ECLI:NL:OGEAM:2023:72

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
SXM202300210- Lar 14/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot bevestiging van een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap op grond van langdurig verblijf buiten Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 31 juli 2023 uitspraak gedaan over de weigering van de Gouverneur van Sint Maarten om een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. Eiser, die de Dominicaanse nationaliteit heeft, verbleef van 26 februari 2020 tot 9 augustus 2021 meer dan negen maanden buiten Sint Maarten. De Gouverneur stelde dat eiser niet had aangetoond dat zijn langdurig verblijf buiten Sint Maarten het gevolg was van omstandigheden buiten zijn schuld. Eiser had in deze periode zijn hoofdverblijf niet op Sint Maarten gehad, wat in strijd is met de voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser voerde aan dat de lange duur van zijn verblijf in de Dominicaanse Republiek te maken had met de tijd die nodig was om documenten te verkrijgen en de sluiting van het luchtruim door de Covid-pandemie. Het Gerecht oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat was om terug te keren. De weigering van de optieverklaring werd daarom terecht gehandhaafd. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 31 juli 2023
Zaaknummer: SXM202300210-LAR00014/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. L.C. PETERSON,
tegen
DE GOUVERNEUR VAN HET LAND SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. VAN DE SANDE.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beslissing van verweerder van 11 januari 2023, waarbij het bezwaarschrift van eiser van 24 oktober 2022 tegen de weigering tot bevestiging van een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (hierna optieverklaring) van 8 september 2022, ongegrond is verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 23 februari 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro-forma beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 30 maart 2023 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.2.
Op 25 april 2023 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 juni 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser is op [geboortedatum] in de Dominicaanse Republiek geboren. Hij heeft de Dominicaanse nationaliteit.
3.2.
Eiser heeft op 22 april 2022 een optieverklaring afgelegd bij verweerder.
3.3.
Op 22 juli 2022 heeft verweerder het voornemen tot weigeren van de optieverklaring uitgereikt aan eiser.
3.4.
Eiser heeft op 19 augustus 2022 een zienswijze ingediend.
3.5.
Verweerder heeft bij besluit van 8 september 2022 haar voornemen tot weigering gehandhaafd en besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van artikel 6, eerste lid, onder h, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
3.6.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het weigeren van de optieverklaring.
3.7.
Op 11 januari 2023 heeft verweerder bij beslissing op bezwaar het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, vast te stellen dat de weigering van verweerder onrechtmatig is en verweerder schadeplichtig te achten jegens eiser, en verweerder te bevelen het optieverzoek toe te wijzen onder veroordeling van de proceskosten.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Eiser heeft een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd op de voet van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN. Het Gerecht stelt hierbij voorop dat verweerder ingevolge artikel 6, derde lid, tweede volzin van de RWN gehouden is om de bevestiging te weigeren als niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN gestelde voorwaarden.
5.2.
Vast staat dat eiser gedurende een periode langdurig verblijf buiten Sint Maarten heeft gehad. Deze periode van 26 februari 2020 tot 9 augustus 2021 is, zo stelt verweerder, voldoende om verplaatsing hoofdverblijf aan te nemen. Het onderhavige geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of er buiten de schuld van eiser gelegen omstandigheden zijn die dit langdurig verblijf buiten Sint Maarten rechtvaardigen.
5.3.
Voor de toepassing van de RWN wordt verstaan onder hoofdverblijf de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft. Het Gerecht overweegt dat uit de toelichting op de RWN blijkt dat het begrip hoofdverblijf een strikt feitelijke betekenis heeft en dat dit wordt beoordeeld aan de hand van verschillende factoren van feitelijk aard.
5.4.
Uit de Toelichting op de RWN blijkt voorts dat vestiging van het hoofdverblijf buiten Sint Maarten in ieder geval wordt aangenomen, als een persoon meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Sint Maarten heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de periode van zes maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden.
5.5.
