Uitspraak
[kind 1] en [kind 2],
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft eiseres, een moeder van twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had afgewezen. De eiseres, geboren in Jamaica, had op 23 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot voortgezet verblijf, maar deze werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het inkomensvereiste. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de verweerder kennelijk ongegrond verklaard zonder een hoorzitting te houden.
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder ten onrechte niet had gemotiveerd waarom eiseres en haar minderjarige kinderen geen beroep konden doen op artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit artikel waarborgt het recht op respect voor privé- en gezinsleven. Het Gerecht benadrukte dat bij de weigering van verblijfsvoortzetting voor minderjarigen, de verweerder ambtshalve moet toetsen of er feiten of omstandigheden zijn die een positieve verplichting met zich meebrengen om verblijf toe te staan.
Het Gerecht concludeerde dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door het bezwaarschrift van eiseres kennelijk ongegrond te verklaren en geen hoorzitting te houden. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was, en het Gerecht vernietigde de bestreden beschikking. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, vastgesteld op NAf 1.400,-- en een vergoeding van NAf 50,-- voor het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken.