ECLI:NL:OGEAM:2022:65

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
Lar 71/2021, SXM202100775
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning voor exploitatie zorginstelling en gebruik medische apparaten

In deze zaak heeft de besloten vennootschap PSYCARE B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een vergunning voor de exploitatie van een zorginstelling en het gebruik van medische apparaten, zoals vereist onder de Landsverordening zorginstellingen. De afwijzing door de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid van Sint Maarten was gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volksgezondheid, die bezwaar had geuit tegen de vergunningverlening. De eiseres heeft betoogd dat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd en dat er een toenemende behoefte aan psychiatrische zorg op Sint Maarten is, vooral na de impact van de COVID-19 pandemie en orkaan Irma. Het Gerecht in eerste aanleg heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de afwijzing en dat de verouderde Beleidsnota niet meer van toepassing is. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen om de gevraagde vergunning te verlenen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 3 mei 2022
Zaaknummer: SXM202100775-LAR00071/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
de besloten vennootschap PSYCARE B.V.,
eiseres,
gemachtigden: mr. C.R. RUTTE en mr. C.R. MARTINUS,
tegen
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, SOCIALE ONTWIKKELING EN ARBEID VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL.

1. Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder, gedateerd 29 april 2021 en aan eiseres uitgereikt op 20 mei 2021, waarbij het verzoek om een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een zorginstelling en voor het gebruik van medische apparaten op grond van de Landsverordening zorginstellingen (hierna: Lzi), is afgewezen.

2. Het verloop van de procedure

2.1.
Op 10 juni 2021 heeft eiseres ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een pro forma beroepschrift (met producties) ingediend ingevolgde de Landsverordening administratieve rechtspraak. Op 30 juni 2021 zijn de gronden van het beroep aangevuld. Op 25 augustus 2021, zijn de gronden van het beroep uitgebreid en op 12 oktober 2021 en 15 februari 2022 heeft eiseres aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.2.
Op 3 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 februari 2022. Namens eiseres is verschenen haar statutair directeur mevrouw [a], bijgestaan door haar gemachtigde mr. Rutte voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Onderhavige zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met zaaknummer SXM202100774-Lar 70/2021. Partijen hebben ter zitting hun standpunten mondeling nader toegelicht, mede aan de hand van (overgelegde) pleitaantekeningen.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3. Feiten

3.1.
Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Eiseres, opgericht op 12 februari 2021, heeft als statutair doel het exploiteren van een zorginstelling en het verstrekken van medische diensten, in het bijzonder psychiatrische diensten.
- Bij beschikking van 1 maart 2021 heeft de minister van TEAT aan eiseres een vestigingsvergunning verleend onder de voorwaarden dat eiseres voldoet aan de bij wet en regelgeving gestelde voorwaarden in de gezondheidszorgsector.
- Op 26 november 2020 is namens eiseres een verzoek ingediend tot het verkrijgen van een vergunning voor de exploitatie van een zorginstelling en voor het gebruik van medische apparaten.
- Op 4 april 2021 heeft de Raad voor de Volksgezondheid naar aanleiding van een verzoek om advies d.d. 8 februari 2021 verweerder bericht bezwaar te hebben het verstrekken van de gevraagde vergunning.
- Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft dit Gerecht de weigering van verweerder om te beschikken op dat verzoek vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een beschikking te geven.
- Op 29 april 2021 heeft verweerder de vergunningaanvraag afgewezen.
- Daartegen is eiseres op 30 juni 2021 in beroep gekomen. Diezelfde dag heeft eiseres het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat in de bodemzaak is beslist. Dit verzoek is bij uitspraak van 24 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Daarop heeft eiseres de bodemrechter gevraagd om een wijziging van het petitum in de bodemzaak.
- Op 21 september 2021 heeft eiseres het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij beslissing van 18 november 2021 afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
In beroep vraagt eiseres het beroep gegrond te verklaren, de beschikking te vernietigen, zelf in de zaak te voorzien en aan eiseres de verlangde vergunning te verlenen met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.Ontvankelijkheid

5.1.
Verweerder heeft gesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep nu zij, kort samengevat, niet meer over de aan haar op 21 maart 2021 verleende economische vergunning beschikt omdat deze is verstreken en de ontheffing van de twee beoogde psychiaters is vervallen.
5.2.
Het Gerecht overweegt dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:636). Het Gerecht is van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijk oordeel nu het doel ook daadwerkelijk bereikt kan worden. De ontheffingen van de twee beoogde psychiaters ligt eveneens voor in beroep bij het Gerecht. Het feit dat de economische vergunning hangende de procedure is komen te vervallen maakt niet dat ook het procesbelang is vervallen. Deze vergunning kan eiseres immers op eenvoudige wijze opnieuw aanvragen en er is geen reden om aan te nemen dat deze vergunning niet op korte termijn zal worden verleend. Voorts heeft eiseres bij haar statutair directeur ter zitting kenbaar gemaakt dat zij het project van Psycare nog wil en kan uitvoeren. Het Gerecht is van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en dat zij kan worden ontvangen in haar beroep.

6.De beoordeling

6.1.
Bij Ministeriele Beschikking van 23 oktober 2020, nr:1290/2020 is het moratorium op vergunningen van zorginstelling beëindigd op 23 oktober 2020. Kort samengevat wordt in deze Ministeriele Beschikking overwogen dat de opheffing van het moratorium is ingegeven door de nieuwe ontwikkelingen als gevolg van de COVID-19 pandemie en de uitbreiding van het ziekenhuis, die een uitbreiding van gezondheidszorg nodig maken. In de voornoemde Ministeriele Beschikking wordt overwogen dat de voorgaande beslissingen tot instellen en verlengen van het moratorium niet voldoende waren gemotiveerd en dat er geen bewijs is voor de negatieve gevolgen voor de huidige zorginstellingen als gevolg van gestelde overcapaciteit of duplicatie van zorg. Voorts wordt in deze Ministeriele Beschikking overwogen dat het moratorium de voortgang en verdere ontwikkeling van de zorgsector verhinderd en dat er sprake is van een reeds overbelaste zorgsysteem. Concurrentie bevordert rechtvaardige verdeling (fairness), markt gecontroleerde prijzen en verbetert de toegang.
6.2.
Artikel 3 van de Lzi luidt (voor zover van belang):
1. Onverminderd uit hoofde van andere wet- of regelgeving vereiste vergunningen, is het verboden zonder een daartoe strekkende vergunning van de minister:
a. een zorginstelling te bouwen, verbouwen of aan te bouwen;
b. een bestaand bouwwerk in gebruik te nemen als zorginstelling;
c. een zorginstelling te exploiteren;
2. Een vergunning wordt verleend op een daartoe strekkende aanvraag van de verzoeker. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ten aanzien van functie en omvang van een zorginstelling of een medisch apparaat. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Deze voorschriften kunnen mede betrekking hebben op de in een zorginstelling of de bij het gebruik van een medisch apparaat te betrachten veiligheid. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in dit lid bedoelde voorschriften en beperkingen.
3. Een aanvraag om een vergunning wordt door de verzoeker bij de minister ingediend.
Artikel 4 van de Lzi luidt (voor zover van belang):
1. Alvorens over te gaan tot het nemen van een beslissing ten aanzien van het verzoek, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wint de minister het advies in van de Raad voor de Volksgezondheid. Indien de minister van het advies van de raad afwijkt, bericht hij deze schriftelijk met redenen omkleed.
2. De Raad voor de Volksgezondheid onderzoekt het verzoek en brengt daarover binnen acht weken na de datum van ontvangst een schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan de minister.