Eiser heeft gesteld dat hij zijn hoofdverblijf nimmer heeft verplaatst. Verweerder heeft, zo stelt eiser onvoldoende rekening gehouden met een aantal beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en met het recht om gehoord te worden. Eiser is in het kader van de optieverklaring naar zijn geboorteland gereisd om de noodzakelijke documenten te verzamelen. De lange duur dat hij buiten Sint Maarten is verbleven is gelegen in omstandigheden gerelateerd aan de duur van de verkrijging van de documenten alsmede de gefaseerde (her)opening van het luchtruim tussen Sint Maarten en de Dominicaanse Republiek. De oorzaak van de duur van zijn verblijf in de Dominicaanse Republiek dient als een omstandigheid buiten zijn schuld te worden aangemerkt, aldus eiser.
5.6.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser gedurende een periode van meer dan zes maanden zijn hoofdverblijf niet op Sint Maarten heeft gehad. Daartoe acht het Gerecht van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat eerdere terugreis naar Sint Maarten niet mogelijk was. Gedurende de periode dat eiser niet op Sint Maarten verbleef, van 26 februari 2020 tot 9 augustus 2021, was het ten gevolge van de Covid-pandemie voor een aantal maanden niet mogelijk om terug te keren naar Sint Maarten. Verweerder heeft onderbouwd aangegeven dat, met in acht neming van aftrek van de periode van de sluiting van het luchtruim tussen Sint Maarten en de Dominicaanse Republiek ten gevolge van de Covid-pandemie, eiser in de periode van 26 februari 2020 tot 9 augustus 2021 meer dan negen aaneengesloten maanden buiten Sint Maarten heeft verbleven, terwijl hij wel had kunnen terugkeren. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat het buiten de schuld van eiser gelegen omstandigheden zijn waardoor hij niet kon terugkeren. In hetgeen eiser stelt ten aanzien van de tijd die hij nodig had om de benodigde documenten te verkrijgen en ten aanzien van het gebrek aan financiële middelen om aanstonds terug te keren, heeft verweerder niet ten onrechte geen redenen gezien waardoor hij buiten zijn schuld niet kon terugkeren. Nu eiser in de periode van 26 februari 2020 tot 9 augustus 2021 meer dan negen maanden aaneengesloten buiten Sint Maarten heeft verbleven en dit niet het gevolg is geweest van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden, heeft verweerder terecht aangenomen dat hij zijn hoofdverblijf gedurende deze periode heeft gehad buiten Sint Maarten.
5.7.
Dat verweerder onvoldoende onderzoek zou hebben verricht zoals eiser stelt, kan niet slagen. Het is aan eiser om voldoende aan te tonen dat er buiten zijn schuld gelegen omstandigheden zijn geweest die zijn langdurig verblijf buiten Sint Maarten kunnen rechtvaardigen. Eiser is hierin niet geslaagd.
5.8.
Nu het Gerecht van oordeel is dat verweerder terecht verblijf buiten Sint Maarten gedurende meer dan negen maanden als verplaatsing hoofdverblijf heeft aangenomen, voldoet eiser niet aan de voorwaarde van 15 jaar onafgebroken verblijf op de voet van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN.
5.9.
Hieruit volgt dat verweerder gehouden was de bevestiging te weigeren. Vanwege het ontbreken van een zogenaamde hardheidsclausule heeft verweerder geen ruimte om mee te wegen of haar weigering onevenredige gevolgen voor eiser zou hebben die niet in verhouding staan tot het doel van de wet- en regelgeving. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN gestelde voorwaarden. Verweerder heeft de verklaring van eiser ter verkrijging van het Nederlanderschap door optie daarmee terecht geweigerd.
5.10.
Voor zover eiser betoogt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden omdat hij niet is gehoord in de bezwaarfase, overweegt het Gerecht als volgt. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure en in geval van niet horen is een vormvoorschrift geschonden. Echter, ingevolge vaste jurisprudentie is niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend voor de vraag of het gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld. Het Gerecht is van oordeel dat het evident is dat eiser niet is benadeeld. Immers, eiser heeft in de beroepsfase zijn standpunt kunnen toelichten en onderbouwen. Voorts acht het Gerecht van belang hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.9. is overwogen omtrent het ontbreken van een zogenaamde hardheidsclausule.
Het Gerecht is van oordeel dat kan worden aangenomen dat bij naleving van de hoorplicht geen ander besluit zou kunnen zijn genomen dan het besluit van 11 januari 2023. De beroepsgrond faalt.
5.11.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 31 juli 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak