In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en de Minister van Justitie van Sint Maarten. De moeder, in haar hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kind, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.) die eerder door de Minister was afgewezen. De aanvraag was ingediend met het doel gezinshereniging te realiseren. De minderjarige was ten tijde van de beschikking op bezwaar 16 jaar oud en sprak geen Nederlands of Engels, wat de kans op succesvolle integratie in het middelbaar onderwijs verkleinde. Het Gerecht oordeelde dat de Minister niet onterecht had gesteld dat de minderjarige niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in de Richtlijnen, waaronder de vereiste om ingeschreven te zijn op een lokale school. Het Gerecht concludeerde dat de feitelijke gezinsband tussen de moeder en de minderjarige als verbroken moest worden beschouwd, aangezien de scheiding meer dan vijf jaar had geduurd. De moeder had onvoldoende bewijs geleverd dat de situatie op Haïti zodanig was dat de minderjarige daar niet meer kon verblijven. Uiteindelijk werd het beroep van de moeder ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.