ECLI:NL:OGEAM:2023:46

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
SXM202300524
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst en verzoek tot wedertewerkstelling in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap N.V. Gemeenschappelijk Elektriciteitsbedrijf Bovenwindse Eilanden (hierna: Gebe) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster], die als Head Internal Auditor werkzaam was. Het verzoek is gedaan op basis van verschillende verwijten aan [werkneemster], waaronder het schenden van de Internal Audit Charter en het meenemen van bedrijfsgoederen. [Werkneemster] heeft hiertegen verweer gevoerd en tevens een tegenverzoek ingediend tot wedertewerkstelling, met een verzoek om dwangsommen bij niet-naleving.

De rechter heeft vastgesteld dat de verwijten van Gebe onvoldoende onderbouwd zijn en dat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen, omdat Gebe niet heeft aangetoond dat er redelijke gronden voor ontbinding aanwezig zijn. De rechter heeft ook geoordeeld dat [werkneemster] recht heeft op wedertewerkstelling, en Gebe is veroordeeld om haar binnen zeven dagen toe te laten tot haar werkzaamheden, op straffe van dwangsommen.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesvoering en de noodzaak voor werkgevers om hun claims goed te onderbouwen. De rechter heeft ook de proceskosten aan Gebe opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202300524
Beschikking d.d. 30 augustus 2023
inzake
de naamloze vennootschap N.V. GEMEENSCHAPPELIJK ELEKTRICITEITSBEDRIJF BOVENWINDSE EILANDEN,gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,
tegen
[Werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek
gemachtigde: mr. J. DEELSTRA.
Partijen zullen hierna Gebe en [werkneemster] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Gebe heeft op 17 mei 2023 een verzoekschrift met producties ingediend. [Werkneemster] heeft op 7 juli 2023 een verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek, met producties ingediend. Bij brieven van 6 en 10 juli 2023 heeft Gebe nog aanvullende producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 12 juli 2023. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van alles wat op de zitting is besproken.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Gebe exploiteert het enige energie- en drinkwaterbedrijf in Sint Maarten. Het Land Sint Maarten bezit 100% van de aandelen van Gebe.
2.3. [
Werkneemster] is op 16 juni 2013 als Head Internal Auditor (HIA) bij Gebe in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, laatstelijk tegen een salaris van Naf 15.100,00 bruto per maand vermeerderd met vakantietoeslag en dertiende maand.
2.4.
In de artikelen 7 en 8 van de statuten van Gebe is, voor zover in deze procedure van belang, het volgende bepaald:
Management, Article 7
1. The corporation shall be managed by a Managing Board, consisting of at least one (1) but not more than three (3) natural persons, under the supervision of a Supervisory Board, consisting of five (5) natural persons. If only one Managing Director has been appointed he shall carry the title of Chief Executive Officer (CEO) or President, hereinafter referred to as President.[…]
Representation, Article 8
1. The corporation shall be represented by the President if only one Managing Director should be officiating, and by the President acting alone or by the President and another Managing Director acting jointly, if more than one Managing Director should be officiating, with due observance of the provision of the following paragraphs.
2. The following acts of management of the Managing Board are subject to the approval of the Supervisory Board:
[…]
h. to conduct legal procedures, with the exception of such measures that cannot be postponed or which are of a purely conservatory nature;
[…]
4. The approval from the Supervisory Board referred to in paragraph 2 of this article 8 shall be sufficiently evidenced towards third parties by a written statement relative thereto from the Chairman of the Supervisory Board, or if the matter is precluded from officiating, by the Vice-Chairman.
[…]
6. Without detriment to the provision stated in paragraph 2 of this Article 8, the General Meeting is at all times authorized to designate one or more persons as special representative of the corporation, either incidentally or for a definitive period, in the event of a conflict of interest between the corporation and a Managing Director or shareholder.
[…]
11. […] when all the Managing Directors are absent or otherwise precluded from acting, the corporation shall be temporarily managed by a person appointed for that purpose by the Supervisory Board. The person thus appointed shall convoke a general shareholders’ meeting as soon as possible in order to provide for a definitive management. As long as this has not been accomplished, the acts of management of the person thus appointed, shall be limited to those that cannot be delayed.”
2.5.
Bij besluit van 11 mei 2022 is [werkneemster] benoemd tot Acting Temporary Manager als voorzien in artikel 8 lid 11 van de statuten, onder schorsing van haar arbeidsovereenkomst in de functie van HIA. De functie van Acting Temporary Manager heeft zij bekleed in de periode van 21 tot en met 29 mei 2022 en van 1 juni tot en met 1 september 2022, in afwezigheid van de destijds zittende Temporary Manager.
2.6.
De General Meeting of Shareholders (het Land Sint Maarten als enige aandeelhouder) van Gebe heeft op 6 september 2022 de heer [A] benoemd tot Special Representative als voorzien in artikel 8 lid 6 van de statuten. Vervolgens is de toenmalige Chief Operating Officer van Gebe op 12 september 2022 geschorst in afwachting van een door een derde partij, SOAB, in te stellen onderzoek naar de cyberaanval die Gebe heeft getroffen op 16 maart 2022. Gelijktijdig is [A] door de Raad van Commissarissen (RvC) aangesteld als Temporary Manager. [A] heeft [werkneemster] op 19 september 2022 verzocht verlof te nemen in afwachting van hetzelfde onderzoek, aan welk verzoek [werkneemster] heeft voldaan voor de duur van het onderzoek.
2.7.
Op 17 maart 2023 heeft Gebe [werkneemster] op de hoogte gesteld van de resultaten van het SOAB-onderzoek, met het verzoek daarop te reageren. Dat laatste heeft [werkneemster] op 31 maart 2023 gedaan, waarbij zij tevens heeft verzocht om wedertewerkstelling.
2.8.
De gemachtigde van Gebe heeft [werkneemster] bij e-mail van 14 april 2023 bericht dat Gebe voornemens is om een verzoek tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst bij het Gerecht in te dienen. Daarvoor wordt een drietal redenen genoemd:
handelen in strijd met de Internal Audit Charter van Gebe;
omdat [werkneemster] gelijktijdig TM en HIA is geweest;
het meenemen van bedrijfsgoederen door [werkneemster] op 3 september 2022;
het voornemen van Gebe om de audit-werkzaamheden uit te besteden.

