ECLI:NL:OGEAM:2022:83

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
SXM202100996- Lar 108/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf en toetsing artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiseres, een moeder van twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had afgewezen. De eiseres, geboren in Jamaica, had op 23 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot voortgezet verblijf, maar deze werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het inkomensvereiste. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de verweerder kennelijk ongegrond verklaard zonder een hoorzitting te houden.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder ten onrechte niet had gemotiveerd waarom eiseres en haar minderjarige kinderen geen beroep konden doen op artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit artikel waarborgt het recht op respect voor privé- en gezinsleven. Het Gerecht benadrukte dat bij de weigering van verblijfsvoortzetting voor minderjarigen, de verweerder ambtshalve moet toetsen of er feiten of omstandigheden zijn die een positieve verplichting met zich meebrengen om verblijf toe te staan.

Het Gerecht concludeerde dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door het bezwaarschrift van eiseres kennelijk ongegrond te verklaren en geen hoorzitting te houden. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was, en het Gerecht vernietigde de bestreden beschikking. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, vastgesteld op NAf 1.400,-- en een vergoeding van NAf 50,-- voor het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 augustus 2022
Zaaknummer: SXM202100996-LAR00108/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[moeder],pro se en als wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen
[kind 1] en [kind 2],
eisers,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1. Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 19 juli 2021, waarbij het bezwaar van eisers gericht tegen verweerders beschikkingen van 23 oktober 2020, inhoudende afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 3 augustus 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift, met producties, heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak.
2.2.
Op 24 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 9 september 2021 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift met producties ingediend.
2.3.
Op 28 maart 2022 heeft eiseres aanvullende producties ingediend.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 april 2022. Eiseres is bij haar gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben pleitnota voorgedragen en overgelegd. Op 20 juni 2022 is de behandeling voortgezet. Op 27 juni hebben eisers een akte ingediend. Op 4 juli 2022 heeft verweerder een contra-akte ingediend.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Eiseres is geboren op 30 juli 1982 te Jamaica en heeft de Jamaicaanse nationaliteit. Zij heeft op 23 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot voortgezet verblijf.
- eiseres heeft twee minderjarige kinderen, beiden geboren op Sint Maarten respectievelijk op 18 januari 2012 en 19 september 2016.
- Bij beschikking van 23 oktober 2020 heeft verweerder afwijzend op de verzoeken tot verlenging van de vergunningen van eiseres en haar minderjarige kinderen beslist. Eiseres voldoet, zo stelt verweerder, niet aan het inkomensvereiste.
- Bij brief van 25 januari 2021 heeft eiseres bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beschikkingen.
- Verweerder heeft bij beschikking van 19 juli 2021 de bezwaarschriften kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder onder andere overwogen dat eiseres geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad en ook niet aan het inkomensvereiste voldoet.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Eiseres heeft om in haar beroepschrift, kort samengevat, aangevoerd dat zij vijf jaar onafgebroken feitelijk verblijf heeft opgebouwd en om die reden voor de verlangde vergunning tot verblijf in aanmerking komt. Voorts komt eiseres in aanmerking voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: v.t.t.v) met als doel gezinshereniging met minderjarige kinderen, dan wel op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
4.3.
Verweerder bestrijdt de standpunten van eisers en voert aan dat de bestreden beschikking conform de wet is genomen en anders dan eiseres stelt, niet in strijd is gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur en bepaaldelijk niet in strijd met het beginsel van belangenafweging. Eiseres maakt geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf vol, nu zij hooguit 9,5 maanden onafgebroken rechtmatig verblijf heeft. Verweerder heeft vervolgens gemotiveerd dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor een v.t.t.v.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.Beoordeling

5.1.
Dat eiseres onafgebroken 5 jaar verblijf zou hebben zoals eiseres stelt, kan het Gerecht niet volgen. Uit de verblijfshistorie van eiseres blijkt dat zij nadat haar verleende vergunning op 31 januari 2019 was verlopen zij pas op 12 maart 2019 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Ook blijkt uit de verblijfshistorie dat eiseres nimmer 5 jaren onafgebroken verblijf heeft gehad voorafgaand aan 2019 nu zij meerdere zogenaamde verblijfsgaten heeft, in 2011, in 2013/2015, in 2016 en in 2017. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat voor het bepalen van 5 jaar onafgebroken verblijf 12 maart 2019 als begindatum dient te gelden. Ook bij datum uitspraak heeft eiseres dan nog geen 5 jaar onafgebroken verblijf opgebouwd.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder terecht heeft gestelde dat “feitelijk” verblijf niet meegeteld, nu hier immers geen wettelijke grondslag voor bestaat.
5.2.
Voor zover verweerder in haar heroverweging in de beschikking op bezwaar heeft gesteld dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor een v.t.t.v. overweegt het Gerecht als volgt.
5.3.
Niet is gebleken dat eiseres voor haar huidige arbeid over een tewerkstellingsvergunning beschikt. Het Gerecht heeft na de mondelinge behandeling van 4 april 2022 eiseres in de gelegenheid gesteld een tewerkstellingsvergunning aan te vragen en na verkrijging aan het Gerecht te overleggen. Dit heeft eiseres nagelaten.
5.4.
Nu eiseres niet over een tewerkstellingsvergunning beschikt is het Gerecht van oordeel dat heeft verweerder niet ten onrechte dit aan eiseres heeft tegengeworpen.
5.5.
Het Gerecht is evenwel van oordeel dat verweerder ten onrechte in de beslissing in primo noch in de beslissing op bezwaar gemotiveerd heeft aangegeven waarom eiseres en de minderjarigen geen beroep toekomen op hetgeen is bepaald in artikel 8 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Immers ingevolge jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) met betrekking tot artikel 8 van het EVRM, dient verweerder ingeval van weigering van verblijfsvoortzetting van een minderjarige ambtshalve te toetsen of zich feiten en/of omstandigheden voordoen die maken dat het recht op familie- of geinsleven voor Sint Maarten een positieve verplichting met zich meebrengt om de minderjarige voorgezet verblijf toe te staan. In dit kader overweegt het Gerecht dat verweerder het bezwaarschrift van eisers ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en afgezien heeft van het houden van een hoorzitting.
5.6.
Het Gerecht overweegt voorts dat uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familieleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling enerzijds en het algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
5.7.
Het Gerecht is van oordeel dat hetgeen verweerder bij verweerschrift naar voren heeft gebracht met betrekking tot een beroep op artikel 8 van het EVRM, onvoldoende blijkt geeft van een zorgvuldige belangenafweging. Immers, uit het dossier blijkt dat de vader van de twee minderjarigen mede het gezag heeft en op hetzelfde adres woonachtig is als eiseres en de minderjarige. Voorts dient mee te wegen dat beide minderjarige op Sint Maarten zijn geboren en beiden schoolgaand zijn, hetgeen duidt op een hoge mate van integratie.
5.8.
Nu verweerder ten onrechte heeft afgezien van het houden van een hoorzitting en aldus onvoldoende zorgvuldig de beschikking heeft voorbereid, is het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eisers NAf 50,-- dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

7.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking en bepaalt dat verweerder een nieuwe beschikking dient te nemen binnen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaalt;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten aan eisers een bedrag NAf 1.400,- en een bedrag van NAf 50,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op1 augustus 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.