ECLI:NL:OGEAM:2022:123

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
820.00005/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring valsheid in geschrift in belastingzaak tegen verdachte

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften. De zaak betreft het niet doen van aangifte van belasting door de verdachte, die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen van zijn bedrijf. De verdachte is op 10 april 2019 in verzekering gesteld, waarna een reeks zittingen volgde. De officier van justitie stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in de vervolging, maar het gerecht oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was. De verdachte werd vrijgesproken van het niet doen van aangifte, omdat niet kon worden bewezen dat hij verplicht was om aangifte te doen zonder dat een aangiftebiljet was uitgereikt. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, omdat hij opzettelijk valse facturen had opgemaakt en ingediend bij een opdrachtgever, wat resulteerde in een schade van meer dan USD 60.000,-. Het gerecht oordeelde dat de verdachte wist dat de werkzaamheden die op de facturen stonden vermeld, niet waren verricht. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 216 uren.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00005/19

Uitspraak: 10 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [land],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
2 november 2020, 11 januari 2021, 7 april 2021, 19 mei 2021, 25 en 26 en 27 oktober 2021, 23 december 2021 en 10 februari 2022.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.R. Bommel naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1
dat [bedrijf verdachte].
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) (telkens) al dan niet opzettelijk,
terwijl zij ingevolge de Algemene Landsverordening Landsbelastingen verplicht was
  • tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte Winstbelasting en/of Belasting op Bedrijfsomzetten (Turnover Tax) en/of
  • om inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken
dat/deze (telkens) al dan niet opzettelijk niet (binnen de gestelde termijn) en/of onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of verstrekt,
immers heeft de rechtspersoon en/of haar mededader(s) (telkens) al dan niet opzettelijk
- over het jaar/de jaren 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 en/of 2016 in het geheel geen aangifte Winstbelasting en/of aangifte Belasting op de Bedrijfsomzetten gedaan; en/of
- de Inspecteur niet binnen de daarvoor geldende termijn verzocht om een aangiftebiljet uit te reiken,
terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kon ontstaan voor Sint Maarten,
tot het plegen van bovengenoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 2
dat [bedrijf verdachte] op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 juni 2015 tot 31 januari 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een of meerdere factu(u)r(en)/invoice(s) (van [bedrijf verdachte] en/of [verdachte]),
te weten:
  • Invoice No. 168 voor een totaal bedrag van $ 12,480.00 (D-056); en/of
  • Invoice No. 119 voor een totaal bedrag van $ 5,930.00 (Doc-104); en/of
  • Invoice No. 177 voor een totaal bedrag van $ 6,980.00 (Doc-105); en/of
  • Invoice No. 220 voor een totaal bedrag van $ 8,930.00 (Doc-108); en/of
  • Invoice No. 231, althans No. 226 voor een totaal bedrag van $ 12,760.00 (Doc-110); en/of
  • Invoice No. 252 voor een totaal bedrag van $ 15,690.00 (Doc-112),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen met het oogmerk om dit/die geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die factu(u)r(en)/invoice(s) (telkens) een geldbedrag voor verrichte werkzaamheden werd gefactureerd terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet (door [bedrijf verdachte] en/of [verdachte]) waren verricht of slechts gedeeltelijk waren verricht,
tot het plegen van bovengenoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
EN/OF
dat [bedrijf verdachte]
op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 januari 2016 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of doen maken van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en),
te weten de volgende valse of vervalste factu(u)r(en)/invoice(s) (van [bedrijf verdachte]) en/of [verdachte]:
  • Invoice No. 168 voor een totaal bedrag van $ 12,480.00 (D-056); en/of
  • Invoice No. 119 voor een totaal bedrag van $ 5,930.00 (Doc-104); en/of
  • Invoice No. 177 voor een totaal bedrag van $ 6,980.00 (Doc-105); en/of
  • Invoice No. 220 voor een totaal bedrag van $ 8,930.00 (Doc-108); en/of
  • Invoice No. 231, althans No. 226 voor een totaal bedrag van $ 12,760.00 (Doc-110); en/of
  • Invoice No. 252 voor een totaal bedrag van $ 15,690.00 (Doc-112),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s)
  • deze factu(u)r(en)/invoice(s) (telkens) ter uitbetaling heeft/hebben ingediend of laten indienen bij [bedrijf 2]; en/of
  • deze factu(u)r(en)/invoice(s) heeft/hebben laten uitbetalen door [bedrijf 2],
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat, in die factu(u)r(en)/invoice(s) (telkens) een geldbedrag voor verrichte werkzaamheden werd gefactureerd terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet door [bedrijf verdachte] en/of [verdachte] waren verricht of slechts gedeeltelijk waren verricht,
tot het plegen van bovengenoemd(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar artikel 55 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafrechtelijke vervolging van de verdachte, omdat de Directeur der Belastingen voor die vervolging geen toestemming heeft verleend. In het verlengde daarvan is het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk in de vervolging van de met het fiscale delict samenhangende valsheidsdelicten, aldus de raadsvrouw.
Artikel 55 lid 2 ALL luidt:

Alle processen-verbaal betreffende de bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden ingezonden aan de Directeur. De Directeur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de Directeur met de inbeslaggenomen voorwerpen toekomen aan de officier van justitie indien hij een vervolging wenselijk acht.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Ingevolge artikel 55 lid 2 ALL moeten dus alle processen-verbaal betreffende de bij die landsverordening strafbaar gestelde feiten aan de Directeur der Belastingen worden ingezonden. De Directeur beslist in die gevallen over de opportuniteit van een strafrechtelijke vervolging. Deze bevoegdheid wordt echter overgedragen aan het openbaar ministerie zodra inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is binnengetreden. In die gevallen moeten de processen-verbaal direct aan het openbaar ministerie worden toegezonden. De wettelijke regeling maakt dus in die gevallen de officier van justitie bevoegd om – zonder tussenkomst van de Directeur – tot vervolging te beslissen.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 april 2019 in verzekering gesteld. Op die dag heeft ook een huiszoeking plaatsgevonden in zijn woning. De inverzekeringstelling is aansluitend met ingang van 12 april 2019 verlengd, waarna op 18 april 2019 de bewaring van de verdachte is bevolen. Hieruit volgt reeds dat de officier van justitie bevoegd was om – zonder tussenkomst van de Directeur – tot vervolging te beslissen.
De Directeur heeft bovendien bij brief van 8 oktober 2020 de processen-verbaal betreffende de bij de ALL strafbaar gestelde feiten met betrekking tot onder meer [bedrijf verdachte], inzake het strafrechtelijk onderzoek Draco aan de officier van justitie gezonden.
Gezien het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat het openbaar ministerie niet in strijd heeft gehandeld met artikel 55 ALL. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging. Het verweer wordt verworpen.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1
In de tenlastelegging wordt de verdachte onder meer verweten feitelijk leiding te hebben gegeven aan het door [bedrijf verdachte] over bepaalde perioden in het geheel niet doen van aangiften Omzetbelasting en Winstbelasting.
Het gerecht heeft in deze procedure ambtshalve de vraag opgeworpen of de in artikel 49 ALL voor strafbaarheid vereiste verplichting tot het doen van een aangifte geldt voor iedere belastingplichtige, of slechts voor degene die door de Inspecteur een aangiftebiljet uitgereikt heeft gekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerste het geval is. Hij beroept zich daarbij op de tekst van artikel 49 ALL, dat strafbaar stelt “degene die
ingevolgedeze landsverordening” verplicht is tot – kort gezegd – het doen van aangifte, deze aangifte niet, niet binnen de gestelde termijn, onjuist of onvolledig doet. De officier van justitie wijst erop dat artikel 8 lid 3 ALL de belastingplichtige aan wie niet reeds een aangiftebiljet is uitgereikt verplicht om, voor het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de Inspecteur te verzoeken om een aangiftebiljet uit te reiken. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, nu de verplichting om uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken in de ALL is voorzien, iedere belastingplichtige verplicht is aangifte te doen, ofwel omdat hij een aangiftebiljet uitgereikt heeft gekregen, ofwel omdat hij verplicht is om om een aangiftebiljet te verzoeken.
Een andere uitleg van de wet zou volgens de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de eigen maatschappelijke context van de Caribische landen van Het Koninkrijk in vergelijking met het hoog gereguleerde Nederland waar, zo begrijpt het gerecht het standpunt van de officier van justitie, meer mag worden verwacht van de administratieve systemen van de Belastingdienst dan hier te lande.
De officier van justitie heeft daarnaast aangevoerd dat artikel 15 ALL in ieder geval voor wat betreft de Winstbelasting een aangifteplicht in het leven roept, ook zonder dat de belastingplichtige een aangiftebiljet is uitgereikt.
Tenslotte stelt de officier van justitie dat het nalaten aan de Inspecteur om om uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken moet worden gekwalificeerd als het niet verstrekken van inlichtingen, gegevens of – in dit geval – als een aanwijzing, strafbaar gesteld in artikel 49 lid 1 onder b ALL.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor [bedrijf verdachte] geen verplichting bestond om aangifte te doen, omdat zij geen aangiftebiljetten uitgereikt heeft gekregen.
Het gerecht overweegt als volgt.
Artikel 49 lid 1 ALL stelt strafbaar degene die, ingevolge de ALL verplicht zijnde tot het doen van aangifte, dit niet binnen de gestelde termijn, onjuist of onvolledig doet. Artikel 6 lid 4 ALL bepaalt dat een ieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, verplicht is om aangifte te doen.
Blijkens de tekst van de ALL is dus slechts degene aan wie door de Inspecteur een aangiftebiljet is uitgereikt, verplicht om aangifte te doen, en strafbaar indien hij dit niet binnen de gestelde termijn (waaronder ook het in het geheel niet doen van aangifte moet worden verstaan) onjuist of onvolledig doet.
Een andere uitleg van de wet staat ook op gespannen voet met artikel 18 lid 2 ALL, waarin het niet, dan wel niet binnen de wettelijke termijn doen van aangifte (slechts) wordt bedreigd met een bestuurlijke boete van maximaal NAf 2.500,-. Hiermee verdraagt zich niet de redenering van de officier van justitie, die erop neerkomt dat deze zelfde gedraging - dus het niet tijdig doen van aangifte, zonder dat sprake is van uitreiking van een aangiftebiljet - (tevens) zou kwalificeren als misdrijf.
Het gerecht acht het beroep van de officier van justitie op de van de Nederlandse situatie afwijkende maatschappelijke werkelijkheid – wat daar ook van zij - van onvoldoende gewicht om deze door de wetgever gekozen systematiek te doorbreken.
Het gerecht volgt de officier van justitie voorts niet in zijn stelling dat artikel 15 ALL voor wat betreft de Winstbelasting een aangifteplicht in het leven roept, ook zonder dat de belastingplichtige is daartoe uitgenodigd, nu dat artikel – evenals artikel 14 ALL voor de overige belastingen – slechts bepaalt binnen welke termijn aangifte Winstbelasting moet worden gedaan en geen afwijking inhoudt van de in artikel 6 lid 4 ALL neergelegde regel dat de plicht tot het doen van aangifte eerst ontstaat nadat aan de belastingplichtige een aangiftebiljet is uitgereikt.
