ECLI:NL:OGEAM:2023:73

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
200.00027/22 200.00003/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bedreiging met dood

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft twee feiten, waarbij de verdachte op 8 februari 2022 agenten van de politie heeft bedreigd en in een periode van 8 tot 10 februari 2022 een bedreigend bericht heeft gestuurd via Messenger naar een vriendin, die het vervolgens doorstuurde naar het slachtoffer. De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege vermeende onjuistheden in de processen-verbaal van de verbalisanten. Het Gerecht heeft echter vastgesteld dat, hoewel er enkele objectieve onjuistheden waren, deze niet hebben geleid tot een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging. Het Gerecht heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit wegens onvoldoende bewijs, maar heeft haar schuldig bevonden aan het tweede feit. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van $500 en 17 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van de straf.

Uitspraak

Parketnummers: 200.00027/22 en 200.00003/22
Uitspraak: 25 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te Nederland,
wonende [adres] te Saba.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022 en 4 april 2023. Verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. G. Hatzmann, advocaat te Sint Maarten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 (parketnummer 200.00027/22)
dat zij op of omstreeks 8 februari 2022 op het eiland Saba A. Daal en A. Nepomuceno (agenten van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft zij, verdachte, (in opgewonden en boze toestand)
- tegen die Daal en Nepomuceno gezegd dat zij (de deur van) het hek van haar erf zou openen om haar hond op die Daal en Nepomuceno af te sturen en haar hond die Daal en Nepomuceno te laten bijten en/of
- ( vervolgens) aanstalten gemaakt om dat hek daadwerkelijk te openen,
althans woorden en handelingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2 (parketnummer 200.00003/22)
zij in of omstreeks de periode van 8 februari 2022 tot en met 10 februari 2022 op het eiland Saba [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zij, verdachte, (via Messenger) het volgende tekstbericht gestuurd (via internet)
"If we hear the dog by [naam] and [naam] cry one more time I go there and ff kill both [naam] and [naam]; Than I go to jail and tell the whole world how good Saba is for dogs", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten Daal en Nepomuceno een ambtsedig proces-verbaal hebben opgemaakt en ondertekend waarvan de inhoud in strijd met de waarheid is en dat zij bovendien in strijd met de waarheid hebben verklaard bij de rechter-commissaris. Door dit handelen is volgens de raadsman het recht van verdachte op een eerlijk proces geschonden. Het Openbaar Ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging tegen verdachte, aldus de raadsman.
Het Gerecht stelt vast dat sprake is van enkele objectieve onjuistheden in het door de verbalisanten Daal en Nepomuceno op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 en de verklaring van Daal bij de rechter-commissaris. Zo hebben de verbalisanten in het proces-verbaal van 8 februari 2022 geverbaliseerd dat zij naar aanleiding van een tweede melding van de meldkamer zich opnieuw naar de woning van verdachte en haar man hebben begeven, maar volgt uit het uitgewerkt gesprek tussen de meldkamer en de verbalisanten dat het Daal is geweest die de beslissing heeft genomen om opnieuw ter plaatse te gaan. Daarnaast heeft Daal bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verdachte vóór de incidenten van 8 februari 2022 niet kende, maar blijkt uit het gesprek tussen de meldkamer en de verbalisanten dat Daal wel al bekend was met verdachte wegens een soortgelijke melding het jaar daarvoor.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004 [1] de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:
‘Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.’
In het arrest van 1 december 2020 [2] heeft de Hoge Raad de toepassing van deze maatstaf als volgt bijgesteld en verduidelijkt:
‘De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanige ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘the proceedings as a whole were not fair’. In het zeer uitzonderlijke geval dat deze op grond van de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.(…)
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.(…)’
Het Gerecht heeft de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen en de mogelijk daaraan te verbinden consequenties in het licht van het voorgaande beoordeeld. Het Gerecht constateert dat de verbalisanten Daal en Nepomuceno hebben gehandeld in strijd met hun in artikel 186 Sv opgenomen verbaliseringsplicht door op ambtseed een proces-verbaal op te maken met een op onderdelen onjuiste weergave van hetgeen door hen is bevonden. Dit verzuim is echter hersteld door de beschikbaarheid van het meldkamergesprek, waardoor de verdediging op de onjuistheden heeft kunnen wijzen. De geconstateerde verzuimen kunnen naar het oordeel van het Gerecht daarom niet leiden tot de slotsom dat daarmee een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten, die van dien aard en zodanig ernstig is, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De conclusie is dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van beide feiten ontvankelijk is in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het Gerecht verzocht verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte het bericht aan een vriendin van haar had gestuurd en dat zij derhalve niet de intentie heeft gehad, noch op enig moment bij heeft stilgestaan dat het bericht het slachtoffer zou bereiken.
Beoordeling door het Gerecht
Zoals hierboven reeds overwogen, is het Gerecht van oordeel dat er sprake is geweest van enkele objectieve onjuistheden in het door de verbalisanten Daal en Nepomuceno opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 en de door verbalisant Daal afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris. Het Gerecht is van oordeel dat deze onjuistheden de betrouwbaarheid van het door die verbalisanten opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2022 hebben aangetast, evenals de door deze verbalisanten daarna afgelegde verklaringen. Daarom zal het Gerecht het proces-verbaal van 8 februari 2022 en de daarna door de verbalisanten Daal en Nepocumeno opgemaakte processen-verbaal en de door hen afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen.
Vrijspraak feit 1
Nu het Gerecht de door verbalisanten Daal en Nepomuceno opgemaakte processen-verbaal en de door hen afgelegde verklaringen niet zal bezigen tot het bewijs, dient verdachte -bij gebrek aan ander bewijs- van het onder feit 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Bewezenverklaring feit 2
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2 (parketnummer 200.00003/22)
zij in
of omstreeksde periode van 8 februari 2022 tot en met 10 februari 2022 op het eiland Saba [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zij, verdachte,
(via Messenger
)het volgende tekstbericht gestuurd
(via internet):"If we hear the dog by [naam] and [naam] cry one more time I go there and ff kill both [naam] and [naam] ; Than I go to jail and tell the whole world how good Saba is for dogs"
, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [3]
De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 4 april 2023, voor zover inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
Ik heb via Messenger het bericht met de tekst: ‘If we hear the dog by [naam] and [naam] cry one more time, I go there and kill both [naam] and [naam] . Than I go to jail and tell the whole world how good Saba is for dogs’, gestuurd naar een vriendin van mij.
2. Een proces-verbaal van aangifte door [naam aangeefster] d.d. 11 februari 2022, voor zover inhoudende, kort en zakelijk weergegeven [4] :
Op 10 februari 2022 kreeg ik een bericht van [naam medewerkster FPCA]. Zij bracht mij op de hoogte dat de vrouw van [naam echtgenoot verdachte] een bericht had gestuurd. In het bericht stond als "If we hear the dog by [naam] and [naam] cry one more time I go there and ff kill both [naam] and [naam] . Then I go to jail and tell the whole world how good Saba is for dogs". [naam] is mijn vriend. lk voel me niet meer veilig thuis. lk voel me echt bedreigd.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2022, voor zover inhoudende, kort en zakelijk weergegeven [5] :
Wij, verbalisanten, VELDT en Van OMMEN, brachten betrokkene {verdachte] naar huis. Thuis aangekomen liet [verdachte], aan verbalisant VELDT, een bericht zien op haar telefoon. Dit was een bericht verstuurd aan ene [naam vriendin verdachte] . Dit bericht was verstuurd via Messenger. Hierin zag ik, verbalisant VELDT, dat betrokkene op 8 februari het volgende bericht stuurde naar [naam vriendin verdachte]: "If we hear the dog by [naam] and [naam] one more time i go there and ff kill both [naam] and [naam]. Then I go to jail and tell the whole world how good Saba is for dogs".
Bewijsoverweging
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het voor een strafbare bedreiging niet nodig dat de bedreiging rechtstreeks tegen de bedreigde zelf is geuit. De bedreiging kan deze persoon ook indirect hebben bereikt. Wel is vereist dat de bedreiging uiteindelijk ter kennis van de bedreigde is gekomen en dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de bedreigde hiervan op de hoogte zou raken.
Het Gerecht stelt op grond van het dossier vast dat verdachte het bericht naar haar vriendin [naam] heeft gestuurd en dat [naam] dit bericht door heeft gestuurd naar [naam], die werkzaam is voor de dierenorganisatie FPCA op Saba. [naam medewerkster FPCA] heeft het bericht vervolgens doorgestuurd naar aangeefster [naam aangeefster]. Verdachte wist dat [naam vriendin verdachte] lid was van de Animal Foundation op Saba, en had kunnen weten dat [naam vriendin verdachte] een bericht over het niet goed verzorgen van een dier zou delen met anderen, en dat het dus ook ter kennisneming van [aangeefster] zou kunnen komen.
Op grond van het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat verdachte, door het tekstbericht naar haar vriendin [naam] te sturen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dreigende woorden uiteindelijk ter kennis van [aangeefster] zouden komen, hetgeen zich ook heeft voorgedaan.
Het Gerecht acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Motivering van de sanctie

