ECLI:NL:OGEAM:2021:9

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
SXM202001187-KG 192/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet en toewijzing loonvordering

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als manager bij gedaagde, een kort geding aangespannen na een ontslag op staande voet dat hij als niet rechtsgeldig beschouwt. Eiser was sinds 1 januari 2020 in dienst bij gedaagde en ontving een bruto maandsalaris van NAf 5.000,00. Het ontslag op staande voet werd verleend op 2 juni 2020, terwijl gedaagde al op de hoogte was van de vermeende ongeautoriseerde overboekingen door eiser naar een Poolse bankrekening. Eiser heeft in zijn vordering gesteld dat hij bevoegd was om deze gelden over te boeken voor een advertentiecampagne en dat het ontslag niet onverwijld is verleend. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat gedaagde geen vergunning heeft aangevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Hierdoor is de loonvordering van eiser toewijsbaar, inclusief een wettelijke verhoging van 20%. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op NAf 2.177,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001187- KG 192/2020
Vonnis in kort geding van 22 januari 2021
inzake

[eiser]

wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigden: mr. N.R. Joubert en mr. J.J. Rogers,
tegen

[gedaagde],

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij een op 2 december 2020 ter griffie van dit Gerecht ingediend
kortgedingverzoekschrift heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. Bij brief van 14 januari 2021 heeft mr. Hofman-Ruigrok producties in het geding gebracht. Gemachtigden hebben de zaak aan de hand van aantekeningen ter zitting van 15 januari 2021 bepleit. Zij hebben deze pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst vanaf
1 januari 2020 als 'manager' voor onbepaalde tijd in dienst bij [gedaagde] tegen een bruto maandsalaris van NAf 5.000,00.
2.2.
Bij brief van 17 januari 2020 is [eiser] bij klanten van [gedaagde] als de
nieuwe partner van de CEO van [gedaagde], de heer [R], geïntroduceerd.
2.3.
Op 4 februari 2020 gaan [gedaagde] en [C] in verband met de ziekenhuisopname van de heer [R] in Colombia een overeenkomst aan strekkende tot overdracht van alle gegevens, activa en klantenactiviteiten van [gedaagde]aan
[C].
2.4.
Bij brief van 25 mei 2020 doet [R]
('Namens de heer [R] (verder: "client") vraag ik uw aandacht voor het volgende)de overeenkomst van 4 februari 2020 ontbinden. Bij deze brief doet [R] [eiser] voorts sommeren om computers, printers, een token van de bank, twee bureaus, papieren/hardcopy klanten files en een UPS IFS aan [R] te retourneren. In deze brief is voorts vermeld:
Na terugkeer uit Colombia heeft client moeten ondervinden dat er door u handelingen zijn verricht (zoals het overboeken van bedrijfsgelden voor uw persoonlijk gebruik) zonder toestemming van mijn client. Voorts bent u zich gaan gedragen alsof het klantenbestand van [gedaagde] aan u toebehoort en denkt u het voor het zeggen te hebben met betrekking tot de bedrijfsvoering.
2.5.
Bij brief van 2 juni 2020 doet [gedaagde] [eiser] op staande voet ontslaan. In deze brief is vermeld:
Op 9 februari 2020 moest de heer [R], managing director en eigenaar van [gedaagde] voor medische behandeling naar Colombia reizen. U zou, als werknemer van [gedaagde], de zaken waarnemen.
Zonder dat u daartoe bevoegd was en zonder dat u daartoe toestemming had van cliënten heeft u 2 dagen na het vertrek van [R], gelden overgemaakt van de bedrijfsrekening van [gedaagde] naar Polen.
Daarna heeft u nog 4 keer gelden overgemaakt van de bedrijfsrekening van [gedaagde] naar Polen, wederom zonder daartoe bevoegd te zijn.
Toen [R] bij afloop van diens quarantaine na terugkeer uit Colombia u daarop op of omstreeks 2 april 2020 aansprak, werd het door u afgedaan met de mededeling dat het maar met uw salaris moest worden verrekend. In ieder geval was u toen door [R] voorgehouden dat dergelijk ongeautoriseerd privé gebruik van de rekening van [gedaagde] absoluut niet was toegestaan. Niettemin heeft u vervolgens op 22 mei weer gelden naar Polen overgemaakt, zonder melding aan en toestemming van de heer [R]. (…)’
2.6.
Bij brief van 6 juni 2020 ('vordering doorbetaling loon') doet [eiser] de nietigheid van het ontslag op staande voet inroepen en vordert hij loon.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt (i) om het loon van [eiser] door te betalen te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7A:1614q BW totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd en (ii) in de
