ECLI:NL:OGEAM:2022:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
SXM2021237 100.00215/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk schietincident met bewezenverklaring doodslag en vuurwapenbezit, zonder voorbedachte raad

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979 te [geboorteplaats], heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 29 juni 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een dodelijk schietincident dat plaatsvond op 8 mei 2021 te Sint Maarten, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door een kogel in de buik is geraakt en is overleden. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij niet op het slachtoffer heeft geschoten, maar op diens auto, en dat hij handelde uit boosheid na een confrontatie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 jaren, maar het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar van een gemoedsopwelling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren voor doodslag en vuurwapenbezit. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding aan [benadeelde partij 1] voor de begrafeniskosten van het slachtoffer. De vordering van [benadeelde partij 2] werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00215/21

Uitspraak: 29 juni 2022
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus en 1 december 2021, en op 16 februari, 23 maart en 8 juni 2022. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. S. Withfield heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij verzoekt om de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van USD 7.560 (met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel). De officier van justitie verzoekt voorts om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dan wel zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Sint Maarten,
opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en -al dan niet- na kalm
beraad en rustig overleg,
- een of meerdere malen, met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd
op en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of op en/of in de richting van het
voertuig waarin die [slachtoffer] zich bevond,
waarbij die [slachtoffer] door voornoemde kogel(s) in de buik, althans in het
lichaam is geraakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Sint Maarten,
een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening,
voorhanden heeft gehad.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Beslissing inzake het bewijs en bewezenverklaring [1]
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld:
Op zaterdag 8 mei 2021 vond er een schietpartij plaats aan de Trumpet Shell Road te Dawn Beach, Sint Maarten. Het slachtoffer van de schietpartij, [slachtoffer], werd op het plaats delict ernstig gewond in zijn auto aangetroffen met een (schot)wond in zijn buik. [2] In het ziekenhuis is het slachtoffer komen te overlijden ten gevolge van inwendig bloedverlies, veroorzaakt door een schot aan de linkerzijde van zijn lichaam ter hoogte van de buik. In het lichaam van [slachtoffer] werd een kogel aangetroffen. [3] Het slachtoffer is door zijn echtgenoot en zus geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer]. [4] Verdachte had een vuurwapen in zijn bezit, en heeft meerdere schoten gelost op het voertuig van het slachtoffer. [5]
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het dodelijke schot heeft afgevuurd op het slachtoffer. Hiermee heeft verdachte zich volgens haar schuldig gemaakt aan moord, omdat op grond van objectieve aanwijzingen is gebleken dat hij de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn voorgenomen daad voor hij het schot loste. Bovendien had verdachte gezien de voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer bewust een geladen vuurwapen bij zich die avond.
Standpunt van de verdediging
De verdachte stelt dat hij niet op het slachtoffer heeft geschoten, maar enkel op de auto van het slachtoffer. Hij kan zich niet herinneren dat een schot het slachtoffer geraakt heeft. Er is volgens de raadsvrouw van verdachte geen sprake van moord. Het incident duurde te kort en er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat verdachte de tijd gehad om over zijn handelen na te denken.
Ook voor doodslag dient verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken, omdat de opzet niet zag op het doden of het raken van het slachtoffer, maar slechts op het afschrikken van het slachtoffer.
Beoordeling door het Gerecht
Heeft verdachte het fatale schot afgevuurd?
Verdachte heeft tijdens de reconstructie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij heeft geschoten op de passagierskant van de auto van slachtoffer [slachtoffer], en dat hij één keer heeft geschoten op de achterkant van de auto van [slachtoffer]. Verdachte kan zich niet herinneren of hij heeft geschoten in het donkere gedeelte van de Trumpet Shell Road. Hij herinnert zich niet wat daar is gebeurd.