Anders dan de officier van justitie meent, kan het niet vragen om uitreiking van een aangiftebiljet ook niet worden gekwalificeerd als het niet verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen. Ten aanzien van gegevens en inlichtingen bepaalt artikel 40 ALL dat het moet gaan om de verstrekking daarvan op
verzoekvan de Inspecteur, van welk verzoek in het onderhavige geval niet is gebleken, en ten aanzien van aanwijzingen bepaalt artikel 42 ALL dat het moet gaan om aanwijzingen,
gevorderdvan een gebruiker van een gebouw of van grond, waarvan in het onderhavige geval evenmin sprake is.
Bovendien zou het standpunt van de officier van justitie erop neerkomen dat – via de band van artikel 49 lid 1onder b ALL alsnog een verplichting in het leven zou worden geroepen om, zonder dat door de Inspecteur een aangiftebiljet is uitgereikt, aangifte te doen (op straffe van het plegen van een misdrijf), hetgeen, zoals hiervoor overwogen, in strijd is met de systematiek van de ALL.
Het bovenstaande betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat aan het door [bedrijf verdachte] niet doen van de in de tenlastelegging genoemde aangiften een uitreiking van een aangiftebiljet is voorafgegaan.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat [bedrijf verdachte] in de periode van 1 juni 2015 tot 31 januari 2016 in Sint Maarten,
telkens opzettelijk facturen/invoices van [bedrijf verdachte] en/of [verdachte],
te weten:
  • Invoice No. 168 voor een totaal bedrag van USD 12.480,- (DOC-056); en
  • Invoice No. 119 voor een totaal bedrag van USD 5.930,- (DOC-104); en
  • Invoice No. 177 voor een totaal bedrag van USD 6.980,- (DOC-105); en
  • Invoice No. 220 voor een totaal bedrag van USD 8.930,- (DOC-108); en
  • Invoice No. 231 voor een totaal bedrag van USD 12,760,- (DOC-110); en
  • Invoice No. 252 voor een totaal bedrag van USD 15.690,- (DOC-112),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften telkens als echt en onvervalst te gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat in die facturen/invoices telkens een geldbedrag voor verrichte werkzaamheden werd gefactureerd terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet door [bedrijf verdachte] of [verdachte] waren verricht,
aan welke verboden gedraging en hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
EN
dat [bedrijf verdachte] in de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 januari 2016 in Sint Maarten,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften,
te weten de volgende valse facturen/invoices van [bedrijf verdachte] en/of [verdachte]:
  • Invoice No. 168 voor een totaal bedrag van USD 12.480,- (DOC-056); en
  • Invoice No. 119 voor een totaal bedrag van USD 5.930,- (DOC-104); en
  • Invoice No. 177 voor een totaal bedrag van USD 6.980,- (DOC-105); en
  • Invoice No. 220 voor een totaal bedrag van USD 8.930,- (DOC-108); en
  • Invoice No. 231, voor een totaal bedrag van USD 12.760,- (DOC-110); en
  • Invoice No. 252 voor een totaal bedrag van USD 15.690,- (DOC-112),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik hierin dat verdachte
- deze facturen/invoices telkens ter uitbetaling heeft ingediend bij [bedrijf 2];
bestaande die valsheid hierin dat in die facturen/invoices telkens een geldbedrag voor verrichte werkzaamheden werd gefactureerd terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet door [bedrijf verdachte] of [verdachte] waren verricht,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat. Het gerecht bezigt die bewijsmiddelen, ook in hun onderdelen, telkens slechts ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 387 onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen in verband met het onder nummer verbaliseren en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
Bewijsmiddelen
1. Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 16 september 2015 (DOC-036, pagina 135 e.v.). Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Company Name: [bedrijf verdachte]
Board
Name: [verdachte]
Born at: [land] on [geboortedatum]
Position/Title: Managing director
Date Start Position: May 28, 2008
Authority: Full.
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de directeur van [bedrijf verdachte]. Het is mijn bedrijf. Ik heb de facturen met de nummers 168, 119, 177, 220, 231 en 252 zelf opgemaakt en bij [bedrijf 2] ingediend. Ik had niemand anders om dat te doen. De cheques die ik daarvoor van [bedrijf 2] ontving, heb ik geïnd. Mijn administratie is verloren gegaan door orkaan Irma. Ik huurde mensen in om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Ik kan u geen nadere informatie geven over die personen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO18030 (AMB-009, pagina 240 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisant:
In de digitale administratie van [bedrijf 2] zijn in totaal 45 factuurboekingen op grootboekrekeningen aangetroffen van [bedrijf verdachte] voor een totaalbedrag van USD 540.359,72. De 45 boekingen van facturen in de administratie van [bedrijf 2]hebben plaatsgevonden in de periode van juni 2013 tot en met 2016.
Al deze facturen zijn door [bedrijf 2] betaald via de bankrekening van [bedrijf verdachte].
Het gerecht constateert dat de boekingen van de bedragen, genoemd in de hierna te bespreken facturen met nummers 168, 119, 177, 220, 231 en 252 alle voorkomen op het in AMB-009 opgenomen overzicht van factuurboekingen met betrekking tot [bedrijf verdachte] op grootboekrekeningen van [bedrijf 2].