5. De minister verleent de gevraagde vergunning slechts voor zover dit past binnen de richtlijnen, bedoeld in artikel 7.
Artikel 5 van de Lzi luidt (voor zover van belang):
1. De minister mag slechts afwijken van de richtlijnen, bedoeld in artikel 7, indien hiervoor blijkens het advies van de Raad voor de Volksgezondheid, zwaarwegende redenen aanwezig
Artikel 7 van de Lzi luidt:
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden, gehoord de Raad voor de Volksgezondheid, richtlijnen vastgesteld ten aanzien van de behoefte aan zorginstellingen en de wijze waarop in die behoefte kan worden voorzien.
6.3.
Het Gerecht stelt vast dat het in artikel 7 van de Lzi genoemde landsbesluit niet tot stand is gekomen. Wel is in het Tijdelijk uitvoeringsbesluit zorginstellingen in artikel 4 gesteld dat:
1. De minister verleent de vergunning enkel indien de verlening ervan in overeenstemming is met de richtlijnen ten aanzien van de behoefte aan zorginstellingen en medische apparatuur zoals vastgesteld in de beleidsnota “Zorgvoorzieningen Sint Maarten” (hierna: de Beleidsnota). Deze Beleidsnota dateert uit 2005.
6.4.
Verweerder heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat in het licht van verouderde Beleidsnota, een afweging dient te worden gemaakt naar de beschikbaarheid, toegankelijkheid, betaalbaarheid, duurzaamheid en kwaliteit.
6.4.1.
Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat de Beleidsnota verouderd is en aldus niet onverkort kan worden toegepast. Immers de bevolkingsdruk is sinds 2005 toegenomen en de situatie met betrekking tot de volksgezondheid is naverwant gewijzigd. Ook recente gebeurtenissen zoals orkaan Irma en de COVID pandemie hebben onbetwist grote invloed op de gezondheidssituatie in het algemeen en in het bijzonder de mental health situatie van de bevolking. Dat de minister dit onderkent blijkt eveneens uit de Ministeriele Beschikking ter opheffing van het moratorium zoals genoemd in rechtsoverweging 5.1..
6.4.2.
Verweerder heeft in onderhavige zaak gesteld dat de in rechtsoverweging 5.1. genoemde Ministeriele Beschikking slechts zou zien op nieuwe zorginstelling zoals een arbodienst. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder hierin niet kan worden gevolgd. In de Ministeriële Beschikking wordt immers melding gemaakt van een overbelast zorgsysteem in het algemeen en dat er geen bewijs is voor negatieve gevolgen van duplicatie. Dit kan naar het oordeel van het Gerecht slechts wijzen op uitbreiding van bestaande zorg om aan stijgende vraag te voldoen en overbelasting te verminderen. Dat het opheffen van het moratorium niet is ingegeven door een (mede) overbelast mental health zorgsysteem, zoals verweerder stelt, blijkt op geen enkele wijze uit de Ministeriele Beschikking. Noch uit de tekst van de beschikking noch uit de feitelijke situatie blijkt hiervan.
6.5.
Op 4 april 2021 heeft de Raad voor de Volksgezondheid (hierna: de Raad) advies uitgebracht conform artikel 4 van de Lzi. De Raad heeft geadviseerd tot afwijzing van de aanvraag.
6.5.1.
De Raad heeft in haar advies verwezen naar de Krankzinnig landsverordening. Het Gerecht begrijpt dit als een verwijzing naar de Landsverordening tot regeling van het toezicht op krankzinnigen. Ingevolge artikel 1 deze Landsverordening bestaat er in Sint Maarten ten minste één instelling die uitsluitend is ingericht als krankzinnigengesticht, bestemd voor de medische en verpleegkundige verzorging van psychiatrische patiënten. Ingevolge artikel 2, derde lid van deze Landsverordening wordt als particulier krankzinnigengesticht beschouwd elke inrichting, waarin iemand meer dan drie krankzinnigen, die niet tot zijn gezin behoren, worden verpleegd.
6.5.2.