Bij forensisch onderzoek zijn in de auto van slachtoffer [slachtoffer] vijf perforaties, veroorzaakt door afgevuurde kogels, aangetroffen. Vier van deze perforaties bevonden zich aan de voorzijde en zijkant van het voertuig, allemaal aan de rechterzijde, de passagierszijde. De kogels die deze perforaties hebben veroorzaakt zijn in de auto van [slachtoffer] aangetroffen. [6]
Eén perforatie bevond zich in de zijspiegel aan de linkerzijde, de bestuurderszijde van de auto. De perforatieranden van de plastic deeltjes van de binnen behuizing van die spiegel, wezen naar binnen. [7] Bij forensisch onderzoek is vastgesteld dat deze kogel via de linkerzijspiegel en het portierraam aan bestuurderszijde de auto is ingegaan. [8] De kogel is verschoten vanaf de linker voorzijde (bestuurderszijde) van het voertuig van [slachtoffer]. [9] Deze kogel is niet aangetroffen in het voertuig van [slachtoffer]. De inschotwond van de kogel die slachtoffer [slachtoffer] dodelijk verwond heeft, bevond zich in de linkerzijde van zijn lichaam, op buikhoogte. In het lichaam is een kogel aangetroffen.
Het Gerecht stelt op grond van het voorgaande vast dat slachtoffer [slachtoffer] geraakt is door de kogel die vanaf de linker voorzijde (bestuurderszijde) van het voertuig van [slachtoffer] is verschoten en via de linkerbuitenspiegel en het portierraam aan bestuurderszijde in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen.
Het Gerecht stelt voorts vast dat verdachte het dodelijke schot heeft gelost in het donkere gedeelte van de Trumpet Shell Road. Het Gerecht overweegt daartoe dat getuigen hebben gehoord dat, terwijl verdachte en het slachtoffer zich in het donkere gedeelte van de weg bevonden, er een schot is gelost, gevolgd door een schreeuw. [10] Dit wordt ondersteund door de ter terechtzitting getoonde compilatie van camerabeelden met bijbehorend geluid. Daarop is te zien en te horen dat de auto van het slachtoffer achteruit rijdt, terwijl hij gevolgd wordt door de auto van verdachte. Vervolgens, buiten beeld, is een schot te horen en een kermend geluid.
Hierna is te zien dat het slachtoffer naar de slagboom, de uitgang van de estate, rijdt, waar hij uiteindelijk wordt aangetroffen met -naar later blijkt- een schotwond in zijn buik. [11]
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, is volgens het Gerecht vast komen te staan dat verdachte het dodelijke schot heeft afgevuurd op het slachtoffer.
Had verdachte opzet op de dood van het slachtoffer?
Verdachte heeft verklaard geen opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer] te hebben gehad. Verdachte heeft alleen geschoten op de auto van [slachtoffer] om hem bang te maken. De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat de dodelijke kogel gericht was op één van de koplampen van de auto van [slachtoffer]. Zij heeft ook gesteld dat het een ricocherende kogel moet zijn geweest.
Het Gerecht is van oordeel dat verdachte, op zijn minst genomen, voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad toen hij het fatale schot loste. Door te richten op de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] zich op de bestuurdersstoel bevond, heeft verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk door het schot getroffen zou worden.
Dat verdachte op de koplichten van de auto van [slachtoffer] zou hebben geschoten, is nergens uit gebleken. Sterker nog, verdachte weet niet meer wat er zich in het donkere deel van de Trumpet Shell Road heeft afgespeeld. Dat er geen sprake was van een ricochetschot, blijkt uit het forensisch onderzoek, zoals hiervoor beschreven. Het Gerecht verwerpt de verweren aangaande de opzet van verdachte.
Heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld?
Voor een bewezenverklaring van moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het Gerecht stelt voorop dat, anders dan door de officier van justitie gesteld, niet vast is komen te staan dat verdachte die avond bewust een vuurwapen bij zich droeg omdat hij problemen met slachtoffer [slachtoffer] had. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen bij zich had, omdat er een groot geldbedrag in de auto lag. Dit geldbedrag is ook daadwerkelijk aangetroffen in de auto van verdachte. Het Gerecht heeft geen reden om aan de verklaring van verdachte hieromtrent te twijfelen.
Het Gerecht stelt vast dat het hele incident ongeveer 3 minuten heeft geduurd. In deze drie minuten heeft zich het volgende afgespeeld.
