ECLI:NL:OGEAM:2022:76

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
SXM202200643
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige schorsing van werkneemster en loonvordering tijdens ziekteverlof

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en het Land Sint Maarten. De werkneemster, die sinds 15 januari 2020 in dienst was als raadsonderzoeker, werd op 2 december 2021 geschorst met inhouding van loon, omdat zij zou hebben gefaald in haar geheimhoudingsplicht. De werkneemster heeft hiertegen geprotesteerd en verzocht om de schorsing onrechtmatig te verklaren en om loonbetaling voor de periode van haar schorsing en ziekteverlof. Het Gerecht oordeelde dat de schorsing onrechtmatig was, omdat de werkneemster niet de kans had gekregen om zich te verantwoorden en er geen adequaat onderzoek was gedaan door de werkgever. Het Gerecht verklaarde dat de werkneemster recht had op doorbetaling van haar salaris voor de periode van 1 tot 15 januari 2022 en voor de periode van 15 januari tot 13 september 2022, alsook op vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de werkneemster.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202200643
Beschikking d.d. 23 november 2022
inzake
[werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
hierna: “[werkneemster]”,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon het Land Sint Maarten,gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
hierna: “het Land”,
gemachtigde: mr. L.C. Peterson.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met producties d.d. 16 mei 2022,
  • de brief met producties van het Land d.d. 28 juni 2022,
  • de vermeerdering eis van [werkneemster] d.d. 29 juni 2022,
  • de brief met aanvullende productie van het Land d.d. 16 september 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. Bommel en van mr. Peterson, overgelegd en voorgedragen ter zitting van 21 september 2022,
  • de akte overlegging stukken van het Land d.d. 5 oktober 2022,
  • de antwoordakte van [werkneemster] d.d. 19 oktober 2022.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
Werkneemster] is op 15 januari 2020 in dienst getreden bij het Land als raadsonderzoeker bij de afdeling Voogdijraad van het Ministerie van Justitie. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor één jaar en is vervolgens met één jaar verlengd.
2.2. [
Werkneemster] is vanaf 13 september 2021 met ziekteverlof. Sinds die datum heeft zij geen werkzaamheden meer verricht voor het Land.
2.3.
Bij brief gedateerd 2 december 2021 heeft de Minister van Justitie namens het Land aan [werkneemster] medegedeeld dat zij per direct wordt geschorst met inhouding van loon en dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Als reden wordt vermeld dat [werkneemster] haar geheimhoudingsplicht en de integriteitsvoorschriften heeft geschonden door in september 2021 informatie over een zaak te delen met een derde terwijl zij daartoe geen toestemming had van het afdelingshoofd.
2.4. [
Werkneemster] heeft op 20 januari 2022 bij brief van haar gemachtigde geprotesteerd tegen de schorsing en de beëindiging van het dienstverband. Op die brief is geen reactie namens het Land gekomen.

3.Het geschil

3.1. [
Werkneemster] verzoekt, na vermeerdering van eis, dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de schorsing per brief van 2 december 2022 [1] ongeoorloofd c.q. onredelijk dan wel onrechtmatig is;
2. het Land veroordeelt tot betaling aan [werkneemster] van haar salaris van 1 tot en met 15 januari 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente vanaf 20 januari 2022,
3. het Land veroordeelt tot betaling aan [werkneemster] van haar salaris vanaf januari [2] 2022 totdat zij arbeidsgeschikt is verklaard, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente;
4. het Land veroordeelt [werkneemster] te vergoeden voor 15 vakantiedagen voor 2021 en de gereserveerde vakantietoelage voor 2020 en 2021 te betalen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2022;
5. het Land veroordeelt tot betaling van NAf 2.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. het Land veroordeelt in de proceskosten, met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Het Land heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Het Land werpt als eerste verweer op dat niet de civiele rechter, maar de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van [werkneemster]. Daartoe stelt het Land dat in de arbeidsovereenkomst toepassing van de zevende titel A van boek 7A van het BW is uitgesloten en – met uitzondering van een aantal bepalingen – de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) van toepassing is verklaard. De arbeidsovereenkomst gezamenlijk bezien met de LMA leidt ertoe dat [werkneemster] de zaak bij het Gerecht in Ambtenarenzaken had moeten aanbrengen, aldus het Land.
4.2.