Het Gerecht overweegt dat noch uit de aanvraag tot vergunning van eiseres noch anderszins uit het dossier blijkt dat eiseres voornemens is patiënten intramurale zorg te bieden. De verwijzing van de Raad naar de voornoemd Landsbesluit kan het Gerecht dan ook niet plaatsen. De overweging van de Raad als zou de Mental Health Foundation (hierna MHF) aangewezen zijn op basis van deze Landsverordening als enige erkende instelling op Sint Maarten is dan ook niet relevant voor onderhavige beoordeling.
6.5.3.
Voorts stelt de Raad in haar advies dat de leden van de Raad van mening zijn, onder verwijzing naar bestendig beleid zoals de Beleidsnota, dat het niet raadzaam is om meerdere psychiatrische Gezondheidsinstelling op Sint Maarten te hebben. De Raad stelt dat er een versnippering in de psychiatrische zorg ontstaat en dat de MHF over 4 psychiaters beschikt hetgeen volgens de Manpower Planning het quotum is.
6.5.4.
De enkele verwijzing van de Raad naar de Beleidsnota acht het Gerecht onvoldoende, alleen al omdat deze Beleidsnota dateert uit 2006. De enkele verwijzing naar deze gedateerde Beleidsnota en de niet onderbouwde conclusie omtrent versnippering van zorg is niet in lijn met de voornoemde Ministeriele Beschikking. Hierbij acht het Gerecht van belang dat de in rechtsoverweging 5.1. genoemde Ministeriele Beschikking wordt gesteld dat er geen bewijs is voor genoemde negatieve invloed.
6.5.5.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de minister het advies van de Raad niet onverkort ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn beslissing. Het Gerecht acht dit advies onvolledig en als zodanig niet voldoende onderbouwd om als motivering voor de afwijzing van de aanvraag van eiseres onverkort te worden meegenomen.
6.6.
Verweerder heeft op haar verzoek zienswijzen ontvangen van MHF, St. Maarten Medical Center (SMMS), White Yellow Cross Care Foundation (WYCCF), Turning Point Foundation, Windward Islands Medical Association (WIMA).
6.7.
Turning Point en de WIMA hebben zich positief uitgelaten over het verzoek van eiseres waarbij Turning Point refereert aan de door hen waargenomen toename van drugsgebruik en de verslechterde economische situatie en de gevolgen van orkaan Irma en de Covid pandemie die voor veel mensen verschillende mental health issues hebben veroorzaakt. Turning Point geeft aan dat zij de grote steeds groeiende vraag niet aan kunnen en is dan ook positief over de uitbreiding van de bestaande zorg nu dit voorts maakt dat de bestaande lange wachttijden kunnen worden verkort.
6.8.
De zienswijzen van MHF, SMMS en de WYCCF refereren naar verschillende te voorziene problemen. Verweerder heeft met name deze zienswijzen ten grondslag gelegd aan haar bestreden beschikking.
6.9.
De verwijzing van verweerder in de bestreden beschikking onder “quality of care” naar paragraaf 14.2 van de Beleidsnota waarin is opgenomen dat het niet wenselijk is dat overal op Sint Maarten huisartsen of vrijgevestigde specialisten klinieken of toeristische georiënteerde instelling gaan opzetten en daarmee een vraag naar zorg zullen scheppen, kan naar het oordeel in het licht van de gedateerdheid van de Beleidsnota niet onverkort ter motivering dienen in onderhavige zaak.
6.10.