Verdachte en slachtoffer [slachtoffer], allebei rijdend in een auto, zijn elkaar op de Trumpet Shell Road tegemoetgekomen. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] toen de auto van verdachte geblokkeerd en heeft [slachtoffer] stenen tegen de ruiten van de auto van verdachte gegooid. Daarop heeft verdachte op de auto van [slachtoffer], aan de passagierszijde, geschoten. Vervolgens zijn [slachtoffer] en verdachte allebei doorgereden, in tegenovergestelde richting ten opzichte van elkaar. Bij de Green Star Shell Road heeft verdachte zijn auto gekeerd en is de Trumpet Shell Road weer ingereden. Het slachtoffer kwam hem toen tegemoet rijden. Opnieuw ontstond een aanrijding, waarna verdachte opnieuw op de passagierszijde van de auto van [slachtoffer] geschoten heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij heel boos op [slachtoffer] was, verdachte was naar eigen zeggen
‘hysterical’. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens gedwongen om achteruit te rijden en is zelf in zijn eigen auto vooruit achter het slachtoffer aangereden. Gekomen in het donkere deel van de Trumpet Shell Road heeft verdachte opnieuw op de auto van [slachtoffer] geschoten, ditmaal op de bestuurderszijde. Het lukte [slachtoffer] kennelijk om verdachte daarna te passeren. [slachtoffer] is toen vooruit gaan rijden in de richting van de Green Star Shell Road. Verdachte is gekeerd en achter [slachtoffer] aangereden. Onderweg naar de Green Star Shell Road is [slachtoffer] nog een keer gestopt. Verdachte is toen ook gestopt, is uitgestapt en heeft op de achterzijde van de auto van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is doorgereden naar de Green Star Shell Road, waar hij zijn auto bij de slagboom tot stilstand heeft gebracht. Verdachte is daar achter de auto van [slachtoffer] gestopt en heeft stenen tegen de auto van [slachtoffer] gegooid, omdat verdachte nog steeds
‘hysterical’was, aldus verdachte. Hij heeft vervolgens nog twee keer het portier van de auto van [slachtoffer] geopend en in de auto gekeken. Daarna is verdachte weggereden.
Gezien het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat verdachte ten tijde van het fatale schot heeft gehandeld vanuit een gemoedsopwelling, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het Gerecht komt tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Het Gerecht acht - op grond van de vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks8 mei 2021 te Sint Maarten,
opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en -al dan niet- na kalm
beraad en rustig overleg,- een of meerdere malen,met een vuurwapen een
of meerkogel
(s)afgevuurd op
en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of op en/of in de richting vanhet voertuig waarin die [slachtoffer] zich bevond, waarbij die [slachtoffer] door voornoemde kogel
(s)in de buik
, althans in het lichaamis geraakt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks8 mei 2021 te Sint Maarten, een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 en 11 van de Vuurwapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een beroep op (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. De verdachte moest zich verdedigen tegen het slachtoffer, die stenen tegen de auto van verdachte gooide en die een glimmend object in zijn handen zou hebben gehad.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens het Openbaar Ministerie is er sprake van voorbedachte rade wat maakt dat er geen beroep kan worden gedaan op noodweer of noodweerexces. Subsidiair stelt de officier van justitie dat de enkele vrees voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet voldoende is voor een geslaagd beroep op noodweer.
Indien wordt aangenomen dat het slachtoffer begon met het gooien van stenen, dan slaagt het beroep op noodweer volgens haar niet omdat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien zit er enige tijd tussen het moment dat het slachtoffer met stenen gegooid zou hebben en het dodelijke schot.
Oordeel van het Gerecht
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken als daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid bestond. De proportionaliteitseis betreft de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt. Het verdedigingsmiddel moet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Noodweerexces
Het niet voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en/of proportionaliteit kan verschoonbaar zijn, indien een beroep op noodweerexces wordt aangenomen. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die moet zijn veroorzaakt door de aanranding.
Putatief noodweer
Hieronder wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling verkeerde zich te moeten verdedigen of zich te mogen verdedigen. Het dreigend gevaar is dan ingebeeld. Bij de beoordeling van een beroep op putatief noodweer, zal de rechter veelal tot uitgangspunt nemen de voorstelling die de dader redelijkerwijs mocht maken van de situatie waarin hij verkeerde.
