ECLI:NL:OGEAM:2023:11

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
SXM202201005- GAZ 20/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering om te beslissen op verzoek betreffende bevordering tot Financieel Medewerker

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door de heer L.C.J. Lewis, een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van de Minister van Justitie van Sint Maarten om te beslissen op haar verzoek tot bevordering tot Financieel Medewerker. Dit verzoek was gedaan in een brief van 23 maart 2022, met als ingangsdatum 1 september 2020 in bezoldigingsschaal 9. Het bezwaarschrift werd op 26 augustus 2022 ingediend bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 28 november 2022.

Het Gerecht overweegt dat de Minister van Justitie niet binnen een redelijke termijn heeft beslist op het verzoek van klaagster. Volgens artikel 41 van de Rar moet een bezwaarschrift binnen dertig dagen na de weigering worden ingediend. Het Gerecht concludeert dat de termijn van dertig dagen was verstreken op het moment dat klaagster haar bezwaarschrift indiende. Daarom wordt het bezwaar gegrond verklaard en wordt de Minister opgedragen om binnen vier weken te beslissen op het verzoek van klaagster.

Daarnaast oordeelt het Gerecht dat de Minister klaagster een vergoeding van NAf 350,- moet betalen voor de gemaakte proceskosten. Het Gerecht wijst erop dat er geen aanleiding is om een dwangsom op te leggen bij een eerste fictieve weigering. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2023. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202201005-GAZ20/2022
Datum: 16 januari 2023
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klaagster],
klaagster,
gevolmachtigde: de heer L.C.J. LEWIS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gevestigd te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigden: mrs. P.A.M. BRANDON en L. PETERSON.

1.Aanduiding bestreden besluit

De fictieve weigering van verweerder om te beslissen op het verzoek van klaagster, verwoord in haar brief van 23 maart 2022 betreffende bevordering tot Financieel Medewerker bij Stafbureau van Justitie, ingaande 1 september 2020 in bezoldigingsschaal 9.

2.Het procesverloop

Op 26 augustus 2022 is ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met producties) ingediend.
Op 21 november 2022 heeft verweerder producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Klaagster is bij gevolmachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Beoordeling

Voor zover klaagster in bezwaar is gekomen tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op haar verzoeken geformuleerd in haar schrijven van 23 maart 2022, 10 mei 2022 en 13 juli 2022 overweegt het Gerecht als volgt.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Artikel 41, eerste lid van de Rar bepaalt dat het bezwaarschrift tegen een weigering moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is genomen, verricht of uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet is genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering wordt geacht te zijn uitgesproken.
De Rar bepaalt niet een termijn waarbinnen moet zijn beslist. Nu ook overigens geen wettelijke beslistermijn is gevonden dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Het Gerecht is van oordeel dat op 26 augustus 2022, toen klaagster haar bezwaarschrift bij het Gerecht indiende, een redelijke beslistermijn in elk geval was verstreken.
Gezien het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat het bezwaar gegrond dient te worden verklaard. Nu er meer dan 10 maanden zijn verstreken na het indienen door klaagster van haar verzoek, ziet het Gerecht aanleiding om verweerder op te dragen op korte termijn, binnen vier weken, te beslissen op voormeld verzoek van klaagster. Bij een eerste fictieve weigering is het Gerecht niet gewoon een dwangsom op te leggen. In het onderhavige geval ziet het Gerecht geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder klaagster een vergoeding dient te betalen voor de door haar gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 350,- (te weten 2 punten à NAf 700,-, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak).
Ten overvloede overweegt het Gerecht als volgt.
Bij landsbesluit van 7 januari 2021 is klaagster met ingang van 1 augustus 2020 ontheven uit de functie van Medewerker L&S bij de Dienst Comptabiliteit van het Ministerie van Financiën en per gelijke datum overgeplaatst in de functie van Financieel Medewerker bij het Stafbureau van het Ministerie van Justitie. Dit landsbesluit staat in rechte vast.
Het Gerecht overweegt dat het ervoor gehouden dient te worden dat hetgeen klaagster verzoekt aan verweerder ziet op de schaalindeling zoals in het landsbesluit van 7 januari 2021 opgenomen. Een verzoek tot correctie per 1 september 2020 kan derhalve niet leiden tot een positieve beslissing van verweerder. Bovendien heeft klaagster niet kunnen aangeven dat er nieuwe feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan na 1 augustus 2020 of vóór 1 september 2020. Het Gerecht ziet dan ook in deze procedure een oneigenlijke rechtsgang om de wettelijke vereisten van bezwaartermijnen tegen het Landsbesluit van 7 januari 2021 te omzeilen. Hierbij is van belang dat het verzoek van klaagster ziet op hetgeen in het voornoemde landsbesluit is besloten. Het Gerecht geeft verweerder in overweging overeenkomstig hiervoor overwogen te beslissen op het verzoek van klaagster.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
5.1.
verklaart het bezwaar gegrond;
5.2.
draagt verweerder op binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op voormeld verzoek van klaagster;
5.3.
veroordeelt verweerder tot vergoeding aan klaagster van een bedrag van NAf 350,- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 januari 2023.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.