ECLI:NL:OGEAM:2023:1

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
SXM202201067
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vakantiedagen en vakantietoelage na beëindiging arbeidsovereenkomst; afwijzing cessantia vanwege verjaring; sociaal plan niet van toepassing

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar voormalige werkgever, POSTAL SERVICES ST. MAARTEN N.V. (PSS). De werkneemster, die in dienst was als HR-manager, verzocht om uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen, vakantietoelage en een cessantia-uitkering na het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst per 15 september 2017. PSS betwistte de aanspraken, met name de cessantia, en voerde aan dat deze was verjaard en dat het sociaal plan niet van toepassing was op haar situatie.

De werkneemster had op 22 september 2022 een verzoekschrift ingediend, waarna een mondelinge behandeling volgde op 23 november 2022. Tijdens deze zitting werden de standpunten van beide partijen toegelicht. Het Gerecht oordeelde dat de werkneemster recht had op uitbetaling van 10,5 vakantiedagen en de vakantietoelage over de periode van 1 tot 15 september 2017. De verzochte verklaringen voor recht werden afgewezen, omdat PSS al was veroordeeld tot betaling van de vergoedingen.

Wat betreft de cessantia-uitkering oordeelde het Gerecht dat de werkneemster hier geen recht op had, omdat de verjaringstermijn was verstreken en het sociaal plan niet van toepassing was op haar tijdelijke arbeidsovereenkomst. De werkneemster had ook geen bewijs geleverd dat zij onder dwang vakantiedagen had opgenomen. De uitspraak leidde tot de conclusie dat PSS de werkneemster moest vergoeden voor de niet-genoten vakantiedagen en de vakantietoelage, maar niet voor de cessantia.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202201067
Beschikking d.d. 18 januari 2022
inzake
[Werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: “[werkneemster]”,
gemachtigden: mr. L.C. Peterson en mr. P.A.M. Brandon,
tegen
POSTAL SERVICES ST. MAARTEN N.V.,gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: “PSS”,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers.

1.Het procesverloop

1.1. [
Werkneemster] heeft op 22 september 2022 een verzoekschrift met producties ingediend. Op 31 oktober 2022 zijn namens PSS en op 18 november 2022 namens [werkneemster] (aanvullende) producties ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Daarbij waren aanwezig [werkneemster] met mr. Peterson, en PSS - vertegenwoordigd door haar operationeel directeur [operationeel directeur] - met mr. Rogers. De aanwezigen hebben hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. Mr. Rogers heeft twee aanvullende documenten overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Tot slot is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1. [
Werkneemster] is op 16 september 2014 in dienst getreden bij PSS als HR-manager. Daarnaast fungeerde zij vanaf 25 juni 2015 als ‘
executive assistant’ voor de raad van commissarissen van PSS.
2.2.
Bij brief van 4 augustus 2017 heeft PSS aan [werkneemster] medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet verder zal worden verlengd en dat deze eindigt per
15 september 2017.
2.3.
Bij advocatenbrief van 11 juli 2019 is PSS gesommeerd om “
all retroactive salary and payments that are owed” aan [werkneemster] te betalen. Op 26 augustus 2022 is PSS nogmaals gesommeerd, en wel tot betaling van een bedrag van NAf 16.436,92 bestaande uit cessantia, vakantiedagen en vakantietoelage.