In casu overweegt het Gerecht als volgt.
Uitgaande van de verklaring van verdachte (zoals onder andere afgelegd bij de uitgevoerde reconstructie), heeft [slachtoffer] hem klemgereden, waarna [slachtoffer] is uitgestapt en met stenen tegen de auto van de verdachte is gaan gooien. Verdachte heeft verklaard dat hij eerder door [slachtoffer] bedreigd was, en mede daardoor werd verdachte bang dat [slachtoffer] hem iets aan wilde doen. Daarom heeft verdachte zich verdedigd door op de auto van [slachtoffer] te schieten.
Het Gerecht is van oordeel dat er, toen [slachtoffer] stenen tegen de auto van verdachte gooide, sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes goed (zijn auto), waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het Gerecht oordeelt echter dat niet is gebleken dat verdachtes gedragingen geboden waren door de noodzakelijke verdediging tegen de onmiddellijke wederrechtelijke aanval van [slachtoffer].
Verdachte had zich gemakkelijk aan de aanranding kunnen onttrekken, namelijk door (achteruit) weg te rijden. Hij zat immers al in zijn auto en was bekend met de omgeving. Dat betekent dat niet aan de subsidiariteitseis is voldaan.
Ook aan de proportionaliteitseis is niet voldaan. Verdachte heeft zichzelf in dit geval verdedigd met een vuurwapen, terwijl het slachtoffer stenen gebruikte. Het door verdachte gebruikte middel stond niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft dus de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden. Dit roept de vraag op of aan verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Het Gerecht is van oordeel dat dit het geval is. Toen [slachtoffer] verdachte klemreed en vervolgens stenen op de voorruit van zijn auto gooide, was er sprake van angst bij verdachte, zijnde een hevige gemoedbeweging veroorzaakt door de aanranding door [slachtoffer]. Vanuit die angst heeft verdachte gereageerd. In zoverre wordt het beroep op noodweerexces gehonoreerd.
Na dit verschoonbare handelen van verdachte, is [slachtoffer] met zijn auto in de richting van zijn (ex)vriendin [(ex)vriendin] gereden. Verdachte is de andere kant opgereden, namelijk in de richting van de slagboom, maar besloot om te keren. Verdachte heeft verklaard dat hij dit besloot, omdat hij dacht dat [slachtoffer] [(ex)vriendin] iets aan zou gaan doen en bovendien wilde hij aan [(ex)vriendin] vragen om de politie te bellen. Nadat verdachte op de Green Star Shell Road zijn auto keerde, is hij de Trumpet Shell Road weer ingereden. Daar kwam [slachtoffer] hem tegemoet rijden en ontstond er een aanrijding met het voertuig van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat deze aanrijding ontstond omdat [slachtoffer] zijn auto ramde. Het Gerecht acht dit niet geloofwaardig. In het proces-verbaal van de reconstructie betreffende de aanrijding staat vermeld dat aan de schade aan de auto van [slachtoffer] te zien was, dat [slachtoffer] had geremd. Het Gerecht leidt hieruit af dat het verdachte was die op dat moment tegen de auto van [slachtoffer] is gereden, en dat [slachtoffer] getracht heeft een aanrijding te voorkomen door te remmen. Naar het oordeel van het Gerecht was het verdachte die op dat moment -uit boosheid- voor de aanval koos, en ook daarna de confrontatie bleef opzoeken. Immers, nadat verdachte tegen de auto van [slachtoffer] was gereden, heeft verdachte opnieuw op de auto van [slachtoffer] geschoten, en heeft hij [slachtoffer] gedwongen om achteruit te rijden, waarbij verdachte de auto van [slachtoffer] op zeer korte afstand volgde. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft gevolgd - ‘
chased’ -en dat hij heel erg boos -‘
hysterical’-was.
