ECLI:NL:OGEAM:2022:111

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
SXM202101577- Lar 227/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestrijding van de wettelijke grondslag van een besluit tot afwijzing van studiefinanciering

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Merx, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur, Sport en Jeugdzaken van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson jr., die haar aanvraag voor studiefinanciering had afgewezen. De afwijzing vond plaats op 26 mei 2021, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 3 november 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft aangevoerd dat de wettelijke grondslag van het bestreden besluit niet deugde en dat het beleid van verweerder onredelijk was. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 28 november 2022 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat het beleid van verweerder, dat beide regelingen als uitgangspunt nam voor de toekenning van studiefinanciering, niet onredelijk was. Dit beleid was aan eiseres kenbaar gemaakt bij haar aanvraag en werd al jaren ongewijzigd toegepast. Het Gerecht concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De beroepsgrond van eiseres faalde, en het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 november 2022
Zaaknummer: SXM202101577-LAR00227/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR, SPORTS EN JEUGDZAKEN VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beslissing van verweerder van 3 november 2021 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot studiefinanciering, ongegrond is verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 14 december 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro-forma beroepschrift (met productie) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 10 februari 2022 heeft eiseres de beroepsgronden aangevuld.
2.2.
Op 8 april 2022 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 oktober 2022. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. De raadsman van eiseres heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiseres heeft op 18 februari 2021 studiefinanciering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij beschikking van 26 mei 2021, uitgereikt op 4 juni 2021, afgewezen.
3.2.
Eiseres heeft op 6 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend.
3.3.
De hoorzitting is op 16 september 2021 gehouden. De bezwaar adviescommissie heeft verweerder geadviseerd de beschikking van 26 mei 2021 in stand te laten.
3.4.
Bij beslissing op het bezwaarschrift van 3 november 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en te beslissen zoals verweerder had behoren te beslissen.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
De gronden die eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de hoorzitting en de bezwaar adviescommissie kunnen niet slagen. Verweerder heeft bij verweerschrift het verslag van de hoorzitting overgelegd. Uit dit verslag blijkt dat er drie leden van de commissie aanwezig waren bij de hoorzitting. Ook de gemachtigde van eiseres was aanwezig tijdens de hoorzitting. Van enige onrechtmatigheid in de samenstelling van de commissie is niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
5.2.
Het Gerecht begrijpt het beroepschrift in die zin dat eiseres kennelijk de wettelijke grondslag van het bestreden besluit bestrijdt. Verweerder heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat zij de niet afgekondigde Eilandverordening Studiefinanciering Sint Maarten en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Uitvoeringsbesluit Studiefinanciering als vigerend beleid ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing. Het Gerecht is van oordeel dat het beleid van verweerder om beide regelingen als uitgangspunt te nemen bij beslissingen omtrent toekenning van studiefinanciering niet onredelijk is. Immers het toegepaste beleid is kenbaar gemaakt aan eiseres bij haar aanvraag en dit beleid wordt al jaren door verweerder ongewijzigd toegepast. De beroepsgrond faalt.
5.3.
Het Gerecht stelt voorts vast dat verweerder jaarlijks bij ministeriele beschikking een lijst “Study Financing Priority List” publiceert. Deze lijst is een opsomming van studies die opleiden tot een functie of beroep waaraan op de arbeidsmarkt op korte tot middellange termijn behoefte bestaat. Verweerder heeft aangegeven dat deze lijst is ingegeven omdat de ter beschikking staande financiële middelen voor toekenning studiefinanciering beperkt zijn en er aldus keuzes gemaakt dienen te worden. Het Gerecht acht dit beleid eveneens niet onredelijk. Dat dit beleid discriminatoir zou zijn, zoals eiseres stelt, kan niet worden gevolgd. Nergens uit blijkt dat er sprake is van ongelijk of oneerlijk behandelen op basis van persoonlijke kenmerken. De studie die eiseres beoogt te volgen komt al meerdere jaren niet voor op voornoemde lijst. De ministeriele beschikking met priority studies geeft aan dat de studie International Business or Management slechts voor toewijzing van studiefinanciering in aanmerking komt indien gevolgd bij de University of St. Martin. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiseres om voor studiefinanciering in aanmerking te komen haar studie dient aan te vangen bij de University of St. Martin. Dat deze studie niet toereikend zou zijn of dat een andere universiteit betere kwaliteit onderwijs aanbiedt, maakt niet dat de keuze van verweerder onrechtmatig zou zijn. Immers, de kwaliteit en de vakkenpakketten van onderwijs verschillen per universiteit. Dit kan echter niet leiden tot de conclusie dat het door verweerder gevolgde beleid van beperkte toekenning studiefinanciering onrechtmatig is. Verweerder heeft immers niet ten onrechte een beroep gedaan op de beperkte financiële middelen van het Land. Dat de studiepunten behaald aan de University of St. Martin niet geaccepteerd zouden worden door andere universiteiten, zoals eiseres stelt. kan niet worden gevolgd nu eiseres dit niet heeft onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
5.4.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat verweerder overeenkomstig het geldende beleid heeft beslist. Van bijzondere omstandigheden zijdens eiseres om van het beleid af te wijken is niet gebleken.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 28 november 2022 .
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.