3.Het geschil

3.1. [
Werkneemster] verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

Voor recht te verklaren dat gedaagde aan eiseres dient uit te betalen alle opgebouwde en niet genoten vakantie dagen en met bevel aan gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eiseres te betalen 19.5 vakantie dagen gerekend op basis van het dagloon adANG 35,14 bruto;
Voor recht te verklaren dat gedaagde aan eiseres dient uit te betalen de opgebouwde rechten aan vakantie toelage pro rata op basis van de periode van opbouw Juni 2017-September 2017 op basis van 7.5% van het jaarloon, hetgeen gelijk is aan 3/12xANG 6871,64 bruto;
Voor recht te verklaren dat gedaagde aan eiseres dient uit te betalen conform haar CAO, voor opgebouwde dienstjaren1.5weken aan loon en met bevel aan gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eiseres te betalen het bedrag gelijk aan 1.5 weken loon; e.e.a.
vermeerderd met de vertragingsrente en de wettelijke rente wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 tot de dag van algehele betaling netto uit te betalen;
Gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, vastgesteld conform het Procesreglement;
Gedaagde voorts te veroordelen in de kosten van dit geding aan de zijde van eiseres gevallen t.w. gemachtigdensalaris, griffierechten ad ANG 50,- en ANG 20,- aan kosten uittreksel KvK, te vermeerderen met nakosten ad ANG 250,- bij voldoening zonder bemoeienis van de deurwaarder en nakosten ad ANG 350,- bij voldoening met bemoeienis van de deurwaarder, gevallen aan de zijde van eiseres met bepaling van de conditie dat deze veroordelen vermeerderd wordt met de wettelijke rente indien niet binnen 14 dagen gerekend vanaf de datum van een gewezen vonnis tot betaling wordt overgegaan.”
3.2.
PSS heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover die van belang zijn voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [werkneemster] ziet op uitbetaling van i) vakantiedagen,
ii) vakantietoelage en iii) cessantia-uitkering. Op deze onderdelen zal hierna afzonderlijk worden ingegaan.
Vakantiedagen
4.2. [
Werkneemster] stelt dat zij 19,5 vakantiedagen heeft opgebouwd die zij niet uitbetaald heeft gekregen. Volgens PSS heeft [werkneemster] een deel van die dagen opgenomen en is een aantal dagen al uitbetaald, waardoor zij nog recht heeft op uitbetaling van slechts 0,5 dag.
4.3. [
Werkneemster] heeft een aantal ‘
vacation request forms’ uit 2017 overgelegd. Op het formulier dat is ingevuld op 14 augustus 2017 staan 10 vakantiedagen vermeld, van 4 – 15 september 2017, met daaronder de vermelding “
Total Number of Days Remaining: 19.5”. Het laatstelijk ingevulde formulier dateert van 21 augustus 2017, waarop voor diezelfde datum 0,5 dag wordt aangevraagd en goedgekeurd en waarop vervolgens staat: “
Total Number of Days Remaining: 19”. Op de salarisstrook van september 2017 staat “
Payout Vacation Days: 68.00” en “
Vacation Hours Taken: 80.00”. Daaruit volgt dat [werkneemster] 8,5 dag (68 uur) uitbetaald heeft gekregen en 10 dagen (80 uur) heeft opgenomen. PSS concludeert dan als volgt: bij ondertekening van het formulier op 21 augustus 2017 had [werkneemster] nog 19 dagen, daarna kreeg zij er 8,5 uitbetaald en heeft zij er 10 opgenomen, zodat er 0,5 dag overblijft. Die conclusie houdt er geen rekening mee dat de 10 dagen weliswaar zijn aangevraagd in augustus, maar pas zijn genoten in september (namelijk 4 – 15 september) en daarom in de salarisstrook van september zijn opgenomen. De 10 opgenomen dagen zijn al in de 19 “
Days Remaining” verrekend en moeten niet nog eens daarop in mindering worden gebracht. Dat betekent dat [werkneemster] die 10 vakantiedagen te weinig uitbetaald heeft gekregen in aanvulling op de erkende 0,5 dag, zodat zij in totaal nog recht heeft op vergoeding van 10,5 dag.
4.4.
Over de 10 vakantiedagen heeft [werkneemster] nog naar voren gebracht dat zij die heeft opgenomen onder dwang van het management, reden waarom zij op het formulier “
Dates decided by Management” en onder haar handtekening “
signed under protest”heeft gezet. Hierop reageerde PSS dat er geen sprake was van dwang, dat [werkneemster] zelf die dagen heeft aangevraagd die vervolgens zijn goedgekeurd en dat tijdens het bespreken van de aanvraag die teksten niet op het formulier stonden of werden geschreven. Het Gerecht gaat aan deze stellingname van [werkneemster] voorbij. Zij heeft dit te laat aangevoerd, namelijk eerst ter zitting [1] terwijl er geen reden is waarom dat niet bij verzoekschrift had gekund. Daarnaast heeft [werkneemster] onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van dwang, gelet op de betwisting door PSS. Voor eventuele bewijsvoering op dit punt is dan ook geen plaats.