Dit achteruit rijden en volgen eindigde in het donkere deel van de Trumpet Shell Road, waar verdachte het dodelijke schot heeft gelost. Vervolgens lukte het [slachtoffer] om verdachte te passeren, en is hij in de richting van de Green Star Shell Road gereden, waarbij hij onderweg nog voor de woning van [(ex)vriendin] is gestopt. Verdachte heeft zijn auto gekeerd en is achter [slachtoffer] aangereden. Voor de woning van [(ex)vriendin] is ook verdachte gestopt. Hij is daar uit zijn auto gestapt en heeft op de achterzijde van de auto van [slachtoffer] geschoten. Hij heeft [(ex)vriendin], die buiten voor haar woning stond, niet gevraagd om de politie te bellen en heeft ook niet geïnformeerd hoe het met haar was. De verklaring van verdachte dat hij was gekeerd om aan [(ex)vriendin] te vragen om de politie te bellen, gaat dus niet op.
[slachtoffer] is daarna doorgereden, en heeft zijn auto op de Green Star Shell Road, voor de slagbomen, tot stilstand gebracht. Verdachte is wederom achter [slachtoffer] aangereden. Ook hij is nabij de slagbomen gestopt, heeft daar stenen tegen de auto van [slachtoffer] gegooid. Verdachte heeft ook het portier van de auto van [slachtoffer] geopend en heeft met zijn bovenlichaam in de auto van [slachtoffer] gehangen. Ook hieruit leidt het Gerecht af dat verdachte niet uit angst maar uit boosheid heeft gehandeld.
Naar het oordeel van het Gerecht is niet aannemelijk geworden dat er (nog steeds) sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Ook is niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld vanuit de eerdere hevige gemoedsbeweging, de angst die was ontstaan door het klemrijden en stenen gooien door het slachtoffer. Integendeel, naar het oordeel van het Gerecht waren de rollen omgedraaid en was het verdachte die nu de confrontatie met [slachtoffer] opzocht.
Dit betekent dat aan verdachte, ten aanzien van de bewezenverklaarde doodslag, geen beroep op noodweer en noodweerexces toekomt.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen. Naar het oordeel van het Gerecht is niet aannemelijk geworden dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] hem wat aan zou (willen) doen, en derhalve dat er sprake was van dreigend gevaar.
Het Gerecht overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij, toen [slachtoffer] uit zijn auto stapte om stenen tegen de voorruit van de auto van verdachte te gooien, zag dat [slachtoffer] ‘iets’ van de achterbank van zijn auto pakte. In een latere verklaring heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] ‘iets glimmends’ van de achterbank pakte en daarmee naar verdachte wees. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] een glimmend wapen in zijn hand had. Het Gerecht acht deze verklaringen van verdachte niet geloofwaardig, nu verdachtes verklaringen niet consistent zijn en er bovendien in de auto van [slachtoffer] geen wapen of (ander) glimmend voorwerp is aangetroffen, noch heeft [slachtoffer] op verdachte (terug)geschoten.
Verdachte heeft voorts nog verklaard dat hij bang was, omdat [slachtoffer] hem eerder, in persoon en via WhatsAppberichten, met de dood had bedreigd. Het Gerecht overweegt dat uit het dossier volgt dat verdachte, vanwege een relatie met [(ex)vriendin], een woordenwisseling heeft gehad met [slachtoffer] -zijnde de ex van [(ex)vriendin]-, waarbij [slachtoffer] hem met stenen had bekogeld en tegen hem en [(ex)vriendin] had gezegd
“I going to kill you”.Verdachte heeft dit aan een politieagent verteld. Verdachte wilde geen aangifte doen, maar wilde slechts dat de agent [slachtoffer] op zijn gedrag zou aanspreken omdat verdachte niet wilde dat de situatie -vanwege verdachtes huwelijk- uit de hand zou lopen. [(ex)vriendin] heeft verklaard dat dit voorval (het gooien met de stenen door [slachtoffer]) een
‘joke’werd tussen haar en verdachte. Verdachte heeft verder nog gewezen op bedreigende WhatsAppberichten die hij van [slachtoffer] ontvangen zou hebben. Deze berichten zijn echter noch op de telefoon van verdachte, noch op de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van moord en vuurwapenbezit, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot 12 jaren gegeven. Voor het bezit van een vuurwapen (in de auto) wordt als indicatie een gevangenisstraf van 12 maanden gegeven.