Walter Plantz Square
4. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 09-17-2015 (DOC-056, pagina 135). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-056 Een invoice met nummer 168 gedateerd 09-17-2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan ‘[bedrijf 2], Walter square planz’, project: Brick works, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 12,480.00. Description: Compacting of sand for bricks to be layed straight / Laying of the bricks around units / 6 work men was used to lay the bricks / Garbage was truck to the dump. De factuur is, blijkens de daarop geplaatste stempel, op 1 oktober 2015 bij [bedrijf 2] ontvangen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO18030 (AMB-031, pagina 429 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisant:
Het Walter Plantz Square-project is in opdracht van [bedrijf 2] uitgevoerd. Het betrof de bouw van een “Cultural Market” tussen Frontstreet en de Boardwalk op Sint Maarten. De bouw is omstreeks juni 2014 gestart en is omstreeks november 2015 geëindigd. De hoofdaannemer voor het project was [bedrijf 3], de afwerking van de gebouwen is uitgevoerd door [bedrijf 4].
6. Een proces-verbaal van verhoor van 10 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO16010 en TBO160128 (G-008, pagina 138 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 januari 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[J.B.]:
Ik ben directeur bij [bedrijf 3]. Wij verrichten vanaf ongeveer 1996 werkzaamheden voor [bedrijf 2]. Wij hebben het hele Walter Plantz Square gebouwd. In 2013/2014 heeft [bedrijf 5] een nieuw plan gemaakt voor de Square. Daar hebben wij op verzoek van [bedrijf 2] via [bedrijf 5] een begroting op gemaakt. Deze begroting is uiteindelijk goedgekeurd. We hebben eigenlijk alles gedaan op de WPS, behalve de binnenkant van de gebouwen. Misschien hebben wij nog wel de vloeren gelegd, maar de afwerking van de wanden, de inrichting en dergelijke van de gebouwtjes hebben wij niet gedaan. Dat heeft [bedrijf 4] gedaan. Daar hadden wij geen bemoeienis mee. Ook niet met de facturering door [bedrijf 4]. De bestrating, verlichting, beplanting, fontein en dergelijke hebben wij allemaal gedaan. Daar hebben we wel onderaannemers voor ingeschakeld. Wij werken altijd met vaste onderaannemers. Dat calculeren wij in op onze begroting. Wij blijven dus verantwoordelijk voor het eindproduct en factureren ook. Onze onderaannemers factureren niet rechtstreeks bij de klant. Wij hebben de Walter Plantz Square in 2015 afgemaakt en opgeleverd.
7. Een proces-verbaal van verhoor van 23 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO16010 en TBO16044 (G-007, pagina 116 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [
G.G.]:
Ik werk sinds ongeveer 2009 bij [bedrijf 3]. Ik ben daar supervisor. Dat houdt in dat ik uitvoerder ben op de bouwplaats. Ik regel de mensen op de bouwplaats en maak afspraken met de onderaannemers. Ik was betrokken bij het project Walter Plantz Square. Ik ben verantwoordelijk voor het werk van de onderaannemers. Ik hou toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden. Ik ken de volgende subcontractors: [F] voor loodgieterswerk, [W] voor de elektra, [J] voor de ruwbouw, [H] heeft de fontein aangelegd, [C] voor de palmbomen, [bedrijf 4] heeft de afwerking gedaan van de gebouwtjes en [M] de schilder. Onderaannemers werken allemaal onder mijn verantwoording. Ik let op of ze hun werk goed uitvoeren. Ik ben het grootste deel van de dag aanwezig op het project. Ik denk niet dat [bedrijf 4] voor ons heeft gewerkt. Zij hebben de gebouwen afgewerkt, nadat wij de ruwbouw hebben opgeleverd. Het kan niet zo zijn dat een bedrijf aan ons project werkt terwijl wij daar niet van op de hoogte zijn. Als er een ander bedrijf aan ons project werkt, gaat dat in samenspraak.
U vraagt of ik het [bedrijf S.C.S.] en haar directeur [verdachte], [M.C.] en haar directeur [A.P.] en [F] met haar directeur [R.M.] ken?
Ik ken alleen de naam [F.] en [R.M.].
U vraagt wie de bestrating en het tegelwerk heeft verzorgd bij het project Walter Plantz Square?
Wij hebben zelf het marmer gelegd. Dit is door eigen personeel van [bedrijf 3] gedaan.
8. Een proces-verbaal van verhoor van 5 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren B. van den Berg, M.D.J. Lutterman en R.W.H. Verwijst (G-012, pagina 259 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 april 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[G.R.]:
Ik ben als projectleider betrokken geweest bij Walter Plantz Square. Wij huren eigenlijk alleen subcontractors in als we handjes nodig hebben. De onderaannemers factureren aan ons en wij factureren conform de opdracht aan de opdrachtgevers. Op het moment dat wij subcontractors inhuren factureren zij alleen aan ons en nooit bij onze opdrachtgever.
9. Een proces-verbaal van verhoor van 22 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO16084 en TBO16128 (G-014-01, pagina 302 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 maart 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[A.S.]:
[H.H.] en ik hebben [bedrijf 4] op 1 januari 1999 overgenomen. Ik ben verantwoordelijk voor de aansturing van alles wat op kantoor gebeurt en de administratie. Verder doe ik de aanbestedingen. [H.H.] is de man op de bouwplaats, hij begeleidt de projecten en stuurt onze uitvoerders aan.
Wat kunt u vertellen over het Walter Plantz Project?
