In deze zaak heeft eiser, werkzaam als manager bij gedaagde, een kort geding aangespannen na een ontslag op staande voet dat hij als niet rechtsgeldig beschouwt. Eiser was sinds 1 januari 2020 in dienst bij gedaagde en ontving een bruto maandsalaris van NAf 5.000,00. Het ontslag op staande voet werd verleend op 2 juni 2020, terwijl gedaagde al op de hoogte was van de vermeende ongeautoriseerde overboekingen door eiser naar een Poolse bankrekening. Eiser heeft in zijn vordering gesteld dat hij bevoegd was om deze gelden over te boeken voor een advertentiecampagne en dat het ontslag niet onverwijld is verleend. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat gedaagde geen vergunning heeft aangevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Hierdoor is de loonvordering van eiser toewijsbaar, inclusief een wettelijke verhoging van 20%. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op NAf 2.177,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.