ECLI:NL:OGEAM:2023:44

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
SXM202200215- Lar 49/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Richardson, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 5 februari 2022 was opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder niet de juiste procedures had gevolgd en er sprake was van ernstige gebreken in de documentatie en uitvoering van de maatregel. De rechter stelde vast dat de maatregel niet rechtsgeldig was uitgereikt, omdat de ondertekening pas op 7 februari 2022 had plaatsgevonden, terwijl de maatregel op 5 februari 2022 was opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontneming van eiser niet gerechtvaardigd was.

Eiser had verzocht om schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die het Gerecht toekende op basis van artikel 26A van de Landsverordening. Het Gerecht bepaalde dat eiser recht had op een schadevergoeding van NAf 1.920,-- voor de periode van 24 dagen dat hij onterecht in vreemdelingenbewaring had gezeten. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukte het belang van het strikt volgen van procedures bij vrijheidsontneming en de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de rechten van individuen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 31 juli 2023
Zaaknummer: SXM202200215-LAR00049/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gevolmachtigde: mr. A. RICHARDSON,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 5 februari 2022, door verweerder ondertekend op 7 februari 2022, waarbij aan eiser de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 17 februari 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 juni 2023. mr. A. Richardson is als gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Het Gerecht gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
-Eiser is op [geboortedatum] te Dominicaanse Republiek geboren en bezit de Dominicaanse nationaliteit.
-Eiser is op 5 februari 2022 tijdens een multidisciplinaire actie uitgevoerd in St. Peters staande gehouden door de Mobiele Controle Eenheid in het kader van vreemdelingentoezicht.
-Nadat is gebleken dat eiser niet over een geldige verblijfstitel voor verblijf op Sint Maarten beschikte is eiser vervolgens nog diezelfde dag in vreemdelingenbewaring geplaatst.
- Bij beslissing van het Gerecht van 1 maart 2022 op het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, heeft het Gerecht de inbewaringstelling onrechtmatig geacht. De maatregel van bewaring is daarop geschorst totdat in de bodemprocedure over de maatregel van bewaring is beslist. Tevens is bevolen eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen. Dat is vervolgens ook gebeurd en is aan hem een meldplicht opgelegd.
4.
Het geschil
4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikkingen te vernietigen en een schadevergoeding vast te stellen van NAf 500,- per dag voor de periode van onrechtmatige detentie.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld. Ingevolge het derde lid van dit artikel geschied verwijdering en inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
5.2.
Ingevolge artikel 12.4. van de Richtlijnen van verweerder wordt de beslissing tot inbewaringstelling genomen door verweerder of een daartoe gemandateerde immigratiefunctionaris, te weten: een hulpofficier van justitie belast met vreemdelingenzaken of een van de daartoe op grond van de Ltu gemandateerde personen. Verweerder dan wel genoemde hulpofficier of gemandateerde persoon toetst door middel van het horen van de vreemdeling of de maatregel van inbewaringstelling kan worden opgelegd. Na het horen van de vreemdeling wordt een kopie van het bevelschrift tot inbewaringstelling uitgereikt. Het bevel moet met redenen omkleed zijn.
5.3.
De maatregel van bewaring vermeldt dat deze is opgesteld op 5 februari 2022 en dat de maatregel is opgelegd op 5 februari 2022 om 20:15. De maatregel is op 7 februari 2022 door verweerder ondertekend. Voorts vermeld de maatregel dat deze is uitgereikt op 5 februari 2022 en dat eiser ondertekening voor ontvangst geweigerd heeft.
5.4.
Uit het proces-verbaal van horen van eiser blijkt dat dit gehoor op 9 februari 2022 om 16:00 uur heeft plaatsgevonden en dat het proces-verbaal is ondertekend om 16:37 uur, onder de vermelding dat het gehoor op 9 februari 2022 heeft plaatsgevonden. Voorts wordt melding gemaakt dat eiser weigerde te tekenen. Het Gerecht is van oordeel dat uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat eiser op 5 februari 2022 om 19:30 is staande gehouden.
5.5.
Van een proces-verbaal van horen voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is niet gebleken. Voorts blijkt van horen van eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel ook niet uit de maatregel van bewaring. In de maatregel is weliswaar aangekruist dat kennis is genomen van de door eiser afgelegde verklaring, echter er is niets omtrent een verklaring opgenomen. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser wel is gehoord maar dat van dat verhoor geen proces-verbaal is opgemaakt.
5.6.
Het Gerecht is van oordeel dat àls de maatregel van bewaring is uitgereikt op 5 februari 2022 het een niet ondertekende versie moet zijn geweest. Immers verweerder heeft pas op 7 februari 2022 getekend. Hiermee staat vast dat op 5 februari 2022 geen sprake was van een rechtsgeldige uitreiking en dit betekent dat er op dat moment geen sprake was van een rechtmatig door of namens verweerder gegeven bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 19 LTU. Voorts is het Gerecht van oordeel dat indien er op een later tijdstip een ondertekende versie is uitgereikt, het niet is vast te stellen wanneer deze is uitgereikt.