Dit verweer kan niet slagen. Het Land betwist immers niet dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en daarmee een overeenkomst naar burgerlijk recht. De daarin opgenomen uitsluiting van de titel van het BW met bepalingen omtrent de arbeidsovereenkomst, maakt dat niet anders. De gedeeltelijke toepasselijkheid van de LMA, en dus het materiele ambtenarenrecht, kan ook niet tot gevolg hebben dat de bestuursrechter (ambtenarenrechter) exclusief bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen, nu de rechtsverhouding tussen partijen nog altijd wordt beheerst door het burgerlijk recht. Het Gerecht acht zich dan ook bevoegd om in de zaak te oordelen.
Ontvankelijkheid
4.3.
Het Land stelt vervolgens dat [werkneemster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet de geschillenregeling van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst heeft gevolgd. De schorsingsbrief moet volgens het Land worden gekwalificeerd als een beschikking, waartegen [werkneemster] op grond van de geschillenregeling een bezwaarschrift in de zin van artikel 17 LMA had moeten indienen. Dit verweer kan naar oordeel van het Gerecht evenmin slagen. Voor zover de schorsingsbrief moet worden gekwalificeerd als een beschikking, geldt dat de protestbrief van [werkneemster] kan worden gekwalificeerd als een bezwaarschrift. Anders dan het Land stelt, schrijft artikel 17 LMA niet voor dat het bezwaarschrift wordt ingediend bij het Gerecht, maar bij het bevoegd gezag – het Land - zodat [werkneemster] in dit kader de geschillenregeling heeft gevolgd. Verdere argumenten voor niet-ontvankelijkheid heeft het Land niet aangevoerd. Het Gerecht zal dan ook overgaan tot inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [werkneemster].
Schorsing
4.4. [
Werkneemster] stelt dat de beschuldigingen die in de schorsingsbrief zijn aangevoerd niet gegrond zijn. Zij heeft toegelicht dat zij als raadsonderzoeker een conceptrapport heeft opgesteld inzake gezag en omgang van een minderjarige met zijn vader. Het afdelingshoofd beschuldigde [werkneemster] op 13 september 2021 van partijdigheid en belangverstrengeling, omdat [werkneemster] een persoonlijke relatie zou hebben met de vader. Dit heeft [werkneemster] meteen met klem ontkend. Het conceptrapport is terecht gekomen bij de gemachtigde van de vader (te weten mr. Bommel, eveneens gemachtigde van [werkneemster] in deze zaak), middels bezorging aan haar kantoor in een envelop. Mogelijk was per ongeluk het concept verstuurd, want tijdens de zitting in die zaak bleek er ook een tweede versie te zijn – het definitieve rapport. Hoe dan ook heeft [werkneemster] het conceptrapport dus niet met (de gemachtigde van) de vader gedeeld, zo stelt zij.
4.5.
Het Gerecht overweegt dat de schorsingsbrief zeer summier is opgesteld. Als grond voor de schorsing wordt vermeld dat [werkneemster] het conceptrapport zou hebben gedeeld in september 2021, terwijl de brief dateert van 2 december 2021 – waarvan [werkneemster] overigens stelt deze pas op 31 december 2021 heeft ontvangen. Van voortvarend handelen van de werkgever naar aanleiding van het vermeende incident is dus geen sprake. De brief bevat slechts de beschuldiging dat [werkneemster] het rapport zou hebben gedeeld, zonder uitleg hoe het Land tot die conclusie is gekomen. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de werkgever [werkneemster] daarover heeft ondervraagd; het Gerecht begrijpt dat het gesprek met het afdelingshoofd op 13 september 2021 zag op de kwaliteit van het conceptrapport en/of het contact van [werkneemster] met de vader, en niet over het delen van het conceptrapport. Aldus heeft [werkneemster] niet de kans gekregen om zich te verantwoorden zoals voorgeschreven in het toepasselijke artikel 89 LMA. Van enig verder onderzoek door de werkgever is niet gebleken. [Werkneemster] heeft dus de zware disciplinaire straf van schorsing zonder behoud van loon opgelegd gekregen zonder te zijn gehoord en zonder dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarmee heeft het Land onzorgvuldig, in strijd met de voorschriften van de LMA en de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid gehandeld. Het Gerecht zal dan ook voor recht verklaren dat de schorsing onrechtmatig is opgelegd.
Loon januari 2022
4.6.
