ECLI:NL:OGEAM:2023:19

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
SXM202200232- Lar 52/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een Haïtiaanse vrouw, beroep ingesteld tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die haar op 27 januari 2022 is opgelegd. Eiseres werd aangehouden omdat zij geen bewijs van verblijf of identiteitskaart kon tonen. Na een eerdere schorsing van de bewaring op 1 maart 2022, heeft eiseres het Gerecht verzocht om de beschikking van de bewaring te vernietigen en schadevergoeding te ontvangen voor de onrechtmatige detentie. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de procedures rondom de vrijheidsontneming niet zorgvuldig zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de gebreken in de procedure niet in verhouding staan tot de belangen van de staat, en heeft het beroep gegrond verklaard. Eiseres heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die is vastgesteld op NAf 2.640,-- voor 33 dagen van onrechtmatige bewaring. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiseres. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Ghrib op 31 maart 2023.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 31 maart 2023
Zaaknummer: SXM202200232-LAR00052/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder waarbij aan eiseres de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 21 februari 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro forma beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 28 maart 2022 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.2.
Op 6 februari 2023 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 februari 2023. mr. A. Richardson is als gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
3.2.
Eiseres is op 27 januari 2022 staande- en aangehouden omdat zij geen bewijs van verblijf of identiteitskaart kon tonen.
3.3.
Eiseres is de maatregel van bewaring opgelegd en eiseres heeft vanaf 27 januari 2022 in vreemdelingenbewaring verbleven.
3.4.
Bij verzoekschrift van 21 februari 2022 heeft eiseres het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen tot onmiddellijke schorsing van de bewaring hangende de bodemprocedure.
3.5.
Bij uitspraak van 1 maart 2022 (SXM202200217) heeft het Gerecht de vreemdelingenbewaring geschorst en is eiseres onmiddellijk in vrijheid gesteld.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking van bewaring te vernietigen en een schadevergoeding vast te stellen van NAf 500,- per dag voor de periode van onrechtmatige detentie.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de minister van justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
5.2.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld. Ingevolge het derde lid van dit artikel geschied verwijdering en inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
5.3.
Ingevolge artikel 12.4. van de Richtlijnen van verweerder wordt de beslissing tot inbewaringstelling genomen door verweerder of een daartoe gemandateerde immigratiefunctionaris, te weten: een hulpofficier van justitie belast met vreemdelingenzaken of een van de daartoe op grond van de Ltu gemandateerde personen. Verweerder dan wel genoemde hulpofficier of gemandateerde persoon toetst door middel van het horen van de vreemdeling of de maatregel van inbewaringstelling kan worden opgelegd. Na het horen van de vreemdeling wordt een kopie van het bevelschrift tot inbewaringstelling uitgereikt. Het bevel moet met redenen omkleed zijn.
5.4.
Op 27 januari 2022 is eiseres staande- en aangehouden omstreeks 13:45 uur. Het proces-verbaal van staandehouding vermeldt dat eiseres is staande gehouden “bij Philipsburg Board walk” in het kader van vreemdelingentoezicht. Uit de Ministeriele verwijderingsbeschikking blijkt voorts dat de aanhouding geschiedde in het kader van een multidisciplinaire actie op de boardwalk. Dat eiseres verklaart dat zij aan het winkelen was in Fronstreet maakt niet dat de staande- en aanhouding onrechtmatig zijn. Immers, eiseres heeft haar stelling omtrent de plaats van haar aanhouding niet nader onderbouwd en ook overigens valt niet in te zien dat hetgeen zij heeft aangevoerd zou kunnen leiden tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig is. Het Gerecht gaat uit van hetgeen in voornoemd op ambtseed opgestelde proces-verbaal staat vermeld en waarvan de inhoud ook verder geen aanleiding geeft om aan de juistheid te twijfelen.
5.5.
De maatregel van bewaring vermeldt dat deze is opgesteld op 27 januari 2022 en dat de maatregel is opgelegd op 27 januari 2022 om 12:30. De maatregel is op 1 februari 2022 door verweerder ondertekend. Voorts vermeld de maatregel dat deze is uitgereikt op 27 januari 2022 en dat eiseres ondertekening voor ontvangst geweigerd heeft.
5.6.
Uit het proces-verbaal van horen van eiseres blijkt dat dit gehoor op 31 januari 2022 om 11:25 heeft plaatsgevonden en dat het proces-verbaal is ondertekend om 12:20 uur. De handtekening van eiseres ontbreekt en er is geen melding van gemaakt dat zij weigerde te tekenen.
5.7.
Een proces-verbaal van horen voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is niet in het dossier aanwezig. Voorts blijkt van horen van eisers voorafgaand aan het opleggen van de maatregel ook niet uit de maatregel van bewaring. In de maatregel is weliswaar aangekruist dat kennis is genomen van de door eiseres afgelegde verklaring, echter er is niets omtrent een verklaring opgenomen. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiseres wel is gehoord maar dat van dat verhoor geen proces-verbaal is opgemaakt.
5.8.
Het Gerecht is van oordeel dat àls de maatregel van bewaring is uitgereikt op 27 januari 2022 het een niet ondertekende versie moet zijn geweest. Immers verweerder heeft pas op 1 februari 2022 getekend. Hiermee staat vast dat op 27 januari 2022 geen sprake was van een rechtsgeldige uitreiking en dit betekent dat er op dat moment geen sprake was van een rechtmatig door of namens verweerder gegeven bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 19 LTU. Voorts is het Gerecht van oordeel dat indien er op een later tijdstip een ondertekende versie is uitgereikt, het niet is vast te stellen wanneer deze is uitgereikt.