[Bedrijf 4] heeft de hele afbouw gedaan van de gebouwen die daar staan. [Bedrijf 3] heeft de hele ruwbouw en de weg- en waterbouw, zoals de bestrating, gedaan.
Wat kunt u verklaren over [verdachte]?
Deze persoon zegt mij niets.
10. Een proces-verbaal van verhoor van 30 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO16082 en TBO16128 (G-015-01, pagina 309 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 november 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[H.H.]:
Ik ben samen met [A.S.] eigenaar van [bedrijf 4] en ik ben projectleider.
Wat kunt u verklaren over uw klant [bedrijf 2] en sinds wanneer verricht u hier opdrachten voor?Al sinds jaren.
Werkt u voor [bedrijf 2] ook met onderaannemers?Wij werken in [locatie bedrijf 2] eigenlijk alleen maar met onze vaste aannemers. Onze onderaannemers factureren voor het werk dat wij aannemen nooit rechtstreeks aan de opdrachtgever maar rechtstreeks aan ons. Wij factureren dit dus door in onze eigen facturen.
Werkt u samen met deze subcontractor: [bedrijf verdachte]?
Deze bedrijfsnaam zegt mij niets.
Guardhouse en transformerhouses
11. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 24-07-2015 (DOC-104, pagina 245). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-104 Een invoice met nummer 119 gedateerd 24-07-2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan [bedrijf2]’, project: Stone on guard house, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 5,930.00. Description: Preparation of gaurad house / Chipping of walla for stone / Shuttters was taken off for new material to be put on walls / All debris was trucked to the dump.
12. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 08-28-2015 (DOC-105, pagina 248). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-105 Een invoice met nummer 177 gedateerd 08-28-2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan [bedrijf 2], project: Guard house, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 6,980.00. Description: Painting of coloms around gauard house / Polishing of stone with specail coating to leave a shine finish / Presure washer was used to finalinze cleaning of texture on walls / All debris was trucked to the dump. De factuur is, blijkens de daarop geplaatste stempel, op 28 september 2015 bij [bedrijf 2] ontvangen.
13. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 07-12-2015 (DOC-108, pagina 251). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-108 Een invoice met nummer 220 gedateerd 07-12-2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan [bedrijf 2], project: Stone on transformer houses, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 8,930.00. Description: Preparation of transformer house / Chipping of walls for stone Shuttters was taken off for new material to be put on walls / All debris was trucked to the dump. De factuur is, blijkens de daarop geplaatste stempel, op 7 december 2015 bij [bedrijf 2] ontvangen.
14. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 30-12-2015 (DOC-110, pagina 254). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-110 Een invoice met nummer 231 gedateerd 30-12-2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan [bedrijf 2], project: Painting, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 12,760.00. Description: Painting of colums around all transformer houses / Priemer was used before specail paint / Sanding and powerwashing was done before painting / All debris was carried to the dump. Op de factuur staat een stempel: “Urgent, Accounting Department [bedrijf 2] van jan 08 2016”.
15. Een factuur van [bedrijf verdachte] van 15-01-2015 (DOC-112, pagina 256). Deze factuur houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
DOC-112 Een invoice met nummer 252 gedateerd 15 januari 2015 van ‘[bedrijf verdachte]’ gericht aan [bedrijf 2], project: Painting Transformer Houses, Rep: [verdachte], voor een bedrag van $ 15,690.00. Description: Painting of walls an coloms around transformer houses / Spray guns with compressor was used to put paint on the walls / Sanding and powerwashing was done before painting / All debris was carried to the dump. De factuur is blijkens de daarop geplaatste stempel op 25 januari 2016 bij [bedrijf 2] ontvangen.
Het gerecht constateert dat deze factuur is gedateerd 15 januari 2015, maar dat deze blijkens het daarop geplaatste stempel op 25 januari 2016 bij [bedrijf 2] is ontvangen. Het gerecht begrijpt daaruit dat de factuurdatum moet zijn 15 januari 2016.
16. Een proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO18038 en TBO18030 (AMB-099, pagina 928 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisantenof een van hen:
[bedrijf 6] heeft facturen verstuurd naar [bedrijf 2] met betrekking tot rockstone-projecten. De aangetroffen facturen van [bedrijf 6] hebben betrekking op de volgende projecten die in opdracht van [bedrijf 2] zijn uitgevoerd: (A) de guardhouse, (E) de grote bathroom plus transformerhouse en (F) een container met transformerhouse.
Met betrekking tot de guardhouse zijn vier facturen van [bedrijf 6] aangetroffen in de administratie van [bedrijf 2], te weten DOC-622, pagina 6 t/m 9 voor een totaalbedrag van USD 35.165,14. Met betrekking tot de transformerhouse en een container met transformerhouse zijn twee facturen van [bedrijf 6] aangetroffen in de administratie van [bedrijf 2], te weten DOC-622, pagina 10 en 11 voor een totaalbedrag van USD 37.593,93.
Deze facturen zijn door [bedrijf 2] betaald.
17. Een proces-verbaal van verhoor van 1 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO16128 en TBO18032 (G-028-1, pagina 551 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[E.P.]:
Ik ben in 2005 voor mezelf begonnen met mijn bedrijf [bedrijf 6]. Ik heb bijna alle rockstone in [locatie bedrijf 2] gedaan.
Opmerking verbalisant: Wij hebben facturen van uw bedrijf gezien met betrekking tot diverse projecten in [loccatie bedrijf 2], waaronder:
  • transformer house (rock face 10m2)
  • transformer house (20 foot long container rock face)
  • Guard House (rock face façade, rear side/left side/right side/front side).