Onder “accessibility of care” heeft verweerder overwogen dat eiseres zich zal vestigen in de nabijheid van een bestaande mental health kliniek, (het Gerecht begrijpt de MHF) en dat dit geen verbetering inhoudt voor de geografische spreiding. Het Gerecht is van oordeel dat geografische spreiding op een klein eiland als Sint Maarten niet zonder meer kan dienen als afwijzingsgrond voor de aanvraag. Sint Maarten heeft een oppervlak van 34 vierkante km. Op geen enkele wijze heeft verweerder onderbouwd wat de voordelen dan wel nadelen zijn van geografische spreiding op een dergelijk klein oppervlak. Dat er sprake zal zijn van verwarring vanwege de nabijheid van eiseres, zoals MHF in haar zienswijze noemt, is eveneens op geen enkele wijze nader onderbouwd. Het is het Gerecht uit het dossier niet gebleken dat eiseres een gelijksoortige naam voert dan wel een gelijksoortige uitstraling beoogd. Waar het risico op verwarring uit zou volgen, is het Gerecht dan ook niet duidelijk.
6.11.
Verweerder heeft voorts in de bestreden beschikking (kort samengevat) gemotiveerd, in lijn met de zienswijzen van MHF, SMMC en WYCF, dat vestiging van eiseres zal leiden tot verhoging van de kosten van de gezondheidszorg, mede gezien de overlapping van de aangeboden zorg met die van al bestaande zorginstellingen. De grootste kostenpost is, zo stelt verweerder, de intramurale zorg. Nu eiseres slechts een gedeelte van de door MHF verleende zorg voornemens is aan te bieden legt dit een “disproportionally burden” op de bestaande zorginstelling en kan dit leiden tot financiële problemen bij de MHF en is er aldus, zo stelt verweerder, sprake van oneerlijke concurrentie. Voorts stelt verweerder dat een uitbreiding van de psychiatrische zorg met de komst van eiseres een negatieve impact zal hebben op de toch al schaarse beschikbaarheid van gekwalificeerd verplegend personeel. Eiseres zal een aantrekkelijke werkgever zijn vanwege het ontbreken van werken in diensten en een naar alle waarschijnlijkheid hogere salariëring. Voorts refereert verweerder naar het niet bestaan van een samenwerkingsovereenkomst met de MHF.
6.12.
Eiseres heeft de Manpower Planning Sint Maarten 2018-2020 en de concept Manpower Planning Sint Maarten 2021-2023 overgelegd. Het Gerecht stelt vast dat in Manpower Planning Sint Maarten 2021-2023 een behoefte aan psychiaters van 8 fte’s wordt vermeld. Het feit dat deze raming nog in concept is, laat onverlet dat hieruit blijkt van een sterk stijgende behoefte aan praktiserende psychiaters. De ingediende zienswijzen van Turning Point en de WIMA maken hier ook melding van. Ter zitting is voorts gebleken dat de in het dossier genoemde aantal huidige fte’s bij MHF en SMMC niet volledig zijn ingevuld. De in productie 39 bij het verweerschrift genoemde psychiaters zijn met uitzondering van [a], niet (meer) werkzaam op Sint Maarten, waarbij van belang is dat [a] heeft aangegeven te willen stoppen met haar praktijk gezien haar leeftijd. Dat de door eiseres overgelegde krantenartikelen, vragen van parlementsleden en overige stukken, niet relevant zijn zoals verweerder in haar verweerschrift stelt, kan niet zonder meer worden gevolgd. Deze informatie bevestigt immers het beeld dat uit de zienswijze van Turning Point en WIMA naar voren komt, namelijk een stijgende behoefte en de huidige lange wachtlijsten.
