3.1.Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Verweerder heeft bij beschikking van 19 augustus 2019 aan [a] een ontheffing verleend om zich als psychiater te vestigen onder de -thans relevante- voorwaarde dat zij uitsluitend haar diensten als psychiater aanbiedt door middel van de Mental Health Foundation (hierna: MHF). Deze ontheffing is geldig tot 30 april 2021.
- Aan [b] is bij beschikking van 16 maart 2020 door verweerder een vergelijkbare ontheffing verleend, onder dezelfde voorwaarde. Deze ontheffing is geldig tot 31 januari 2022.
- Bij brief van 18 november 2020 heeft [a] aan verweerder verzocht haar beschikking van 19 augustus 2019 te wijzigen, aldus dat de beperkende voorwaarde dat ze haar diensten uitsluitend via MHF zou mogen aanbieden, komt te vervallen.
- Bij brief van 3 december 2020 heeft MHF verweerder geïnformeerd dat [a] per 19 november 2020 geen diensten meer voor MHF verleent en MHF verzoekt om vernietiging (door verweerder begrepen als intrekking) van de eerdergenoemde beschikking van 19 augustus 2019.
- Bij brief van 10 december 2020 heeft MHF verweerder geïnformeerd dat [b] ontslag heeft genomen en dat hij per 19 januari 2021 geen diensten meer voor MHF verleent en MHF verzoekt om vernietiging (door verweerder wederom begrepen als intrekking) van de eerdergenoemde beschikking van 16 maart 2020.
- Bij bericht van 13 januari 2021 verzoekt [b] aan verweerder zijn beschikking van 16 maart 2020 te wijzigen, aldus dat hij zijn diensten voortaan via Psycare B.V. (hierna: Psycare) aanbiedt in plaats van MHF. [b] heeft met Psycare een overeenkomst van praktijkmedewerking gesloten.
- Bij uitspraak van 1 april 2021 heeft dit Gerecht de weigering van verweerder om te beschikken op het verzoek van [a] vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een beschikking te geven.
- Op 4 april 2021 heeft de Raad voor de Volksgezondheid naar aanleiding van een verzoek om advies d.d. 22 maart 2021 verweerder bericht geen bezwaar te hebben tegen intrekking van de ontheffingen van [a] en [b] en wel bezwaar te hebben tegen hun verzoeken tot wijziging.
- Op 10 april 2021 heeft verweerder [a] en [b] geïnformeerd over zijn voornemen tot intrekking van de ontheffingen en beiden in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
- Bij brief van 22 april 2021 heeft [a] haar zienswijze op de intrekking gegeven. [b] heeft dat gedaan bij brief van 23 april 2021. Beiden concluderen tot herziening van het voornemen tot intrekking en tot toewijzing van hun verzoeken tot het verlenen van de (gewijzigde) ontheffing.
- Op 29 april 2021 heeft verweerder de ontheffing van zowel [a] als [b] ingetrokken met ingang van 29 april 2021.
- Daartegen hebben eisers op 30 juni 2021 het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 24 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Daarop hebben verzoekers de bodemrechter gevraagd om een wijziging van het petitum in de bodemzaak.
- Eisers hebben op 21 september 2021 het Gerecht nogmaals verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij beslissing van 18 november 2021 afgewezen.