3.Het verzoek

3.1.
Gebe verzoekt, zakelijk weergegeven, dat het Gerecht bij beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden, primair aanstonds wegens een (uitgestelde) dringende reden en subsidiair op de kortst mogelijke termijn wegens wijziging van omstandigheden, een en ander zonder toekenning van enige vergoeding. Zou het Gerecht menen dat er in het laatste geval toch een vergoeding moet worden toegekend dan dient deze rekening houdend met alle omstandigheden van het geval fors gematigd te worden.
3.2. [
Werkneemster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.Het tegenverzoek

4.1. [
Werkneemster] verzoekt het Gerecht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Gebe te veroordelen:
  • primair:om haar binnen de termijn van één week te rekenen vanaf de betekening van de beschikking op straffe van verbeurte van dwangsommen van NAf 200,00 per dag tot een maximum van USD 50.000,00, toe te laten tot haar werkzaamheden als HIA overeenkomstig de arbeidsovereenkomst;
  • subsidiair:tot betaling van een ontbindingsvergoeding met toepassing van de kantonrechtersformule van NAf 352.333,33 bruto vermeerderd met een bedrag van NAf 374.925,96 als schadevergoeding voor het mislopen van de benoeming tot CEO, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking;
  • primair en subsidiair:tot betaling van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand voor een bedrag van USD 20.046,60, althans de forfaitaire proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking.
4.2.
Gebe heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De beoordeling