Met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer] van het leven beroofd en hij heeft hem hiermee het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast heeft verdachte groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familieleden en andere naasten van het slachtoffer. De enorme impact die deze daad op het leven van de nabestaanden heeft, zal naar alle waarschijnlijkheid blijvend zijn.
Vuurwapenbezit is een groot probleem op Sint Maarten. Dit schietincident met fatale gevolgen heeft weer eens pijnlijk duidelijk gemaakt welke gevaren er schuilen in vuurwapenbezit. Het incident vond plaats in een rustige woonwijk en enkele omwonenden zijn getuige geweest. Ook op hen zal het gebeurde een onuitwisbare indruk hebben gemaakt.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Integendeel, hij heeft zich als slachtoffer gepresenteerd en heeft de schuld van zijn handelen bij het slachtoffer gelegd. Het Gerecht neemt dit verdachte kwalijk.
Naar het oordeel van het Gerecht past een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Dat verdachte geen relevante veroordelingen op zijn strafblad heeft staan, maakt dat niet anders. Het Gerecht weegt mee dat psychologen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en dat het bewezenverklaarde verdachte volledig kan worden toegerekend.
Omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, zal de op te leggen straf lager zijn dan door de officier van justitie is geëist.
Het Gerecht is tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 24.440,11 aan materiële kosten, en NAf 25.000 aan immateriële kosten.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. Als bijlage bij het schadeformulier zijn verschillende facturen op naam van het slachtoffer gevoegd. Het is niet voldoende duidelijk geworden of de benadeelde partij deze kosten moet vergoeden, gezien de facturen gericht lijken te zijn aan het bedrijf van het slachtoffer. Ook de schadepost ‘inkomstenderving’ is niet afdoende onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft als immateriële schadevergoeding een bedrag van
NAf 25.000 gevorderd ter compensatie voor de (emotionele) pijn en het verdriet als gevolg van het strafbare feit. Deze schade kan niet worden toegewezen. Het stelsel van de wet brengt mee dat nabestaanden ingeval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft immers in een dergelijk geval slechts aan een beperkt aantal gerechtigden de mogelijkheid tot het vorderen van bepaalde vermogensschade. De immateriële vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Ook de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van totaal USD 7.560,00 aan materiële kosten.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van
USD 7.560, te weten de begrafeniskosten van slachtoffer [slachtoffer]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:78, 1:136 en 1:224 van Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
11 (elf) jaren;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de materiele kosten en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding voor het overige af.
- wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade toe tot een bedrag
van $ 7.560 (zegge: vijfenzeventighonderdzestig Amerikaanse dollar)en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
- legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
$ 7.560 (zegge: vijfenzeventighonderdzestig Amerikaanse dollar),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door de griffier mr. S. Hoebe en op 29 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten (Team Algemene Recherche), geregistreerd onder proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”. Indien er wordt verwezen naar het proces-verbaal van forensisch onderzoek, wordt dit apart aangegeven met paginanummers zoals digitaal aangegeven.
2.Proces-verbaal van bevindingen schietpartij Trumpet Shell Road d.d. 9 mei 2021, bijlage 1, pagina 26.
3.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, Sectierapport, bijlage 6, pagina 131 e.v..
4.Proces-verbaal van bevinding lijkherkenning d.d. 10 mei 2021, bijlage 13, pagina 70.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 februari 2022, zoals die in het proces-verbaal van die terechtzitting is weergegeven.
6.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, proces-verbaal nr. 079/21.01 d.d. 9 november 2021, pagina 8.
7.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, proces-verbaal nr. 079/21.01 d.d. 9 november 2021, pagina 9.
8.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, fotomap, foto nummer 111 en 112, bijlage 1, pagina 79.
9.Aanvullend proces-verbaal van forensisch onderzoek, proces-verbaal nr. 079/21.01 d.d. 9 november 2021 inclusief illustratie kogelbanen.
10.Verklaring [verklaarder], afgelegd bij de rechter-commissaris op 10 augustus 2021 en getuigenverklaring [getuige 1] e/v [getuige 2] d.d. 16 mei 2021, bijlage 20, pagina 99 e.v..
11.Eigen waarneming van het Gerecht, ter terechtzitting van 16 februari 2022.