U toont mij de door mijn bedrijf opgestelde facturen. [Bedrijf 6] heeft deze werkzaamheden allemaal verricht. [M.M.] en [B.O.] hebben mijn werk gecontroleerd. Het [bedrijf verdachte] ken ik niet.
Bij sommige facturen van [bedrijf verdachte] zijn foto’s bijgevoegd. Herkent u de op de foto’s afgebeelde werkzaamheden en/of gebouwen als de werkzaamheden die door [bedrijf 6] uitgevoerd zijn en/of de gebouwen waaraan [bedrijf 6] rockstone werkzaamheden heeft verricht?
A: Ik heb foto’s gezien van de guardhouse. De guardhouse is bij de ingang van [locatie bedrijf 2]. Ik heb foto’s gezien van voor de werkzaamheden en foto’s van nadat de oppervlakken opgeruwd waren met of een jackhammer of een bijl/ Dit werk heeft mijn bedrijf gedaan. Op de hoeken hebben wij pilaren gemaakt die geverfd zijn en de rest van de muren zijn bekleed met rockstone.
Opmerking verbalisant: Wij tonen u facturen van onder meer [bedrijf verdachte] per project:
 Facturen betreffende de Transformer houses/generator houses
DOC-108 de factuur met nummer 220
DOC-110 de factuur met nummer 231
DOC-112 de factuur met nummer 252.
[Bedrijf 6] heeft twee generatorhouses bekleed met rockstone, een gewoon gebouw en een soort container. Dit werk is door mij gefactureerd. De foto’s die u mij toont, betreffen mijn werk en niet het werk van iemand anders. Primer is alleen gebruikt voor het verven van de pilaren. Er wordt geen primer gebruikt voor de sealer of clear coater. Als sealer/coater is aangebracht lijkt het of het is gepolijst, maar dat is het niet. Ik weet niet wat special paint is. Sanding wordt bij dit proces niet gebruikt. Ik lees ook dat er sprayguns met compressor zijn gebruikt. Dat wordt niet gebruikt. De oppervlakten zijn daar veel te klein voor. Het zijn alleen de pilaren die geverfd moeten worden.
 Facturen die betrekking hebben op de Guardhouse
DOC-104 de factuur met nummer 119 (foto’s bijgevoegd)
DOC-105 de factuur met nummer 177.
Wat kunt u over deze facturen verklaren?
Het hele proces wordt volgens de facturen door elkaar gehaald. Je gebruikt de powerwasher voordat je een coating aanbrengt en niet erna. Je sandblast geen beton. Je sandblast alleen aluminium en staal alvorens het te schilderen. Zoals reeds eerder gezegd, de guardhouse is door mijn bedrijf [bedrijf 6] bekleed met rockstone en ook alle voorbereidende werken en de afwerking zijn door mijn bedrijf gedaan.
Als ik naar de facturen kijk en de omschrijvingen, lijkt het erop dat verwezen wordt naar de werken die mijn bedrijf verricht heeft. Ik denk dat iemand mijn werk heeft gebruikt om voor andere werken facturen te maken en te factureren aan [bedrijf 2]. Men verwijst telkens naar een specifieke locatie waar [bedrijf 6] werkzaamheden heeft verricht. Volgens mij is er binnen [locatie bedrijf 2] alleen nog rockstone gebruikt bij de juwelierswinkel. Dat werk heeft mijn bedrijf niet gedaan.
Nadere overweging met betrekking tot DOC-108
Het gerecht constateert dat in dit proces-verbaal bij de toelichting van DOC-108 is vermeld dat het een factuur betreft van 30 december 2015 voor een totaalbedrag van USD 12.760,00. Gelet echter op de verwijzing naar DOC-108 en factuurnummer 220 en gelet op de gegeven omschrijving van de werkzaamheden, begrijpt het gerecht dat is getoond de factuur van [bedrijf verdachte] aan [bedrijf 2] van 7 december 2015 ad USD 8.930,-.
18. Een proces-verbaal van verhoor van 30 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO18038 en TBO18030 (G-033, pagina 580 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 mei 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[J.L.]:
Ik werk sinds 2012 in [locatie bedrijf 2] voor [E.P.]. Ik heb in [locatie bedrijf 2] alleen muren bekleed met rockstone. Op een bedrijf na dat een muur heeft afgemaakt, waren er in 2015-2016 geen andere bedrijven die in [locatie bedrijf 2] met rockstone hebben gewerkt.
Opmerking: uit de bij ons in bezit zijnde offertes/facturen en betaalplannen van [bedrijf 6] kan worden opgemaakt dat [bedrijf 6] werkzaamheden heeft verricht aan tien projecten in [locatie bedrijf 2].
Door wie zijn voornoemde projecten volgens u uitgevoerd?
(…)
2.
transformer house (rock face 10m2)
Dat heb ik gedaan met de mensen die voor mij werkten.
3.
transformer house (20 ft)
Dat heb ik gedaan met de mensen die voor mij werkten
4.
Guard House
Dat heb ik gedaan.
(…)
Ik ken het [bedrijf verdachte] niet. Toen wij daar aan het werk waren, waren er geen andere bedrijven aan het werk aan de projecten die we hebben besproken. Ik weet niet of ze daarna wat hebben gedaan. Ik heb nog nooit gehoord van [verdachte].
Opmerking verbalisanten: Wij tonen u de facturen DOC-104 en DOC-105.
V: Wat kunt u verklaren over factuur DOC-104?
