ECLI:NL:OGEAM:2022:13

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
Lar 68/2021, SXM202100744
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel bij afwijzing van een vergunning tot verblijf

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, in de veronderstelling dat hij vijf jaar onafgebroken verblijf had op Sint Maarten. De minister van Justitie van Sint Maarten heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar onafgebroken verblijf. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft geoordeeld dat de huidige werkwijze van de verweerder een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van eiser en dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, de bestreden beslissing is vernietigd en verweerder is opgedragen om eiser in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen als ware het een aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 17 januari 2022
Zaaknummer: SXM202100744-LAR00068/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 22 april 2021, waarbij het bezwaar van eiser gericht tegen verweerders beschikking van 13 november 2021 uitgereikt 25 november 2021, inhoudende afwijzing van een vergunning tot verblijf, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 4 juni 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift, met producties, heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak. Eiser heeft op 16 november 2021 aanvullende producties ingediend.
2.2.
Op 4 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 november 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift/pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser heeft sedert 2010 rechtmatig verblijf op Sint Maarten laatstelijk met als doel arbeid in loondienst.
3.2.
Op 10 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf.
3.3.
Bij beschikking van 13 november 2020, uitgereikt aan eiser op 25 november 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft opgebouwd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat deze afwijzing van rechtswege tot gevolg heeft dat betrokkene niet op Sint Maarten wordt toegelaten voor het desbetreffende doel en na bekendmaking van de beschikking niet langer rechtmatig op Sint Maarten verblijft.
3.4.
Op 4 februari 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
3.5.
Bij bestreden beschikking van 22 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Eiser heeft één dag voor de mondelinge behandeling aanvullende producties overgelegd. Het Gerecht is van oordeel dat het overleggen van producties zo kort voor de zitting in strijd is met de goede procesorde. Deze producties blijven daarom buiten beschouwing.
5.2.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) wordt een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ingevolge artikel 3.1.2. van de Richtlijnen van de minister van justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting en het Toelatingsbesluit (hierna: de Richtlijnen) wordt een verzoek tot verlenging van een verblijfsvergunning als verlenging aangenomen, indien de aanvraag voor het verloop van de geldigheidsduur is ingediend. De aanvraag kan maximaal 3 maanden na de beëindiging van de geldigheidsdatum worden ingediend.
(….)
In het geval de aanvraag tot verlenging niet op de uiterste geldigheidsdatum is ingediend, maar wel binnen 3 maanden na verloop van de geldigheidsduur, dient de aanvraag alsnog als aanvraag tot verlenging te worden behandeld. (…) Hierna zal de verlenen vergunning echter worden verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag tot verlenging is ingediend. Direct gevolg van en late aanvraag is dat het opbouwen van verblijfsrecht weer vanaf het 0-punt zal moeten beginnen.
Ingevolge artikel 3.1.5. van de Richtlijnen dient aan een vreemdeling die gedurende een onafgebroken verblijf van vijf jaar in Sint Maarten woonachtig is en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, een vergunning tot verblijf te worden verleend, welke voorzien is van een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden en die voor onbepaalde tijd onbeperkt geldig is.
5.3.
Met betrekking tot de vraag of eiser vijf jaar onafgebroken verblijf heeft gehad overweegt het Gerecht als volgt.
5.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift de verblijfshistorie van eiser weergegeven. Hieruit blijkt dat in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, eiser twee maal een aanvraag tot verlenging heeft gedaan na de verval datum van zijn toenmalig geldende vergunning. Nadat de vervaldatum van de v.t.t.v. was verlopen op 22 januari 2017 heeft eiser op 30 maart 2017 een aanvraag tot verlenging ingediend en nadat op 10 april 2018 zijn v.t.t.v. was verlopen heeft eiser op 30 mei 2018 een aanvraag tot verlenging ingediend.
5.5.
