ECLI:NL:OGEAM:2023:48

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
SXM202300648 en SXM202300830
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij FCIB na langdurige non-actiefstelling en interne onderzoeken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen FIRST CARIBBEAN INTERNATIONAL BANK (CAYMAN) LIMITED (FCIB) en een werkneemster. FCIB verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster, die sinds 1 november 2016 in dienst was, op grond van gewichtige redenen. De werkneemster was op non-actief gesteld na een intern onderzoek naar onbevoegd gebruik van haar toegang door collega's, wat leidde tot verduistering van een aanzienlijk bedrag. FCIB stelde dat de werkneemster grove nalatigheid had vertoond en dat het vertrouwen in haar onomkeerbaar was verloren. De werkneemster voerde verweer en stelde dat FCIB misbruik maakte van procesrecht, aangezien er al eerdere ontbindingsprocedures waren geweest.

Het Gerecht oordeelde dat de werkneemster niet willens en wetens haar toegang had verstrekt aan anderen en dat de gemaakte fout niet voldoende was om de ontbinding te rechtvaardigen. Desondanks concludeerde het Gerecht dat, gezien de volhardendheid van FCIB en de langdurige afwezigheid van de werkneemster, een ontbinding van de arbeidsovereenkomst uiteindelijk de enige optie was. De ontbindingsdatum werd vastgesteld op 1 oktober 2023, en de werkneemster kreeg een billijke vergoeding van één bruto jaarsalaris, ter waarde van NAf 50.212,-. FCIB werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werkneemster.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummers: SXM202300684 (ontbindingsprocedure)
SXM202300830 (loonvorderingsprocedure)
Beschikking d.d. 30 augustus 2023 (bij vervroeging)
inzake
FIRST CARIBBEAN INTERNATIONAL BANK (CAYMAN) LIMITED,gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster in de ontbindingsprocedure,
verweerster in de loonvorderingsprocedure,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,
tegen
[Werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verweerster in de ontbindingsprocedure,
verzoekster in de loonvorderingsprocedure,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX.
Partijen zullen hierna FCIB en [werkneemster] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
FCIB heeft op 16 juni 2023 een verzoekschrift met producties en bij brief d.d. 31 juli 2023 nadere producties ingediend. [Werkneemster] heeft op 4 augustus 2023 een verweerschrift met producties ingediend. De conclusie van dat verweerschrift bevat een zelfstandig tegenverzoek, naar aanleiding waarvan FCIB op 9 augustus 2023 een
writ of answerheeft ingediend. De verzoeken zijn behandeld op 9 augustus 2023 in aanwezigheid van partijen [1] en hun gemachtigden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen een nadere toelichting gegeven en vragen van de rechter beantwoord. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen [2] .
1.2.
De uitspraak is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Werkneemster], geboren op […], is op 1 november 2016 in dienst getreden van FCIB. Thans vervult zij de functie van
assistant customer service managertegen een bruto maandsalaris van NAf 4.184,33.
2.3.
In de loop van 2022 is gebleken dat twee collega’s van [werkneemster] onbevoegdelijk gebruik hebben gemaakt van haar
passcodeom
overridetransacties te laten plaatsvinden. De ene collega had geen kwade intenties daarmee, de andere heeft langs deze weg $ 35.000,- weten te verduisteren.
2.4.
Naar aanleiding hiervan heeft FCIB een intern onderzoek ingesteld. Vanwege dat onderzoek heeft zij met ingang van 23 september 2022 [werkneemster] geschorst. Op 8 december 2022 is de schorsing omgezet in een op non-actief stelling, die tot op heden voortduurt. FCIB heeft ook tijdens de schorsing en de op non-actief stelling het salaris van [werkneemster] uitbetaald.
2.5.
Op 12 december 2022 heeft FCIB een ontbindingsverzoek bij het Gerecht ingediend, waartegen [werkneemster] verweer heeft gevoerd. Na de mondelinge behandeling op 8 februari 2023 heeft FCIB het verzoek ingetrokken.
2.6.
Op 24 februari 2023 heeft FCIB de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid verzocht om toestemming om [werkneemster] te mogen ontslaan. [Werkneemster] heeft ook hiertegen verweer gevoerd en bij beslissing d.d. 4 mei 2023 heeft de Secretaris-Generaal de verzochte toestemming geweigerd.
2.7.
Op 16 mei 2023 heeft FCIB het onderhavige verzoek tot ontbinding ingediend. Daarop heeft [werkneemster] verzocht om doorbetaling van loon.