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring voor feit 1 en feit 2, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van honderd dagen, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Overwegingen van het Gerecht
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan verdachte te verwijten is en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van aangeefster [aangeefster] met de dood. Verdachte was van mening dat [aangeefster] haar hond niet goed verzorgde en heeft haar daarom benaderd via Facebook Messenger en haar meerdere vervelende berichten gestuurd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij vaker dergelijke berichten stuurt naar personen die volgens haar hun honden niet goed verzorgen.
Vervolgens heeft verdachte via Facebook Messenger contact opgenomen met een vriendin van haar, welke werkzaam was bij een dierenwelzijnsorganisatie op Saba, en haar het betreffende bericht met de dreigende woorden zoals bewezenverklaard toegestuurd. Dit bericht met dreigende woorden is uiteindelijk bij [aangeefster] terecht gekomen die zich bedreigd voelde. Verdachte heeft door aldus te handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij [aangeefster], maar ook bij de samenleving in het algemeen. Het Gerecht rekent dit verdachte aan.
Het Gerecht heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat ze niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende, is het Gerecht van oordeel dat een geldboete een passende strafmodaliteit is. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw berichten te sturen naar personen die in de ogen van verdachte niet goed voor hun dier zorgen, zal het Gerecht een deel van de boete in voorwaardelijke vorm aan verdachte opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 27, 27a, 28 en 298 van het Wetboek van Strafrecht BES.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 (200.00027/22) ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 (200.00003/22) ten laste gelegde feit heeft begaan;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
$ 500 (vijfhonderd Amerikaanse dollars), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
$ 250 (tweehonderdvijftig Amerikaanse dollars), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door mr. A.H.A. van Roessel, griffier, en op 25 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht te Saba.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, R.O. 3.6.5
2.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, R.O. 2.5.2 en 2.5.3
3.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland d.d. 27 februari 2022, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2022-05”.
4.Een proces-verbaal van aangifte door [naam aangeefster] d.d. 11 februari 2022 (p. 10 e.v. van het dossier)
5.Een proces-verbaal van bevindingen door Veldt d.d. 21 februari 2022 (p. 29 van het dossier)