Eiser heeft deze verblijfshistorie niet bestreden. Wel heeft eiser in zijn beroepschrift gesteld dat zijn aanvraag tot verlengen binnen de drie maanden gedoogperiode was ingediend en dat hij daarom over rechtmatig verblijf heeft beschikt. Deze stelling kan het Gerecht niet volgen. Immers uit het beleid van verweerder, neergelegd in de Richtlijnen, volgt dat een verleningsaanvraag na de vervaldatum nog als verlengingsaanvraag wordt aangemerkt welke op Sint Maarten mag worden afgewacht, maar dat de te verlenen vergunning de ingangsdatum van het indienen van de aanvraag krijgt. Gevolg hiervan is, zoals verweerder ook in zijn beleid heeft opgenomen, dat de opgebouwde verblijfsrechten vervallen. Het Gerecht acht dit beleid niet onredelijk.
5.6.
Dat eiser na zijn eerste verblijfsaanvraag in 2010 al vòòr 2015 vijf jaren onafgebroken verblijf zou hebben gehad, maakt een en ander niet anders. Immers, de aanvraag van eiser van 10 februari 2020 dient te worden beoordeeld in het licht van de vijf aan die aanvraag voorafgaande jaren.
5.7.
Het Gerecht stelt gezien het hiervoor overwogene vast dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde voor een vergunning tot verblijf. Gerekend vanaf het laatste zogenaamde verblijfsgat in 2018 zou eiser daarvoor pas in 2023 in aanmerking kunnen komen.
5.8.
Het Gerecht is van oordeel dat het beroep van eiser echter wel gegrond verklaard dient te worden. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
5.9.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf in de veronderstelling dat hij vijf jaar onafgebroken verblijf had en dat hij voor deze vergunning in aanmerking kwam. Dat verweerder hier terecht anders over heeft geoordeeld laat onverlet dat het Gerecht van oordeel is dat verweerder had dienen te onderzoeken of eiser voor een verlenging van zijn v.t.t.v. in aanmerking kwam.
5.10.
Verweerder heeft gesteld dat zij niet gehouden kan worden om ambtshalve een andere toets uit te voeren dan de toets waarvoor de aanvraag is ingediend. Voor zover verweerder hiermee verwijst naar het ambtshalve toetsen van andere beperkingen dan de beperking waarvoor de aanvraag is ingediend, kan zij worden gevolgd. Echter, ingeval van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf is de toets van vijf jaar onafgebroken verblijf van een geheel andere aard dan de toets of een vreemdeling voldoet aan een beperking waaronder de v.t.t.v. kan worden verleend. De vreemdeling beschikt immers al enkele jaren over een rechtmatige verblijfstitel. Voorts zal bij de meerderheid van de aanvragen voor een vergunning tot verblijf de vreemdeling nog steeds voldoen aan de voorwaarden waaronder de v.t.t.v. was verleend. Een verlenging ligt dan ook in de rede. Dit klemt te meer nu verweerder in geval van eiser na afwijzing van de aanvraag van de vergunning tot verblijf concludeert dat eiser niet meer rechtmatig verblijft op Sint Maarten. Dat het verblijf van eiser eindigt vanwege het ten onrechte aanvragen van een vergunning tot verblijf is onredelijk en niet in lijn met artikel 12 van de Ltu.
5.11.
Een en ander zou ondervangen kunnen worden door de vreemdeling gelijktijdig twee aanvragen te laten indienen, een tot verlenging van zijn v.t.t.v. en een tot verlenen van een vergunning tot verblijf. Het Gerecht acht dit echter onredelijk voor de aanvrager. Voorts valt te verwachten dat verweerder een en ander niet zal accepteren bij indiening.
Eerder mag van verweerder verwacht worden, dat op het aanvraagformulier voor een vergunning tot verblijf wordt opgenomen dat de vreemdeling tevens een aanvraag om verlenging van de huidige verblijfsvergunning aanvraagt.
5.12.
Wat daar verder ook van zij, het Gerecht acht het, onder de huidige werkwijze van verweerder, een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dat verweerder niet ambtshalve de aanvraag van eiser heeft beoordeeld als ware het een verlengingsverzoek. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van eiser. Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder, indien zij voornemens is de aanvraag voor een vergunning tot verblijf af te wijzen vanwege het niet voldoen aan de voorwaarde van vijf jaar onafgebroken verblijf, zij voorafgaand aan het nemen van de beslissing op de aanvraag, de aanvrager in de gelegenheid dient te stellen tot het aanvullen van zijn aanvraag als ware het een aanvraag tot verlenging van de v.t.t.v.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is vanwege schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Het Gerecht zal bepalen dat verweerder eiser in de gelegenheid dient te stellen om zijn aanvraag aan te vullen als ware het een aanvraag ter verlenging van zijn v.t.t.v.
5.14.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

6.De beslissing

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om eiser in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen als ware het een aanvraag tot verlenging van zijn v.t.t.v.;
- draagt verweerder op om, nadat eiser hiertoe een redelijke termijn is gegund, een nieuwe beslissing te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 januari 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.