Volgens de schorsingsbrief van 2 december 2021 werd [werkneemster] vanaf die datum geschorst met inhouding van loon. [Werkneemster] licht toe dat zij het loon over december 2021 evenwel heeft ontvangen, maar dat het loon vanaf 1 januari 2022 niet is uitbetaald – hoewel zij daarvoor wel een salarisstrook heeft ontvangen. Het Land heeft daarop gesteld dat het loon is doorbetaald tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd: 15 januari 2022. Het Land verwijst daartoe naar een salarisstrook van januari 2022 en een “
bank transfers report”. [3] Laatstgenoemd overzicht is eveneens opgesteld door het Land en lijkt een samenvatting van de salarisstrook te zijn, afkomstig uit het payrollsysteem van het Land. Daarop kan niet worden afgelezen dat het vermelde bedrag daadwerkelijk naar de bankrekening van [werkneemster] is overgemaakt en op welke datum dat is gebeurd; dat is immers wat [werkneemster] betwist. Het had dan ook voor de hand gelegen dat het Land een bankafschrift zou hebben overgelegd. Het aanvullend document biedt aldus onvoldoende steun aan de stelling dat het Land het loon over de periode van 1 tot 15 januari 2022 aan [werkneemster] heeft betaald. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de schorsing zonder behoud van loon geen stand kan houden, is dit onderdeel van de loonvordering toewijsbaar.
Loon tijdens ziekte
4.7. [
Werkneemster] vordert – na eiswijziging – ook loonbetaling vanaf 15 januari 2022. Zij baseert deze vordering op het van toepassing verklaarde artikel 42 LMA, waarin is bepaald dat als het dienstverband eindigt tijdens ziekteverlof, de werkgever verplicht is tot doorbetaling van het loon zolang de arbeidsondergeschiktheid voortduurt met een maximum van 12 maanden vanaf de eerste ziektedag. Het Land betwist niet dat deze bepaling van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, maar stelt dat deze in dit geval niet opgaat omdat [werkneemster] vanaf 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt was. Het Land verwijst daartoe naar een SZV-rapport van 20 december 2021, met daarin vermeld “controle 20-Dec-21” en “AG per 15-Jan-22”. Daarop heeft [werkneemster] gereageerd dat zij nooit arbeidsgeschikt is verklaard maar dat zij nog steeds ziek is. En ook dat SZV mogelijk 15 januari 2022 als arbeidsgeschiktheidsdatum heeft vermeld omdat zij vanaf die datum niet langer bij SZV verzekerd zou zijn; de verzekering liep immers via het Land als werkgever en na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou ook de verzekering eindigen. Het Land heeft ter verdere onderbouwing van haar stelling dat [werkneemster] vanaf 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt was een nadere e-mail van SZV overgelegd, met daarin niet meer gegevens dan wat al in het SZV-rapport staat. [4] Het ligt niet voor de hand dat SZV al op 20 december 2021 zou hebben geoordeeld dat [werkneemster], al maanden arbeidsongeschikt, vanaf 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt zou zijn. Dat ligt nog minder voor de hand nu die datum precies de datum is waarop de arbeidsovereenkomst zou eindigen, zoals [werkneemster] naar voren heeft gebracht. In ieder geval staat vast dat [werkneemster] niet tijdens een nieuwe controleafspraak arbeidsgeschikt is verklaard, althans dat heeft het Land niet kunnen aantonen.
4.8.
Verder neemt het Gerecht de door [werkneemster] overgelegde verklaring van 20 januari 2022 van haar huisarts in aanmerking, waarin staat dat hij [werkneemster] vanwege “
anxiety depression disorder”in september 2021 heeft doorverwezen naar een psycholoog. In een volgende verklaring van 23 juni 2022 schrijft de huisarts dat [werkneemster] “
is still exhibiting signs and symptoms of depression”. Daarbij gevoegd is een rapport van de psycholoog van 4 juni 2022 met een “
individual psychological treatment plan”, waarin staat dat [werkneemster] diverse stressklachten ervaart en dat traumatherapie noodzakelijk lijkt. De psycholoog rapporteert dat [werkneemster] in oktober tot december 2021 vier sessies heeft gehad en dat minimaal twaalf sessies noodzakelijk zijn. Deze verklaringen in combinatie met de onvoldoende onderbouwing van het Land zoals hiervoor overwogen, leiden ertoe dat het Gerecht concludeert dat [werkneemster] niet arbeidsgeschikt is verklaard per 15 januari 2022 – of per enige andere datum – maar dat haar ziekteperiode ook na beëindiging van het dienstverband voortduurt. Dat betekent dat de doorbetalingsverplichting van artikel 42 lid 1 LMA geldt. Het Land zal [werkneemster] op grond daarvan alsnog moeten betalen waarop zij recht zou hebben gehad als zij tijdens haar ziekteverlof nog in dienst was van 15 januari 2022 tot 13 september 2022, zijnde 12 maanden na haar eerste ziektedag.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de loonvordering van [werkneemster] zal worden toegewezen voor zowel de periode van 1 tot 15 januari 2022 als van 15 januari tot 13 september 2022, ofwel van 1 januari 2022 tot 13 september 2022. De daarover gevorderde wettelijke verhoging is niet toewijsbaar. Dat onderdeel van de vordering is immers – althans zo neemt het Gerecht aan – gegrond op een uitgesloten bepaling van boek 7A BW. [5] De wettelijke rente kan wel worden toegewezen, zij het dat die per afzonderlijke loontermijn dient te worden berekend.