5.7.
Ingevolge artikel 5 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: (onder f) in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
5.8.
Vreemdelingen bewaring is een ingrijpende maatregel en dient slechts te worden toegepast indien er geen lichter middel mogelijk is. Een en ander dient proportioneel te zijn en de procedure dient met voortvarendheid te worden behandeld. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, in navolging van artikel 5 van het EVRM, de procedure die geldt voor het opleggen van de maatregel van bewaring, strikt dient te volgen. Het ontnemen van iemands vrijheid is immers het meest vergaande besluit ten aanzien van een persoon dat een overheid kan treffen.
5.9.
Verweerder heeft in onderhavige zaak in strijd gehandeld met de eigen Richtlijnen. In deze zaak blijkt ook van een vergaande onzorgvuldigheid van verweerder voor wat betreft vermelde tijdstippen en data in de overgelegde stukken. Het niet strikt volgen van de wettelijk voorgeschreven procedure en het niet nauwkeurig vermelden van data en tijdstippen van bepaalde handelingen, maakt het voorts niet mogelijk voor het Gerecht om achteraf te toetsen of de juiste procedure is gevolgd en de vrijheidsontneming gerechtvaardigd was.
5.10.
Het Gerecht is van oordeel dat het verweerder kan worden aangerekend dat bij een vooraf geplande actie in het kader van vreemdelingentoezicht, niet alle procedures ten aanzien van de vrijheidsontneming zorgvuldig zijn uitgevoerd. Immers, alle facetten van een dergelijke actie kunnen vooraf gepland worden, ook de procedures na aanhouding van personen tijdens de actie. Het is van cruciaal belang en getuigt van proportioneel en verantwoord overheidsoptreden om de ten gevolge van een actie in het kader van vreemdelingentoezicht opgelegde maatregelen correct uit te voeren, zoals daar zijn (niet limitatief): het voorafgaand aan het opleggen van een maatregel horen van een vreemdeling en onmiddellijk opmaken van een proces-verbaal van horen; het correct opstellen van de maatregel van bewaring en zorg dragen voor tijdige ondertekening en het tijdig uitreiken van een maatregel aan de vreemdeling.
5.11.
Gebreken als hiervoor geschetst kunnen de inbewaringstelling onrechtmatig maken als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is in dit geval sprake. Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval namelijk sprake van ernstige gebreken, terwijl aan de zijde van verweerder niet is gebleken van dermate zwaarwegende belangen, dat een afweging in het voordeel van verweerder zou dienen uit te vallen. Het Gerecht is van oordeel dat ten gevolge van deze opstapeling van ernstige gebreken de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het Gerecht komt, gezien het vorenstaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de maatregel.
5.12.
Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding voor onrechtmatige detentie van een bedrag van NAf 500,-- per dag.
5.13.
Artikel 26A van de Ltu luidt: Sint Maarten is aansprakelijk voor onrechtmatig handelen van de minister dat voortvloeit uit de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 19. Het Gerecht is van oordeel dat nu het beroep met betrekking tot de maatregel van bewaring gegrond is, er op grond van artikel 26A van de Ltu een wettelijke grondslag bestaat voor toekennen van schadevergoeding.
5.14.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft onderbouwd. Voorts lijkt verweerder te stellen dat aan eiser vanwege zijn onrechtmatig verblijf en omdat hij handelt in strijd met de Ltu, geen beroep toekomt op artikel 26A van de Ltu. Het Gerecht is van oordeel dat het vorderen van schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming, vanwege de ernst hiervan (lees ook artikel 5 van het EVRM), geen misbruik kàn opleveren omdat onrechtmatige opgelegde detentie niet in verhouding staat met onrechtmatig verblijf.
5.15.
Voor wat het verzoek om schadevergoeding betreft overweegt het Gerecht dat aan eiser een schadevergoeding toekomt voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, die op 5 februari 2022 is aangevangen en is opgeheven op 1 maart 2022. Het Gerecht komt daarmee op 24 dagen. Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen vergoeding zoekt het Gerecht aansluiting bij hetgeen binnen het Hof van Justitie gebruikelijk is (zie bijvoorbeeld AUA202100795), à NAf 80,- per dag. Het Gerecht ziet geen aanleiding tot toekenning van een hoger bedrag. Eiser heeft immers geen nadere onderbouwing gegeven van het gevorderde bedrag en verweerder heeft de hoogte bestreden. Dit betekent dat een schadevergoeding van NAf 1.920,-- (24 dagen x NAf 80,-) zal worden toegerekend.
5.16.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring gegrond;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade ter hoogte van NAf 1.920,-- wegens onrechtmatige detentie;
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 31 juli 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.