Het verzoek
5.1. [
Werkneemster] voert aan dat Gebe niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek omdat dit onbevoegd is ingesteld door [A] als Special Representative. Dit preliminaire verweer slaagt niet.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat Gebe als rechtspersoon partij is in de procedure en aan haar procesbevoegdheid toekomt. Daarbij wordt Gebe volgens de statuten normaal gesproken vertegenwoordigd door haar CEO. Er is echter een vacuüm in de bestuursbezetting bij Gebe en om die reden is [A] door de RvC tevens tot Temporary Manager benoemd. Als zodanig mag [A] bestuurstaken uitvoeren die geen uitstel kunnen dulden (artikel 8 lid 11 statuten). Daartoe rekent het Gerecht het initiëren van deze procedure. Daarbij is hij vanzelfsprekend wel, evenals de reguliere bestuurder van Gebe, gebonden aan de statuten. Die schrijven nadrukkelijk voor dat voor het voeren van een gerechtelijke procedure voorafgaande goedkeuring moet worden gegeven door de RvC (artikel 8 lid 2 onder h statuten). Ter zitting is komen vast te staan dat een dergelijk besluit niet bestaat. Dat de RvC wel, op een later moment, is betrokken bij overleg over de voortgang van de procedure zou kunnen duiden op bekrachtiging van het besluit van [A], maar zeker is dat niet. Ook dat vergt immers het bestaan van een traceerbaar besluit, waarvan niet is gebleken. Het Gerecht kan daarom niet uitsluiten dat aan het besluit om een procedure te beginnen een gebrek kleeft. Daardoor is dat besluit mogelijk vernietigbaar en kan iedere belanghebbende die een redelijk belang heeft bij naleving van de niet nagekomen verplichting een vordering tot vernietiging instellen. Een besluit kan echter niet bij wijze van verweer voor vernietiging worden voorgedragen. Aannemende dat dit laatste besloten ligt in het beroep op niet-ontvankelijkheid, moet het Gerecht daaraan dus voorbij gaan.
5.3.
Het Gerecht zal het verzoek inhoudelijk beoordelen. Gebe heeft dat echter niet gemakkelijk gemaakt. Terecht heeft [werkneemster] zich erover beklaagd dat het lijvige verzoekschrift met de vele honderden pagina’s aan producties mank gaat aan een begrijpelijke en leesbare uiteenzetting van relevante feiten en omstandigheden. In feite wordt lukraak alles aangevoerd wat Gebe ten laste van [werkneemster] maar kan bedenken sinds haar indiensttreding. Voor zover Gebe daarmee een overgelopen emmer heeft willen presenteren miskent zij dat de inhoud van een emmer door tijdsverloop ook kan verdampen en negeert zij het feit dat het Gerecht in een beschikking van 3 november 2021 (van maar liefst 20 pagina’s) over kritiek op het functioneren van [werkneemster] al het een en ander heeft overwogen in het nadeel van Gebe. Het in deze procedure herhalen van die kritiek met verdere aanvulling van ongestructureerde argumenten zonder voldoende kennelijke relevantie en zonder voldoende juridische duiding, is naar het oordeel van het Gerecht een gebrekkige en ondeugdelijke wijze van procesvoering. Daardoor wordt niet alleen het werk van het Gerecht bemoeilijkt, maar tevens de wederpartij gefrustreerd in haar mogelijkheid om adequaat verweer te voeren.
5.4.
Het Gerecht begrijpt dat Gebe in de kern [werkneemster] verwijt haar taken te hebben verwaarloosd en dat zij (mede) daardoor schuld heeft aan de nasleep van de fatale cyberaanval die in de onderneming heeft kunnen plaatsvinden. Dat verwijt vindt echter geen steun in het grondig uitgevoerde onderzoek door SOAB en Gebe heeft nagelaten aan te wijzen waar in het rapport van die deskundige partij relevante kritiek op het functioneren van [werkneemster] voorkomt dat te relateren is aan de nasleep van de cyberaanval. Het Gerecht hecht daarom geen betekenis aan het verwijt.
5.5.
Omdat het Gerecht geen wijs heeft kunnen worden uit hetgeen Gebe in het verzoekschrift daarnaast nog aan [werkneemster] heeft verweten, wordt daarvoor teruggevallen op de aankondiging die de gemachtigde op 14 april 2023 heeft gedaan en de drie concrete verwijten die toen zijn vermeld, zoals onder 2.8 in deze beschikking reeds weergegeven. Daarover wordt het volgende geoordeeld. Dat [werkneemster] gelijktijdig de functies Temporary Manager en HIA heeft vervuld, is feitelijk onjuist. Bij haar aanstelling tot Temporary Manager is immers schorsing van haar positie van HIA overeengekomen en heeft Gebe een interim HIA aangewezen. Met betrekking tot de beschuldiging dat [werkneemster] op 3 september 2022 bedrijfsgoederen zou hebben ontvreemd stelt het Gerecht vast dat dit niet rechtstreeks kan volgen uit de bewijsmiddelen die Gebe daarvoor heeft verzameld. [Werkneemster] heeft daartegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op de bewuste dag alleen persoonlijke bezittingen heeft meegenomen. [Werkneemster] heeft het relaas van die dag bij de mondelinge behandeling nog eens samengevat (pleitaantekeningen mr. Deelstra, randnummers 15 en 16), hetgeen Gebe niet heeft kunnen ontkrachten. Blijft over de door Gebe voorgenomen reorganisatie, die zou voorzien in het uitbesteden van de audit-werkzaamheden en daarmee moet leiden tot het verval van arbeidsplaatsen, waaronder die van [werkneemster]. Terecht heeft [werkneemster] erop gewezen dat de voor een reorganisatie benodigde goedkeuring van de RvC ontbreekt, dat er geen reorganisatieplan bestaat, laat staan dat daarover overleg is gevoerd met de werknemers en de vakbond. Bij gebrek aan enige concrete indicatie zal het Gerecht op dat alles niet vooruitlopen.