A: Lijkt me onmogelijk. Ik heb dat werk gedaan bij de guardhouse. Ik herken de foto die u mij laat zien. Dus raar dat het door een ander bedrijf is gefactureerd terwijl ik het werk heb gedaan in 2015/2016.
V: Wat kunt u verklaren over factuur DOC-105?
A: Het is heel onlogisch dat de werkzaamheden zijn gedaan door [bedrijf verdachte] in de periode dat ik daar werkzaamheden heb gedaan. Ik heb ze daar niet bezig gezien aan die projecten toen ik daar werkte.
19. Een proces-verbaal van verhoor in het onderzoek Emerald van 16 januari 2018, opgemaakt door mr. J.J.J. Schols, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Sint Maarten (G-003-1, pagina 39 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 januari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[B.O.]:
Ik ben facilitair planning en maintenance manager bij [bedrijf 2]. Bij facility moet u denken aan de gebouwen, pieren, alle immovable objects. Ook Slac, Causeway en the Simpson Bay bridge. Ook de Walter Plantz Square (maar niet de boardwalk zelf) en de captain Hodge wharf. Die vallen allemaal onder mijn verantwoordelijkheid. Op kantoor doe ik het administratieve deel, maar ik loop ook over het plein om te controleren of alles goed loopt. De afdeling sluit geen contracten af met bedrijven. Wij voeren de contracten uit die zijn afgesloten met [bedrijf 2]. De facility afdeling controleert voornamelijk of het werk goed gedaan wordt. Hoe? Je controleert waarvoor je betaalt en de kwaliteit van het vakmanschap. Ik kijk onder andere op de plek of het werk goed gedaan wordt. Je doet steekproeven, hoeveel mensen zijn er aan het werk, je krijgt feedback van medewerkers en cliënten of ze tevreden zijn. Als het werk niet goed is, geef je instructies om het goed te maken.
U toont mij factuur D-1761
Factuur d.d. 05-11-2016 van [bedrijf verdachte] aan [bedrijf 2], fact.nr. 74 ad USD 15.895,58 omschrijving: work done / clean up. Blow duster was used to clean up trenches.
Het [bedrijf verdachte] ken ik niet.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het gerecht leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat de op de tenlastelegging genoemde facturen vals zijn, omdat ze werkzaamheden vermelden die in werkelijkheid niet door [bedrijf verdachte] zijn verricht. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, kan het, gezien verdachtes functie bij [bedrijf verdachte] (het was zijn bedrijf, hij maakte de facturen zelf op en hij diende de facturen ook zelf bij [bedrijf 2] in), gecombineerd met de omstandigheid dat de verdachte niet beschikt over enig (administratief) stuk waaruit blijkt dat voor deze facturen daadwerkelijk is gewerkt, niet anders dan dat de verdachte ook wist dat deze facturen vals waren.
Met betrekking tot de factuur ter zake de Walter Plantz Square geldt dat de werkzaamheden blijkens de daarop vermelde omschrijving betrekking hadden op ‘Laying of the bricks around units’. Het gerecht leidt hieruit af dat het gaat om werkzaamheden die door of onder verantwoordelijkheid van [bedrijf 3] zouden moeten zijn verricht. [Bedrijf 3] heeft immers, kort gezegd, alle ruwbouw werkzaamheden op Walter Plantz Square verricht, terwijl [bedrijf 4] verantwoordelijk was voor de afwerking in de gebouwen. Het gerecht leidt uit de verklaringen van de kant van [bedrijf 3] af dat [bedrijf verdachte] niet als onderaannemer op het project Walter Plantz Square werkzaam was en dat het ook niet mogelijk is dat een bedrijf aan een [bedrijf 3]-project werkt zonder dat [bedrijf 3] hiervan op de hoogte is. De naam [verdachte] is bij [bedrijf 3] onbekend. Ook bij [bedrijf 4] is de naam [verdachte] niet bekend.
Met betrekking de werkzaamheden aan de guardhouse en de transformerhouses hecht het gerecht grote waarde aan de gedetailleerde en overtuigende verklaringen die van [E.P.] en [J.L.] hierover hebben afgelegd. Het gerecht betrekt daarbij ook dat de in de administratie van [bedrijf 2] aangetroffen facturen van [bedrijf 6], anders dan de facturen van [bedrijf verdachte], wel gespecificeerd zijn naar werkzaamheden, materiaal en kosten (DOC-622, pagina 6 t/m 11).
Het gerecht betrekt voorts bij zijn oordeel dat de stelling van de verdachte dat de door hem gefactureerde werkzaamheden wel door hem zijn verricht, op geen enkele manier aannemelijk is geworden. De verdachte heeft geen aanknopingspunten gegeven waaruit de juistheid van het door hem gestelde zou kunnen blijken, bijvoorbeeld door aan te geven bij welke bedrijven [bedrijf verdachte] de voor de werkzaamheden benodigde materialen heeft aangeschaft, van wie [bedrijf verdachte] de betreffende opdrachten heeft gekregen, door wie de werkzaamheden zijn gecontroleerd of welke personen destijds door de verdachte zijn ingehuurd om de werkzaamheden uit te voeren. De enkele stelling van de verdachte dat zijn volledige administratie door orkaan Irma verloren is gegaan is, als tegenwicht tegen het voorgaande, volstrekt onvoldoende.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, heeft het gerecht dan ook geen reden om aan de inhoud van voornoemde verklaringen te twijfelen.
De raadsvrouw heeft in het kader van de door haar bepleite vrijspraak nog aangevoerd dat artikel 49 ALL heeft te gelden als lex specialis ten opzichte van artikel 2:184 Sr, zodat feit 2 alleen fiscaal had mogen worden vervolgd. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Van een specialis-generalis verhouding tussen beide wetsbepalingen is geen sprake.