6.13.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat hetgeen verweerder heeft gesteld met betrekking tot oneerlijke concurrentie, “cherry picking” en de schaarse beschikbaarheid van verplegend personeel niet kan worden gevolgd. Dat eiseres niet voorstaat om een kliniek te openen die alle zorg biedt die MHF aanbiedt maakt niet dat er sprake zal zijn van oneerlijke concurrentie. Eiseres is een private instelling die haar eigen overhead kosten zal dragen. Voorts kan het zo zijn dat de intramurale zorg geboden door MHF de grootste kostenpost is, dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de financiële positie van MHF zal verslechteren indien eiseres de door haar voorgestane zorg gaat aanbieden. Verweerder heeft hiervoor geen bewijs overgelegd en een en ander is slechts ingegeven door niet nader onderbouwde veronderstellingen. Het Gerecht acht tevens van belang dat de wijze van financiering van MHF een geheel andere is dan die van eiseres. Dat voorts een tekort aan personeel zal ontstaan bij MHF is eveneens gebaseerd op een niet onderbouwde veronderstelling. Daarbij merkt het Gerecht op dat uit voornoemde Ministeriele Beschikking ter opheffing van het moratorium blijkt dat de minister belang hecht aan concurrentie omdat dit bevorderend is voor de rechtvaardige verdeling (fairness), markt gecontroleerde prijzen en verbeterde toegang. Een en ander is dan ook in tegenspraak met elkaar. Het Gerecht is van oordeel gezien het voren overwogene dat verweerder ook hier niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet een welkome aanvulling op de bestaande zorg zou zijn.
6.14.
In de bestreden beschikking is voorts melding gemaakt van het ontbreken van een samenwerkingsovereenkomst met de MHF. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiseres een samenwerking bij crisis opname voorstaat en dat daartoe een concept samenwerkingsovereenkomst is opgesteld. Eiseres heeft gesteld dat MHF niet bereid is tot aangaan van een overeenkomst. Het Gerecht overweegt dat, wat hier verder ook van zij, het enkele feit dat er geen samenwerkingsovereenkomst is met MHF niet kan dienen als afwijzingsgrond van de gevraagd vergunning. Dit zou met zich mee brengen dat MHF een onaanvaardbare sleutelpositie bekleedt met betrekking tot de vergunningverlening. Voorts valt niet in te zien dat een overdracht van patiënten die opgenomen dienen te worden waarbij MHF de verplichting heeft tot opname, tot onoverbrugbare problemen zou kunnen leiden. Onbestreden is dat MHF ook met andere zorgverleners overeenkomsten heeft. Van specifieke obstakels om tot een overeenkomst met eiseres te komen is niet gebleken.
6.15.
Verweerder benadrukt in de bestreden beschikking dat niet getwijfeld wordt aan de geboden kwaliteit van de zorg nu de twee beoogde psychiaters eerder vergunning was verleend om te werken onder de vlag van de MHF. Het Gerecht stelt voorts vast dat niet in geschil is dat beide psychiaters BIG geregistreerd zijn, hetgeen geen ruimte laat voor twijfel omtrent de kwaliteit van de te leveren zorg.
6.16.
Gezien het hiervoor overwogene is het Gerecht van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gevraagde vergunning niet verleend kon worden. Het beroep zal dan ook gegrond verklaard worden. Het bestreden besluit dient vernietigd te worden. Gezien het tijdsverloop sedert de indiening van het verzoek van eiseres en met inachtneming van de belangen van eiseres en in het licht van haar verzoek dat het Gerecht zelf in de zaak voorziet, ziet het Gerecht aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Het Gerecht overweegt hiertoe dat er geen aanleiding is om verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Hierbij acht het Gerecht van belang dat uit het hiervoor overwogene blijkt dat er geen deugdelijke motivering mogelijk is, mede in het licht van de Ministeriele Beschikking tot opheffen van het moratorium en het geconstateerde tekort aan psychiatrische zorg. Dat de economische vergunning verleent aan eiseres inmiddels is verlopen maakt een en ander niet anders. Deze vergunning kan immers op eenvoudige wijze door eiseres opnieuw worden aangevraagd.
6.17.
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het Gerecht deze kosten op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een bedrag van NAf 150,-- als vergoeding voor het door eisers betaalde griffierecht.

7.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikking;
  • draagt verweerder op om aan eiseres een vergunning tot exploitatie van een zorginstelling en voor het gebruik van medische apparaten op grond van de Landsverordening zorginstellingen na dagtekening van deze uitspraak te verlenen;
  • bepaalt dat verweerder eiseres zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 3 mei 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.