4.5.
De gemachtigde van [werkneemster] heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij in het petitum NAf 35,14 per
uurheeft bedoeld, in plaats van NAf 35,14 per
dag. Op de salarisstrook staat ook “
Hourly wage: 35.14” vermeld. Het Gerecht zal ervan uitgaan dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Toegewezen zal worden vergoeding van een bruto uurloon van NAf 35,14 x 8 uur x 10,5 dag.
Vakantietoelage
4.6. [
Werkneemster] vraagt om uitbetaling van de vakantietoelage berekend over de periode van 1 juni 2017 tot het einde van haar dienstverband op 15 september 2017. PSS heeft erop gewezen dat het vakantiegeld over juni 2017 tot en met augustus 2017 al is uitbetaald, en verwijst naar de aanvullende salarisstrook van september 2017: “
Payout Vacation Money: 1,370.52”. PSS erkent wel de laatste twee weken van het dienstverband te zijn vergeten en dat daarover nog vakantiegeld is verschuldigd. Daarop heeft [werkneemster] bevestigd dat zij inderdaad de vakantietoelage tot en met augustus 2017 heeft ontvangen. Dat betekent dat zij slechts nog aanspraak maakt op vakantiegeld over de periode van 1 tot 15 september 2017. Dit zal worden toegewezen.
Cessantia
4.7. [
Werkneemster] verzoekt dan uitbetaling van een cessantia-uitkering, die zij berekent aan de hand van de geldende cao. [Werkneemster] verwijst ook naar ‘interventie’ van het Arbeidsbureau, waaruit volgt dat PSS cessantia aan haar is verschuldigd. PSS betwist dat [werkneemster] recht heeft op cessantia, omdat die aanspraak is verjaard op grond van de Cessantialandsverordening. Daarnaast is de regeling waarop [werkneemster] doelt – overigens niet opgenomen in de cao maar in een sociaal plan – volgens PSS niet van toepassing op haar situatie. Het sociaal plan geldt bij een reorganisatie, waarbij is voorzien in een uitkering voor werknemers met een contract voor onbepaalde tijd die worden ontslagen. [Werkneemster] had een contract voor bepaalde tijd dat niet is verlengd en daarom van rechtswege is geëindigd, en dus niet omdat zij is ontslagen, aldus PSS.
4.8.
Het Gerecht overweegt als volgt. Het verzoek van [werkneemster] geformuleerd in het petitum onder C ziet op een bedrag “
te betalen conform haar CAO”. In het lichaam van het verzoekschrift kwalificeert zij dit als cessantia zonder dat zij verwijst naar de Cessantialandsverordening. Voor zover zij daarop wel een beroep doet, geldt dat de in artikel 3 lid 6 bepaalde verjaringstermijn van één jaar is verlopen. Ter zitting heeft [werkneemster] toegelicht dat PSS op 8 januari 2018 nog had geschreven dat [werkneemster] haar “
request for cessantia” kon toesturen, maar dat zij daarop niet heeft gereageerd en naar een advocaat is gestapt. De eerste advocatenbrief dateert van 11 juli 2019, en dus ruim een jaar later. [2] Ten overvloede wordt opgemerkt dat het overgelegde document van het Arbeidsbureau een “
termination compensation calculation” betreft die wordt “
provided at the request of the Employee”, en dus geen relevantie heeft voor de beoordeling of [werkneemster] aanspraak kan maken op cessantia-uitkering. De verzochte vergoeding kan dus niet worden gegrond op de Cessantialandsverordening.
4.9.
De vraag is dan of [werkneemster] zich kan beroepen op de vergoedingsregeling van het sociaal plan. De aanhef van het sociaal plan luidt: “
The Social Plan as referred to conditions set forth in the Article on Collective Dismissal of the CLA covers Employees whose function due to reorganization, fusion, outsourcing or liquidation becomes redundant, or undergoes a drastic change.” Het “
Article of Collective Dismissal” is artikel 39 van de cao, waarin kort gezegd staat dat bij collectief ontslag de vakbond wordt geïnformeerd en dat de procedures en voorwaarden worden vastgelegd in een sociaal plan. PSS heeft toegelicht dat het sociaal plan één keer is toegepast, bij de reorganisatie in 2018, voor de medewerkers die voor onbepaalde tijd in dienst waren. Met betrekking tot [werkneemster] heeft PSS verklaard dat zij de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd omdat die anders voor onbepaalde tijd zou gelden, waarvoor zij de financiële ruimte niet had. Vervolgens heeft de directeur het takenpakket van [werkneemster] op zich genomen. Omdat PSS al in financiële moeilijkheden verkeerde en wist dat zij zou moeten reorganiseren, koos zij ervoor om de HR-functie op die manier onder te brengen.
4.10.