5.9.
Het Gerecht stelt voorts vast dat de maatregel van bewaring en het proces-verbaal van staande- en aanhouding niet in overeenstemming zijn. Zo blijkt uit het proces-verbaal van staande- en aanhouding dat eiseres om 13:45 uur is staande gehouden. Dit maakt het onmogelijk dat de maatregel om 12:30 uur dezelfde dag zou zijn opgelegd.
5.10.
Voorts bevindt zich in het dossier een afschrift van e-mail correspondentie tussen de gemachtigde en verweerder. Uit de mail van 10 februari 2022 blijkt van een (herhaald) verzoek van de gemachtigde aan verweerder tot verstrekken van stukken met betrekking tot de maatregel van bewaring. Op 10 februari 2022 heeft verweerder een ongetekende concept maatregel aan gemachtigde gestuurd. Onweersproken is dat de gemachtigde pas op 24 februari 2022 enkele stukken van verweerder heeft toegestuurd gekregen.
5.11.
Ingevolge artikel 5 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: (onder f) in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
5.12.
Vreemdelingen bewaring is een ingrijpende maatregel en dient slechts te worden toegepast indien er geen lichter middel mogelijk is. Een en ander dient proportioneel te zijn en de procedure dient met voortvarendheid te worden behandeld. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, in navolging van artikel 5 van het EVRM, de procedure die geldt voor het opleggen van de maatregel van bewaring, strikt dient te volgen. Het ontnemen van iemands vrijheid is immers het meest vergaande besluit ten aanzien van een persoon dat een overheid kan treffen.
5.13.
Verweerder heeft in onderhavige zaak op meerdere momenten in strijd gehandeld met de eigen Richtlijnen. Het niet strikt volgen van de wettelijk voorgeschreven procedure maakt het voorts niet mogelijk voor het Gerecht om achteraf te toetsen of de vrijheidsontneming gerechtvaardigd was.
5.14.
Het Gerecht is van oordeel dat het verweerder kan worden aangerekend dat bij een vooraf geplande actie in het kader van vreemdelingentoezicht, niet alle procedures ten aanzien van de vrijheidsontneming zorgvuldig zijn uitgevoerd. Immers, alle facetten van een dergelijke actie kunnen vooraf gepland worden, ook de procedures na aanhouding van personen tijdens de actie. Het van cruciaal belang en getuigt van proportioneel en verantwoord overheidsoptreden om de ten gevolge van een actie in het kader van vreemdelingentoezicht opgelegde maatregelen correct uit te voeren, zoals daar zijn (niet limitatief): het voorafgaand aan het opleggen van een maatregel horen van een vreemdeling en onmiddellijk opmaken van een proces-verbaal van horen; het correct opstellen van de maatregel van bewaring en zorg dragen voor tijdige ondertekening; het tijdig uitreiken van een maatregel aan de vreemdeling en het onmiddellijk toezenden van een dossier naar een gemachtigde.
5.15.
Gebreken als hiervoor geschetst kunnen de inbewaringstelling onrechtmatig maken als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is in dit geval sprake. Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval namelijk sprake van een opstapeling van ernstige gebreken, terwijl aan de zijde van verweerder niet is gebleken van dermate zwaarwegende belangen, dat een afweging in het voordeel van verweerder zou dienen uit te vallen. Het Gerecht is van oordeel dat ten gevolge van deze opstapeling van ernstige gebreken de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het Gerecht komt, gezien het vorenstaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de maatregel.
5.16.
Eiseres heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding voor onrechtmatige detentie van een bedrag van NAf 500 per dag.
5.17.
Artikel 26A van de Ltu luidt: Sint Maarten is aansprakelijk voor onrechtmatig handelen van de minister dat voortvloeit uit de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 19. Het Gerecht is van oordeel dat nu het beroep met betrekking tot de maatregel van bewaring gegrond is, er op grond van artikel 26A van de Ltu een wettelijke grondslag bestaat voor toekennen van schadevergoeding.
5.18.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft onderbouwd. Voor zover verweerder stelt dat aan eiseres vanwege haar onrechtmatig verblijf en omdat zij handelt in strijd met de Ltu, geen beroep toekomt op artikel 26A van de Ltu kan zij niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat het vorderen van schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming, vanwege de ernst hiervan (lees ook artikel 5 van het EVRM), aan een ieder toekomt omdat onrechtmatige opgelegde detentie niet in verhouding staat met onrechtmatig verblijf.
5.19.
Voor wat het verzoek om schadevergoeding betreft overweegt het Gerecht dat aan eiseres een schadevergoeding toekomt voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, die op 27 januari 2022 is aangevangen en is opgeheven op 1 maart 2022. Het Gerecht komt daarmee op 33 dagen. Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen vergoeding zoekt het Gerecht aansluiting bij hetgeen binnen het Hof van Justitie gebruikelijk is (zie bijvoorbeeld AUA202100795), à NAf 80,- per dag. Het Gerecht ziet geen aanleiding tot toekenning van een hoger bedrag. Eiser heeft immers geen nadere onderbouwing gegeven van het gevorderde bedrag en verweerder heeft de hoogte bestreden. Dit betekent dat een schadevergoeding van NAf 2.640,-- (33 dagen x Naf 80,-) zal worden toegerekend.
5.20.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiseres NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade ter hoogte van NAf 2.640,-- wegens onrechtmatige detentie;
bepaalt dat verweerder aan eiseres zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 31 maart 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.