In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 22 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de intrekking van de vergunning tot verblijf van verzoekster. Verzoekster, die sinds 3 december 1991 op Sint Maarten woont, had op 6 juni 2022 beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die haar vergunning tot verblijf op 26 april 2022 had ingetrokken. Verzoekster verbleef op basis van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, die haar was verleend op 5 maart 2015. In de bestreden beschikking werd verzoekster opgedragen Sint Maarten binnen zes weken te verlaten, bij gebreke waarvan zij kon worden verwijderd.
Verzoekster heeft op 30 juni 2022 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij het beroep tegen de intrekking van haar vergunning tot verblijf kon afwachten. Zij voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar lange verblijfsduur, haar gezinssituatie en haar goede gedrag. De verweerder, de Minister van Justitie, verzet zich niet tegen de schorsing van de beschikking, wat het Gerecht de ruimte gaf om het verzoek toe te wijzen.
Het Gerecht oordeelde dat de onmiddellijke uitvoering van de beschikking onevenredig nadeel zou opleveren voor verzoekster, gezien haar lange verblijf op Sint Maarten. Het verzoek tot schorsing werd toegewezen, en de Minister werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door rechter C.T.M. Luijks en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.