3.Het geschil

3.1.
FCIB verzoekt dat het Gerecht de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] met onmiddellijke ingang ontbindt op grond van gewichtige redenen, zijnde gewijzigde omstandigheden die voortzetting van de arbeidsovereenkomst naar billijkheid stuiten, al dan niet met toekenning van een ontslagvergoeding, vast te stellen op basis van de toepasselijke regelgeving van Sint Maarten; kosten rechtens.
3.2.
FCIB legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Tussen partijen is het misgelopen toen bleek dat met gebruik van [werkneemster]s
passcodecollega’s van haar
overridetransacties hadden gepleegd. Die
passcodeis nodig voor het uitvoeren van transacties waarvoor een supervisor, in dit geval [werkneemster], goedkeuring moet geven. Twee collega’s van [werkneemster] hebben haar
override passcodegebruikt. De ene ([A]) deed dat om transacties te kunnen voltooien, de andere ([B]) om zichzelf te bevoordelen. Beide collega’s hebben tijdens een intern onderzoek van de bank verklaard dat [werkneemster] hen haar
passcodeheeft verstrekt. [Werkneemster] ontkent dat laatste en heeft verklaard dat [A] en [B] op onheuse wijze haar
passcodehebben verkregen c.q. die ontcijferd hebben. Aan [werkneemster] kan volgens FCIB grove nalatigheid worden verweten, waarvoor zij ook nog eens geen verantwoordelijkheid neemt. FCIB heeft hierdoor het vertrouwen in [werkneemster] onomkeerbaar verloren. FCIB heeft overigens geen reden om aan de verklaringen van [A] en [B] te twijfelen. FCIB concludeert dat van [werkneemster] geen verbetering kan worden verwacht, gelet op haar opstelling tijdens het onderzoek en de eerste ontbindingsprocedure.
3.3. [
Werkneemster] heeft het volgende tot verweer gevoerd. Allereerst moet FCIB niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er reeds een ontbindingsprocedure heeft plaatsgevonden. FCIB maakt daarom nu misbruik van procesrecht. Voor het geval de zaak toch inhoudelijk wordt behandeld brengt [werkneemster] naar voren dat en waarom hetgeen [A] en [B] over haar betrokkenheid hebben verklaard niet geloofwaardig is, dat niet duidelijk is op welke wijze [werkneemster] in strijd met de richtlijnen van FCIB heeft gehandeld en dat indien de afdeling
Admin Cohaar werk beter had gedaan, de transacties van [A] en [B] gestopt hadden kunnen worden. Verder brengt ze naar voren dat FCIB nu voor de derde keer probeert tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen: de eerste keer betrof de eerste ontbindingsprocedure, waarin FCIB uiteindelijk haar verzoek heeft ingetrokken; de tweede keer was toen FCIB de Secretaris-Generaal verzocht om toestemming om [werkneemster] te mogen ontslaan, welke toestemming werd geweigerd; en de laatste keer betreft deze ontbindingsprocedure, waarin FCIB veelal hetzelfde naar voren brengt als in de vorige procedures. [Werkneemster] heeft tijdens de mondelinge behandeling van het eerste ontbindingsverzoek erkend dat zij geleerd heeft van hetgeen is gebeurd en dat zij voortaan zorgvuldiger zal omgaan met haar
passcodes. Er is daarom geen reden waarom FCIB haar niet meer zou kunnen vertrouwen. Het ontbindingsverzoek moet worden afgewezen en voorts moet bevolen worden dat FCIB de arbeidsovereenkomst onverkort dient na te leven en het salaris van [werkneemster] dient door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, dit alles met zodanige andere of verdere beslissing als het Gerecht in goede justitie vermeent te behoren en met veroordeling van FCIB in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Het Gerecht heeft hetgeen [werkneemster] in haar conclusie van het verweerschrift heeft verzocht (“en voorts …vermeent te behoren”) aangemerkt als een zelfstandig tegenverzoek. FCIB heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [werkneemster] naar aanleiding van het ontbindingsverzoek van FCIB

