In deze zaak heeft eiser, een burger van de Dominicaanse Republiek, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.) door de Minister van Justitie van Sint Maarten. De aanvraag was afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs dat zijn echtgenote op Sint Maarten woont en dat zij samenwonen. Eiser had eerder een v.t.t.v. gekregen, maar deze was verlopen. De Minister had de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoende middelen van bestaan had en er vermoedens waren van een schijnhuwelijk.
De procedure begon met een beroepschrift dat op 7 oktober 2021 werd ingediend. Eiser heeft aanvullende producties overgelegd en er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op verschillende data, waarbij eiser en de Minister vertegenwoordigd waren door gemachtigden. Tijdens de zittingen werd eiser de kans gegeven om bewijs te leveren van de woonplaats van zijn echtgenote op Sint Maarten, maar de overgelegde documenten, waaronder een kopie van haar paspoort en salarisstroken, werden als onvoldoende beschouwd.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de echtgenote van eiser op 14 augustus 2022 uit Sint Maarten is vertrokken en dat er geen bewijs was van haar terugkeer. De conclusie was dat eiser niet had aangetoond dat hij met zijn echtgenote samenwoont, wat leidde tot de ongegrondverklaring van zijn beroep. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib op 20 maart 2023.