Het Gerecht stelt voorop dat het voor de hand ligt dat een werkgever ervoor kiest om arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan voor bepaalde tijd niet te verlengen op het moment dat is te voorzien dat er onvoldoende middelen zijn om alle werknemers in dienst te kunnen houden. Goed werkgeverschap brengt met zich dat het aantal gedwongen ontslagen zoveel mogelijk wordt beperkt, zoals ook als uitgangspunt in het sociaal plan is opgenomen. Gebleken is dat PSS heeft afgezien van verlenging van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] vanwege haar financiële situatie, die vervolgens heeft genoopt tot reorganisatie. De basis van het sociaal plan waarop [werkneemster] zich beroept, is gelegen in artikel 39 cao, dat exclusief van toepassing is bij collectief ontslag. Het sociaal plan geeft daaraan invulling, zoals de vergoedingsregeling en een ‘rangschikking’ op basis waarvan werknemers ‘
redundant’worden geacht. Niet gesteld of gebleken is dat [werkneemster] onderwerp is geweest van het collectief ontslag. Zij stelt daarover zelf niets en uit de door PSS geschetste tijdlijn volgt dat haar dienstverband reeds daarvoor was geëindigd. Dat de beweegredenen voor het beëindigen van haar dienstverband en het collectief ontslag gelijk zijn, namelijk de financiële beslommeringen bij PSS, heeft niet tot gevolg dat artikel 39 cao in individuele gevallen wordt ‘getriggerd’ en dat het sociaal plan moet worden toegepast. Het voorgaande betekent overigens niet dat [werkneemster] met lege handen zou hebben gestaan; zij had aanspraak kunnen maken op de wettelijke cessantia-uitkering. [3] Er zijn goede gronden om aan te nemen dat de werknemer wiens arbeidsovereenkomst eindigt doordat de overeengekomen tijd daarvan is verstreken, daarop in beginsel recht heeft. [4] Uit het dossier kan worden afgeleid dat als [werkneemster] tijdig op de uitnodiging van PSS had gereageerd, PSS de cessantia-uitkering zou hebben betaald. Zoals hiervoor overwogen, is dat inmiddels een gepasseerd station.
Conclusie en kosten
4.11.
De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat uitbetaling van 10,5 vakantiedagen en van de opgebouwde vakantietoelage over 1 – 15 september 2017 kan worden toegewezen. De verzochte verklaringen voor recht worden afgewezen wegens gebrek aan belang. PSS wordt immers veroordeeld tot betaling van de betreffende vergoedingen, zodat de verklaringen voor recht dat PSS daartoe is gehouden – declaratoir van aard en naar hun aard niet vatbaar voor executie – geen toegevoegde waarde hebben.
4.12. [
Werkneemster] vraagt voorts vertragingsrente en de wettelijke rente, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. De vergoeding van de openstaande vakantiedagen en opgebouwd vakantiegeld zijn te kenmerken als loonbestanddelen, zodat daarover de vertragingsrente – de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW – en de wettelijke rente zijn verschuldigd. Deze zijn toewijsbaar zoals in de beslissing vermeld.
4.13.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn, gelet op de sommatiebrieven van de gemachtigde(n) van [werkneemster], redelijkerwijs toewijsbaar tot een bedrag van NAf. 500,00.
4.14.
PSS zal worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [werkneemster] tot op heden worden begroot op:
explootkosten NAf 240,50
griffierecht NAf 50,00
salaris gemachtigde
NAf 1.500,00 +
totaal: NAf 1.790,50.
4.15.
Tot slot zijn de gevorderde nakosten en de wettelijke rente toewijsbaar.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt PSS tot vergoeding aan [werkneemster] van de 10,5 niet-genoten vakantiedagen, berekend op basis van het bruto uurloon van NAf 35,14,
te vermeerderen met de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhoging ex 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt PSS tot vergoeding aan [werkneemster] van de niet-uitgekeerde vakantietoelage over de periode van 1 tot 15 september 2017, te vermeerderen met de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhoging ex 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt PSS tot betaling aan [werkneemster] van de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 500,00;
5.4.
veroordeelt PSS in de proceskosten, aan de zijde van [werkneemster] tot op heden begroot op NAf 1.790,50 en in de nakosten, begroot op NAf 250,00 zonder betekening en NAf 400,00 na betekening van deze beschikking, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze beschikking dan wel betekening;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en op 18 januari 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Voetnoten

1.En bovendien ruim vijf jaar na dato.
2.Voor zover de mededeling van PSS moet worden gezien als erkenning van het recht van [werkneemster] op cessantia-uitkering en daarmee als stuitingshandeling.
3.Opgemerkt wordt dat artikel 45 cao bepaalt dat “
4.Wel moet de arbeidsovereenkomst langer dan één jaar hebben geduurd, zoals volgt uit artikel 3 lid 1 Cessantialandsverordening. Zie verder onder meer G.E.M. Polkamp-P.H. Veling,