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is reeds beslist dat dit wordt verworpen. De eerste ontbindingsprocedure heeft namelijk niet geleid tot een beslissing van het Gerecht, omdat na de mondelinge behandeling FCIB haar verzoek heeft ingetrokken. Van misbruik van procesrecht is daarom geen sprake.
Het zelfstandig tegenverzoek van [werkneemster]
4.2.
Dit verzoek zal worden afgewezen. Allereerst omdat [werkneemster] haar verzoek in het verweerschrift op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het komt als het ware ‘uit de lucht vallen’. In de tweede plaats omdat vaststaat dat FCIB het salaris van [werkneemster] tot nu steeds geheel en op tijd heeft uitbetaald. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat FCIB aan [werkneemster] geen bonus over 2022 heeft betaald. FCIB heeft uitgelegd waarom dat niet is gebeurd en [werkneemster] heeft vervolgens nagelaten te onderbouwen waarom er volgens haar ten onrechte geen bonus is betaald. Een en ander leidt tot afwijzing van het zelfstandig tegenverzoek van [werkneemster].
4.3.
Omdat [werkneemster] in het ongelijk wordt gesteld, dient zij de proceskosten van FCIB te voldoen. Deze worden bepaald op NAf. 500,- aan salaris gemachtigde.
Het ontbindingsverzoek van FCIB
4.4.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [werkneemster] onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar
passcodein de handen van anderen kon vallen. Daarmee heeft zij eraan bijgedragen dat één van die anderen misbruik heeft kunnen maken van haar
passcodeen met behulp daarvan zich een bedrag van $ 35.000,- heeft toegeëigend. FCIB heeft hierdoor schade geleden. Niet vast is echter komen te staan dat [werkneemster] willens en wetens haar
passcodeaan die anderen heeft verstrekt. Hier is het haar woord tegenover dat van hen en het Gerecht ziet geen aanleiding om – nadat het gedurende twee mondelinge behandelingen [werkneemster] het vuur aan de schenen heeft gelegd – haar niet te geloven.
4.5.
De door [werkneemster] gemaakte fout rechtvaardigt niet de verzochte ontbinding. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt, zeker in een hectische omgeving als het bankkantoor van FCIB waar [werkneemster] werkte. Bovendien waren er totdat van het onjuiste gebruik c.q. misbruik van de
passcodevan [werkneemster] bleek, geen aan- of opmerkingen op haar functioneren.
4.6.
FCIB heeft naar haar eigen zeggen geen vertrouwen meer in [werkneemster]. Dat moge zo zijn, maar ook dat gegeven op zich is evenmin voldoende reden om tot ontbinding over te gaan. FCIB had na de mondelinge behandeling van het eerste ontbindingsverzoek [werkneemster] de kans kunnen bieden om het vertrouwen van FCIB terug te verdienen, te meer omdat tijdens die mondelinge behandeling [werkneemster] had gezegd van haar fouten te hebben geleerd. Dat heeft FCIB niet gedaan, integendeel, de op non-actief stelling is voortgezet en het verzoek om toestemming voor ontslag te krijgen is ingediend. Ook toen dat verzoek werd afgewezen is FCIB niet op haar schreden teruggekeerd.
4.7.
Dit overwogen hebbend zou een afwijzing van het ontbindingsverzoek op zijn plaats zijn. FCIB is echter zo volhardend dat het Gerecht zich afvraagt of [werkneemster] nog wel zou moeten willen werken voor zo’n werkgever. [Werkneemster] zelf beantwoordt die vraag bevestigend, maar het Gerecht is van oordeel dat een uiteengaan van partijen uiteindelijk toch de enige optie is, na drie procedures en bijna één jaar afwezigheid van [werkneemster] op de werkvloer.
4.8.
Dit heeft voor FCIB wel zijn prijs. ‘Wie breekt, moet betalen’. Gelet op alle feiten en omstandigheden kent het Gerecht aan [werkneemster] naar billijkheid een vergoeding toe van één bruto jaarsalaris, ofwel NAf 50.212,-. Een dergelijke vergoeding biedt [werkneemster] tijd en ruimte om een andere baan te vinden. Een eventuele cessantiavergoeding wordt geacht hier te zijn inbegrepen.
4.9.
De ontbindingsdatum wordt bepaald op 1 oktober 2023.
4.10.
FCIB dient onder deze omstandigheden de proceskosten van [werkneemster] te vergoeden. Daarbij ziet het Gerecht aanleiding om deze te begroten op 2 punten à NAf 2.500,- (tarief 6). Het hierboven aan FCIB toegekende bedrag van NAf 500,- kan daarmee worden verrekend zodat per saldo NAf 4.500,- resteert.
4.11.
Gelet op artikel 7:685 lid 9 BW krijgt FCIB gedurende één week na heden de gelegenheid om haar ontbindingsverzoek in te trekken.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Beslissing in de procedure met zaaknummer SXM202300830 (zelfstandig tegenverzoek [werkneemster]):5.1. wijst af dat verzoek;
5.2.
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten, aan de zijde van FCIB tot op heden begroot op NAf 500,-;
Beslissing in de procedure met zaaknummer SXM202300684 (ontbindingsverzoek FCIB):(indien FCIB niet uiterlijk op 6 september 2023 te 12.00 uur het verzoek heeft ingetrokken):
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2023 wegens veranderingen in de omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst na korte tijd dient te eindigen;
5.4.
kent aan [werkneemster] ten laste van FCIB toe een vergoeding naar billijkheid van NAf 50.212,- bruto;
en (ongeacht of FCIB haar verzoek intrekt):
5.5.
veroordeelt FCIB in de proceskosten, aan de zijde van [werkneemster] tot op heden begroot op NAf 5.000,-;
en voorts in beide procedures:
5.6.
bepaalt dat de beide proceskostenveroordelingen met elkaar kunnen worden verrekend, zodat FCIB te dier zake per saldo NAf 4.500,- aan [werkneemster] dient te vergoeden;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, en op 30 augustus 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.FCIB vertegenwoordigd door de heer G. Sherwood,
2.Mr. Merx noemt de zijne ’toelichting op het nagekomen bericht van FCIB’ en mr. Brandon de hare ‘