Overwegingen met betrekking tot het feitelijk leiding geven
De verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken en gebruiken van valse facturen door [bedrijf verdachte]. Voor de beoordeling of hiervan sprake was, dient eerst te worden vastgesteld of [bedrijf verdachte] een strafbaar feit heeft begaan. Vervolgens moet worden beoordeeld of de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Met betrekking tot de strafbaarheid van [bedrijf verdachte]
Wil sprake zijn van strafbaarheid van [bedrijf verdachte], dan moet zij kunnen worden aangemerkt als geadresseerde van de overtreden norm. Nu op [bedrijf verdachte] de verplichting rustte om naar waarheid te factureren, is hieraan voldaan.
Voorts moet de gedraging kunnen worden toegerekend aan [bedrijf verdachte]. Omdat het opmaken en gebruiken van valse facturen heeft plaatsgevonden binnen de invloedssfeer van de rechtspersoon, in die zin dat haar leiding hierop invloed kon uitoefenen, behoort tot de normale bedrijfsuitoefening en [bedrijf verdachte] daardoor werd gebaat, terwijl haar leidinggevende, zoals hiervoor is overwogen, opzet had op het opmaken en gebruiken van valse facturen, welk opzet aan [bedrijf verdachte] moet worden toegerekend, kunnen de bewezen verklaarde handeling aan [bedrijf verdachte] worden toegerekend als door haar gepleegde strafbare feiten.
De feitelijke leidinggever moet de verboden gedraging daadwerkelijk – actief of passief – hebben bevorderd, en zijn (voorwaardelijk) opzet moet daarop zijn gericht. De verdachte heeft verklaard dat [bedrijf verdachte] zijn bedrijf was, dat hij zelf de facturen opmaakte en deze ook zelf bij [bedrijf 2] indiende en de betaling in ontvangst nam. De verdachte heeft de verboden gedraging dus zelf feitelijk uitgevoerd. Nu het, zoals hierboven overwogen, niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de op deze facturen vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet waren verricht, is ook aan het opzetvereiste voldaan.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

valsheid in geschrift

en

opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift,

meermalen gepleegd,

terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht een eventueel op te leggen vrijheidsstraf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de gerechten plegen te worden opgelegd.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het opmaken en gebruiken van zes valse facturen door [bedrijf verdachte]. Hierdoor heeft [bedrijf 2] een bedrag van ruim USD 60.000,- betaald voor niet verrichte werkzaamheden. De verdachte heeft dit bedrag zelf geïncasseerd.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2020:896), gevorderd dat het gerecht de grootschaligheid van de fraude, als aannemelijk geworden op grond van het verhandelde ter terechtzitting, in de straftoemeting zal meenemen.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gerecht stelt voorop dat het volgens vaste rechtspraak de rechter slechts in de volgende drie gevallen vrij staat om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet ten laste gelegd feit:
wanneer het gaat om een ad informandum gevoegd feit, dat ter terechtzitting door de verdachte wordt erkend, of
wanneer het feit kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan, of
wanneer de verdachte onherroepelijk voor dit feit is veroordeeld.
Nu van het eerste en het laatste geval geen sprake is, moet worden beoordeeld of het door de officier van justitie gestelde grootschalige karakter van het opmaken en indienen van valse facturen, kan gelden als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Daarvoor is vereist dat dat grootschalige karakter op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden. De situatie in het door de officier aangehaalde arrest van de Hoge Raad verschilt echter zodanig van het onderhavige geval, dat naar het oordeel van het gerecht niet aan die eis is voldaan. Zo is in de onderhavige zaak niet gebleken dat sprake is van een representatieve selectie van zes facturen uit het totale bestand van aan de Haven gerichte beweerdelijk valse facturen, en heeft de verdachte in de onderhavige zaak noch de valsheid van de zes ten laste gelegde facturen noch die van de overige facturen erkend. Naar het oordeel van het gerecht kan daarom - bij de huidige stand van zaken - bij de strafoplegging geen rekening worden gehouden met het door de officier van justitie gestelde grootschalige karakter van het opmaken en/of gebruiken van valse facturen. De strafmaat zal daarom worden gebaseerd op het bewezenverklaarde opmaken en gebruiken van zes valse facturen.
Het gerecht heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op de in Nederland geldende LOVS-oriëntatiepunten voor fraudezaken. Voor een fraudebedrag van USD 60.000,- geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden onvoorwaardelijk of een taakstraf.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn strafkaart, niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het gerecht ziet, alles afwegende, geen aanleiding om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel acht het gerecht het passend en geboden aan de verdachte de maximale werkstraf én een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dat laatste om hem ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het gerecht houdt nog rekening met het feit dat in deze zaak de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden, aangezien tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden op 10 april 2019 en het moment waarop het gerecht vonnis zal wijzen op 10 februari 2022 een periode is verstreken van ongeveer twee jaren en 10 maanden. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn heeft dus meer dan twee jaren geduurd. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. Het gerecht zou zonder voornoemde constatering van termijnoverschrijding, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemend, een taakstraf van 240 uren hebben opgelegd. Nu zal worden volstaan met een taakstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:123, 1:127, 1:136 en 2:184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor
216 (tweehonderdzestien) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
108 (honderdacht) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstraf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk en mr. J. Mulder, zittingsgriffiers, en op 10 februari 2022 in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Sint Maarten.