5.6.
De voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst noodzakelijke redelijke grond, bestaande uit een wijziging van omstandigheden, ontbreekt daarmee. Die kan ook niet worden gevonden in de door Gebe gestelde verstoring in de arbeidsrelatie met [werkneemster]. Daarvoor is nodig dat tenminste pogingen zijn ondernomen om een slechte werkrelatie te verbeteren. Dat heeft Gebe nagelaten. Van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie kan daarom (nog) niet worden uitgegaan.
5.7.
Het Gerecht wijst het ontbindingsverzoek af. Bij die uitkomst is Gebe de in het ongelijk gestelde partij zodat zij de proceskosten moet betalen.
Het tegenverzoek
5.8.
De primair gevorderde tewerkstelling met de versterking van dwangsommen is toewijsbaar. Voorop gesteld wordt dat een werknemer in beginsel een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verrichten van de overeengekomen arbeid. Door het opleggen van een ingrijpende maatregel als een schorsing of non-activiteit ontneemt de werkgever de mogelijkheid voor de werknemer om de overeengekomen arbeid te verrichten. Die maatregel heeft bovendien een diffamerend karakter. Uit de eisen van goed werkgeverschap vloeit daarom voort dat de werkgever deze maatregel alleen kan inzetten als hij daarvoor over een redelijke en voldoende zwaarwegende grond beschikt. Bij de beoordeling daarvan weegt in elk geval mee of er een reëel dreigend nadeel voor de werkgever bestaat bij voortzetting van de werkzaamheden door de werknemer. Dat is bijvoorbeeld denkbaar indien onderzoek moet plaatsvinden naar onregelmatigheden of klachten waarbij de werknemer is betrokken, en hij dat onderzoek zou kunnen frustreren. Dat van dit alles sprake is heeft Gebe, op wie de verplichting rust aan te tonen dat redelijke gronden bestaan om de werknemer van het werk uit te sluiten, niet voldoende aannemelijk gemaakt. Er is in de eerste plaats geen onderzoek meer gaande. Tijdens het gehouden onderzoek heeft [werkneemster] pas op de plaats gemaakt. Na afronding daarvan heeft zij begrijpelijk aangedrongen op werkhervatting. Dat verzoek had Gebe niet mogen afwijzen. Uit het dossier blijkt immers niet iets over onbeheersbare en onwerkbare toestanden op de werkvloer vanwege de aanwezigheid van [werkneemster].
5.9. [
Werkneemster] heeft ook nog om een integrale kostenveroordeling gevraagd. Die vordering wijst het Gerecht af. Naar vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat procespartijen over en weer aanspraak kunnen maken op een forfaitaire proceskostenvergoeding. Slechts in bijzondere omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken en kan een volledige proceskostenveroordeling worden toegewezen. De rechter dient daarin terughoudend te zijn en de toepassing daarvan te beperken tot gevallen van misbruik van procesrecht en/of onrechtmatige daad. In het bijzonder gaat het dan om een vordering of een verweer waarvan een procespartij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan die partij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. In het door Gebe gedane verzoek ligt dat alles niet besloten. [Werkneemster] meent dat haar standpunt over de ontvankelijkheid van Gebe daarvoor wel voldoende grond biedt, maar dat standpunt heeft het Gerecht niet gevolgd terwijl een andersluidend oordeel slechts zou duiden op een juridisch verschil van mening. Dat kan gebeuren en onrechtmatig is dat niet. Het Gerecht zal volstaan met een veroordeling van Gebe in de proceskosten volgens het forfaitaire tarief.

6.De beslissing

Het Gerecht:
op het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt Gebe in de kosten van de procedure begroot op NAf 2.500,00 voor salaris gemachtigde;
op het tegenverzoek
6.3.
beveelt Gebe om [werkneemster] binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden als Head Internal Auditor met alle daaraan verbonden taken en bevoegdheden, op straffe van verbeurte van dwangsommen van Naf 200,00 per dag voor iedere dag dat Gebe nalaat uitvoering te geven aan dit bevel, tot een maximum van USD 50.000,00-;
6.4.
veroordeelt Gebe in de kosten van de procedure begroot op NAf 2.500,00 voor salaris gemachtigde;
6.5.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissingen onder 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, en op 30 augustus 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.