4.10. [
Werkneemster] vordert verder vergoeding van 15 vakantiedagen en de vakantietoelage voor 2020 en 2021. Het Land heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer gevoerd, maar slechts toegelicht dat de opgebouwde rechten van [werkneemster] al tot 15 januari 2022 waren uitbetaald met uitzondering van de niet-genoten vakantiedagen, waarop zij wel recht heeft. Hiervoor is vastgesteld dat over januari 2022 niets was uitbetaald en met betrekking tot 2020 hebben partijen geen stukken overgelegd. Het Gerecht zal dan ook dit onderdeel van het gevorderde toewijzen voor hetgeen niet aan [werkneemster] is uitgekeerd.
Kosten
4.11. [
Werkneemster] heeft voldoende aangetoond dat haar gemachtigde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het Gerecht zal de gevorderde kosten redelijkerwijs toewijzen tot een bedrag van NAf 500,00.
4.12.
Het Land zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [werkneemster] tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 240,50
griffierecht NAf 50,00
salaris gemachtigde
NAf 1.500,00 +
totaal: NAf 1.790,50.
4.13.
Tot slot zijn de gevorderde nakosten en de gevorderde wettelijke rente over alle kosten toewijsbaar.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verklaart voor recht dat de schorsing van [werkneemster] bij brief gedateerd 2 december 2021 onrechtmatig is opgelegd;
5.2.
veroordeelt het Land tot betaling aan [werkneemster] van haar salaris over de periode van 1 januari 2022 tot 15 januari 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de opvolgende termijnen tot de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt het Land tot betaling aan [werkneemster] van een uitkering overeenkomende met het salaris dat zij gedurende haar ziekteverlof zou hebben ontvangen als zij nog in dienst was, over de periode van 15 januari 2022 tot 13 september 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de opvolgende termijnen tot de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt het Land tot vergoeding aan [werkneemster] van de 15 niet-genoten vakantiedagen voor het jaar 2021 en tot betaling van de aan [werkneemster] niet-uitgekeerde vakantietoelage voor de jaren 2020 en 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2022;
5.5.
veroordeelt het Land tot betaling aan [werkneemster] van de buitengerechtelijke incassokosten van NAf 500,00;
5.6.
veroordeelt het Land in de proceskosten, aan de zijde van [werkneemster] tot op heden begroot op NAf 1.790,50, en in de nakosten, begroot op NAf 250,00 zonder betekening en NAf 400,00 na betekening van deze beschikking, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na deze beschikking dan wel betekening;
5.7.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en op 23 november 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Voetnoten

1.Het Gerecht neemt aan dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving en dat hier “2 december
2.Het Gerecht neemt aan dat hier wordt bedoeld “vanaf
3.Gelet op de betwisting van [werkneemster] dat zij over januari 2022 uitbetaald heeft gekregen, is het Land in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling stukken over te leggen waaruit blijkt dat het Land de betaling heeft gedaan. Daarop heeft het Land bij akte van 5 oktober 2022 het ‘
4.Het Land is na de uitvoerige betwisting van [werkneemster] ook op dit punt in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Bij akte van 5 oktober 2022 is de hier bedoelde e-mail overgelegd. Hierin staat, naast het SZV-nummer en de afdeling Voogdijraad, het volgende: “
5.Artikel 7A:1614q BW (oud); thans artikel 7:625 BW. Overigens heeft [werkneemster] dit onderdeel van de vordering niet van toelichting voorzien.