfde datum aan hem uitgereikt. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
- Namens verzoeker is op 5 december 2023 een verzoek ingediend om in afwachting van de behandeling van de voorlopig voorziening een ordemaatregel te treffen. Het Gerecht heeft de Minister per e-mailbericht verzocht te bevestigen dat de verwijdering zal worden opgeschort in afwachting op de behandeling van de voorlopig voorziening op 8 december 2023. Hierop is de verwijdering opgeschort.
- Op 7 december 2023 heeft verzoeker, via zijn gemachtigde, een aanvraag politiek asiel ingediend.

4.Beoordeling

4.1.
Verweerder stelt allereerst zich op het standpunt dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet voldaan is aan het connexiteitsvereiste. Immers, het beroepschrift in de bodemzaak is op 7 december 2023 ingediend, terwijl het verzoekschrift al op 5 december 2023 is ingediend. Volgens verweerder had de bodemzaak voor of tegelijkertijd met het verzoekschrift strekkende tot schorsing van de beschikking moeten zijn ingediend.
4.2.
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.3.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
4.4.
Het Gerecht stelt vast dat het beroepschrift voor de mondelinge behandeling van de zaak is ingediend. Hiermee is er in casu een beroepschrift aanhangig, zodat aan het connexiteitsvereiste is voldaan. Het verweer op dit punt slaagt niet. Het verzoek is ontvankelijk.
4.5.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van Ltu kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.6.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.7.
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is. Vereist is dat de bewaring noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Er wordt pas besloten tot inbewaringstelling indien niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan. Inbewaringstelling zal over het algemeen gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
4.8.
Verzoeker voert aan dat hij bij terugkeer naar Haïti zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en dat hij recht heeft op politiek asiel. De algehele situatie in Haïti is inmiddels zodanig onveilig, dat verzoeker ook op die grond verblijf op Sint Maarten zou moeten krijgen, aldus verzoeker.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag) geldt hier te lande niet, omdat Sint Maarten niet is toegetreden tot het Vluchtelingenverdrag. Wel geldend recht in Sint Maarten is het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat een verbod van foltering bevat. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig met artikel 3 van de EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van de EVRM verboden behandeling of bestraffing. In de voormalige staatkundige situatie (Nederlandse Antillen), waarin evenmin het Vluchtelingenverdrag van toepassing was, bestond beleid met instructies voor de behandeling en beoordeling van asielverzoeken, voor zover het Gerecht bekend laatstelijk opgesteld in 2006. Daarin was onder meer opgenomen dat indien een asielzoeker in bewaring was gesteld en een natuurlijke persoon voor die vreemdeling schriftelijk garant wilde staan, de betreffende vreemdeling, met oplegging van een wekelijkse meldplicht, onder verantwoordelijkheid van de garantsteller, op vrije voeten werd gesteld. Ook was voorzien in een tijdelijke verblijfsvergunning (zonder waarborgsommen) voor de periode waarin het onderzoek naar de gegrondheid van het asielverzoek werd verricht.
4.10.
Vast staat dat verzoeker sedert 17 april 2022 geen rechtmatig verblijf had op Sint Maarten. In de daaropvolgende periode van 1 jaar en 7 maanden, heeft verzoeker zich niet één keer bij de lokale autoriteiten gemeld om een verblijfsvergunning aan te vragen of internationale bescherming te vragen. Ook bij het verhoor na zijn aanhouding heeft verzoeker niet kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming in de zin van artikel 3 van de EVRM behoefde en dat hij vreesde voor een behandeling in strijd met dat artikel bij terugkeer naar Haïti. Bij het nemen van de beschikking tot verwijdering kon en behoefde verweerder het feit dat verzoeker stelt internationale bescherming nodig te hebben dus niet te betrekken. Maar ook nu staat deze beroepsgrond niet aan verwijdering in de weg. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft ingebracht ten aanzien van de te verwachten schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer, onvoldoende is. Het is ontegenzeggelijk waar dat de algehele omstandigheden in Haïti slecht zijn en dat er grote problemen zijn op het gebied van veiligheid. Recente rapportages van Amnesty International en de VN laten zien dat de onveiligheid zich aan het uitbreiden is van specifieke wijken in Port-Au-Prince naar andere gebieden in het land. Tegelijkertijd ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om te oordelen de algemene situatie op Haïti dermate onveilig is dat een ieder bij terugkeer heeft te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarvoor heeft verzoeker te weinig aangevoerd. Verder spreekt het algemeen bekende gegeven dat er nog dagelijks door allerlei vliegtuigmaatschappen lijnvluchten worden uitgevoerd naar Port-Au-Prince, boekdelen.
Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat hij persoonlijk vervolgd wordt in Haïti. Pas na doorvragen op de zitting heeft verzoeker verteld waar hij voorheen woonde in Haiti, namelijk in Tomazeau, op een uur rijden van Port-Au-Prince. Verzoeker heeft geen gegevens verstrekt over de huidige situatie aldaar of over zijn (on)mogelijkheden zich elders te vestigen. Vast staat dat hij legaal is uitgereisd, waardoor aangenomen mag worden dat hij niet door de autoriteiten van Haïti gezocht wordt. Ter zitting heeft verzoeker te kennen gegeven niet politiek actief te zijn. Verzoeker heeft ook niet gesteld tot een bepaalde groepering te behoren die vervolgd wordt. Al met al heeft verzoeker zijn stelling onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
4.11.
De voorzieningenrechter is van voorshands oordeel dat verweerder in redelijkheid de verwijderingsbeschikking en de maatregel tot bewaring ter fine van verwijdering, kon nemen. Er kan gelet op het voorgaande niet worden gezegd dat er zicht is op legalisering. Verder kon verweerder niet met een lichter middel dan bewaring volstaan, omdat er voldoende reden is voor verweerder om aan te nemen dat verzoeker zich aan het toezicht zal onttrekken. Verzoeker verblijft immers al langdurig illegaal op Sint Maarten en heeft tot aan zijn aanhouding geen verzoek tot verblijf ingediend. Hij is juist, in strijd met de regelgeving, aan de lokale arbeidsmarkt gaan deelnemen.
Tot slot is niet gebleken dat geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat, zoals ook uit het navolgende volgt.
4.12.
Verzoeker heeft tijdens de zitting nog een beroepsgrond aangevoerd ten aanzien van de verblijfsomstandigheden waaronder hij in vreemdelingenbewaring zit.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie overweegt het Gerecht dat vreemdelingenbewaring niet ten uitvoer mag worden gelegd in een Huis van Bewaring waar verdachten in voorlopige hechtenis verblijven.
Verweerder heeft aangegeven dat de gebruikelijke faciliteit voor vreemdelingen-bewaring te Simpson Bay is. Het Gerecht gaat voorshands ervan uit dat de vreemdelingenbewaring, wanneer deze ten uitvoer wordt gelegd in de vreemdelingen-faciliteit te Simpson Bay, op zichzelf niet zonder meer in strijd is met het recht, maar dat deze wijze van tenuitvoerleggen zoveel mogelijk in duur moet worden beperkt. Verweerder heeft aangegeven voornemens te zijn, indien de beslissing van het Gerecht zich daartoe leent, verzoeker op zeer korte termijn te verwijderen. Omdat het Gerecht het verzoek zal afwijzen en verweerder de verwijdering voortvarend ter hand zal nemen, ziet het Gerecht geen aanleiding om de bewaring te schorsen. De beroepsgrond faalt.
4.13.
Gezien het vorenstaande en alle omstandigheden beschouwend acht de voorzieningenrechter voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het op oog op verwijdering rechtmatig en is er geen grond om de gevraagde voorzieningen te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op
12 december 2023.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.