proceskosten, waaronder na-kosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan de vordering legt [eiser] de stelling ten grondslag dat het ontslag op staande voet nietig is. [eiser] was immers bevoegd om gelden naar Polen over te boeken voor een advertentiecampagne om artsen en verpleegkundigen voor het SMMC en het Wit Gele Kruis te werven. Ook [R] heeft gelden overgeboekt naar dezelfde Poolse bankrekening. Alle roerende goederen zijn geretourneerd. Ook is het ontslag op staande voet niet onverwijld aan [eiser] verleend. Nu het ontslag op staande voet nietig is, en [eiser] bereid is de bedongen werkzaamheden te verrichten, dient [gedaagde] het loon aan [eiser] door te betalen te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Een ontslagvergunning is niet gevraagd en niet verkregen.
3.3.
Op deze stellingen van partijen zal het Gerecht hierna nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De aard van de vordering brengt een spoedeisend belang mee. Dat enige tijd is verstreken tussen het ontslag op staande voet en het instellen van de loonvordering maakt dat niet anders nu (i) partijen hebben onderhandeld teneinde een vaststelling te bereiken en (ii) [eiser] gekozen heeft voor een nadere advocaat na aanvankelijk mr. Stomp als advocaat te hebben ingeschakeld. Deze feiten en omstandigheden zullen tot vertraging bij de indiening van het -op 2 december 2020 ingediende-verzoekschrift hebben geleid zonder dat zulks afbreuk doet aan de spoedeisendheid van de vordering.
4.2.
Het Gerecht is voorshands van oordeel dat in het midden kan blijven of [eiser] bevoegd of onbevoegd gelden heeft overgeboekt naar een Poolse bankrekening. Immers, als het Gerecht veronderstelt dat [eiser] dit onbevoegd heeft gedaan, dient toch de conclusie te worden getrokken dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend.
4.3.
Immers, blijkens de brief van 2 juni 2020 van mr. Bruns, ex-collega van de gemachtigde van [gedaagde]/ [R], wist [gedaagde]/ [R] reeds op of omstreeks 2 april 2020 dat [eiser] tijdens zijn afwezigheid gelden naar een Poolse bankrekening had overgeboekt. Ook in de brief van 25 mei 2020 van de gemachtigde van [gedaagde]/ [R] is vermeld dat [eiser] wordt verweten gelden naar een Poolse bankrekening te hebben overgeboekt. Desondanks is het ontslag op staande voet eerst bij brief van 2 juni 2020 aan [eiser] verleend.
4.4.
Hierdoor heeft [gedaagde]/[R] ervan blijk gegeven dat zij de reden voor het ontslag op staande voet onvoldoende dringend acht. Immers, [gedaagde] heeft geen inzicht gegeven waarom zij nog twee maanden nodig heeft gehad om het ontslag op staande voet te verlenen. Van een door [gedaagde]/[R] te verrichten
onderzoek naar de handelwijze van [eiser], zoals [gedaagde] aanvoert, kan geen sprake zijn. Immers, reeds op 2 april 2020 wist [gedaagde]/[R] van deze door [eiser] verrichte overboekingen af. Het Gerecht vermag niet in te zien welk onderzoek [gedaagde]/[R] nog had dienen te verrichten. [gedaagde]/[R] heeft hieraan ook geen stellingen gewijd en/of hierin inzicht verstrekt.
4.5.
Voor het gestelde verzuim van [eiser] om zijn medewerking te verlenen aan het retourneren van de goederen aan [gedaagde]/[R] geldt mutatis mutandis hetzelfde. Reeds bij brief van 25 mei 2020 is dit gestelde verzuim aan [eiser] medegedeeld terwijl kort na de terugkomst van [R] uit Colombia en zijn quarantaine periode [eiser] de spullen niet had geretourneerd. Niet eerder dan 2 juni 2020 volgt dan pas het ontslag op staande voet hetgeen blijk geeft van onvoldoende dringendheid van de aangevoerde reden van het ontslag op staande voet.
4.6.
Op grond van het voorgaande zal het Gerecht voorshands oordelen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Immers, een vergunning om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te mogen opzeggen, is niet gevraagd en verkregen. Dit betekent voorts dat de ingestelde loonvordering hierna kan worden toegewezen. Ook de wettelijke verhoging zal hierna tot 20% worden toegewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gesteld partij zal [gedaagde] in proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde [eiser] kunnen worden begroot op:
vastrecht NAf 450,00
kosten exploit NAf 227,50
salaris gemachtigde NAf 1.500,00
totaal NAf 2.177,50
4.8.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 2 juni 2020 het bedongen brutoloon van NAf 5.000,00 per maand aan [eiser] te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20%;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten vallende aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 2.177,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst of het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door rnr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 22 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.