Uitspraak
[naam kind],
1.Aanduiding bestreden beschikking
2.Het verloop van de procedure
3.Feiten
4.Het geschil
De beoordeling
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft eiseres, in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van haar minderjarige zoon, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Justitie van Sint Maarten. De Minister had op 15 oktober 2021 het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de verlenging van de vergunning tot tijdelijk verblijf van haar minderjarige zoon ongegrond verklaard. Eiseres en haar zoon hebben de Dominicaanse nationaliteit en eiseres had eerder een verklaring gekregen dat de Ltu niet van toepassing was. De minderjarige had rechtmatig verblijf met als doel verblijf bij zijn moeder. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende middelen van bestaan.
Tijdens de procedure heeft het Gerecht vastgesteld dat de Minister in zijn beslissingen niet voldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres en haar zoon geen beroep konden doen op artikel 8 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het Gerecht oordeelde dat de Minister ten onrechte had afgezien van een hoorzitting en dat het bezwaar van eiseres ten onrechte ongegrond was verklaard. Het Gerecht benadrukte dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM een 'fair balance' moet worden gevonden tussen de belangen van de betrokken vreemdeling en het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid.
Het Gerecht concludeerde dat het belang van de minderjarige zwaar weegt, vooral gezien zijn jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder eiseres over onvoldoende middelen beschikte. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en droeg de Minister op om over te gaan tot verblijfsaanvaarding van de minderjarige. Tevens werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de Minister griffiegelden aan eiseres moet betalen.