ECLI:NL:OGEAM:2021:89

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
Lar 28/2020, SXM202100478
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf wegens niet ontvangen oproepingsbrieven

In deze zaak heeft eiser, wonende te Sint Maarten, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van het Openbare Rechtspersoon het Land Sint Maarten, waarbij zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 17 augustus 2013, maar de beschikking van 19 april 2014, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd pas op 17 september 2016 aan eiser uitgereikt. Eiser heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend, maar dit werd ongegrond verklaard in de beschikking van 26 februari 2021. Eiser stelde dat hij de oproepingsbrieven niet had ontvangen, maar het Gerecht oordeelde dat hij geen verschoonbare redenen had gegeven voor het niet ontvangen van deze brieven. Het Gerecht concludeerde dat verweerder in redelijkheid kon aannemen dat eiser geen belang meer had bij de gevraagde vergunning, twee maanden na de verzending van de oproepingsbrieven. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 september 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Het Gerecht heeft het beroep ongegrond verklaard, en de uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 20 september 2021
Zaaknummer: SXM202100478-LAR00028/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET OPENBARE RECHTSPERSOON HET LAND SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 26 februari 2021 waarbij verweerder het bezwaarschrift gericht tegen verweerder beschikkingen van 19 september 2014 (uitgereikt op 14 september 2016) inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 12 april 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 24 mei 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Eiser heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser heeft op 17 augustus 2013 een aanvraag ingediend tot verblijf voor onbepaalde tijd, met als doel het verrichten van arbeid.
3.2.
Bij beschikking van 19 april 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen wegens ontbreken van belang bij de aanvraag. Deze beschikking is op 17 september 2016 aan eiser uitgereikt.
3.3.
Op 22 september 2016 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft op 17 oktober 2018 de gronden van bezwaar aangevuld.
3.4.
De hoorzitting die gepland stond voor 5 maart 2019 is afgezegd.
3.5.
Bij uitspraak van 18 september 2020 heeft het Gerecht het door eiser ingediende beroep tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk verklaard.
3.6.
De hoorzitting heeft op 8 oktober 2020 plaatsgevonden.
3.4.
Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en voor recht te verklaren dat de in maart 2013 verleende vergunning tot verblijf nog van kracht is en deze vergunning uit te reiken op straffe van een dwangsom.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 17 Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) luidt, voor zover van belang:
1. Aan de betrokkene wordt schriftelijk mededeling gedaan van:
a. de beslissing op een verzoek om een vergunning tot verblijf, alsmede van de voorwaarden, die daaraan verbonden zij.
In de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de Ltu staat onder:
- 3.11: De betrokkene wordt middels een oproepingsbrief in kennis gesteld dat de beslissing op zijn verzoek tot verblijf opgehaald kan worden, alsmede de daaraan verbonden voorschriften (artikel 17 LTU). Aan de voorschriften dient eerst voldaan te worden alvorens de aanvraag kan worden behandeld en ingewilligd. Indien aan alle voorwaarden voldaan wordt, kan de beschikking worden uitgereikt. Op het moment van uitreiking pas krijgt de beschikking formele rechtskracht. In de beschikking dienen de rechtsmiddelen te worden vermeld.
- 3.12.1: termijn van afgifte: In het geval dat de aanvrager niet binnen een redelijke termijn van 2 maanden na oproep gehoor geeft hieraan, dient de vergunning afgewezen te worden wegens ontbreken van belang bij de aanvraag.
5.2.
Het Gerecht is van oordeel dat het beleid ten aanzien van artikel 17 Ltu zoals uitgewerkt in de Richtlijnen, niet onredelijk is. Hierbij acht het Gerecht van belang dat het niet onredelijk is dat verweerder een termijn stelt waarbinnen, na het in kennis stellen door middel van een oproepingsbrief, de beslissing op het verzoek dient te worden opgehaald. Het Gerecht is van oordeel dat, nu verweerder in lijn met artikel 17 Ltu een aantal voorwaarden stelt, zoals een paspoort en ziektekostenverzekering, het van belang is dat binnen een redelijke termijn een en ander door verweerder gecontroleerd dient te worden al vorens over te gaan tot vergunning verlening. Een termijn van 2 maanden acht het Gerecht dan ook niet onredelijk.
5.3.
Dat de schriftelijke mededeling slechts een aankondiging van uitreiking zou behelzen van een al verleende vergunning kan niet worden gevolgd. Immers, zoals uit de tekst van de brief aan eiser van 4 maart 2014 blijkt, dient eiser als voorwaarden een geldig paspoort en een geldige medische verzekering te overleggen.
5.4.
Het Gerecht stelt vast dat eiser niet binnen de door verweerder gegunde termijn zich heeft gemeld bij verweerder om zijn beslissing op zijn aanvraag in ontvangst te nemen. Ten aanzien van hetgeen eiser heeft gesteld dat een en ander buiten zijn schuld ligt overweegt het Gerecht als volgt.
Artikel 56 van de Lar luidt: 2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven. Ingevolge vaste jurisprudentie heeft bewijs van verzending te gelden als uitgangspunt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de oproepingsbrief niet heeft ontvangen.
Het Gerecht overweegt dat verweerder twee maal een oproepingsbrief aan eiser heeft verzonden. Uit het dossier blijkt dat verweerder op 30 juni 2014 en op 9 september 2014 per aangetekende post deze brieven heeft verzonden naar het bij verweerder bekende adres van eiser.
5.5.
Eiser heeft aangegeven dat hij tijdelijk niet meer woonde op dit adres en dat het telefoonnummer dat verweerder zou hebben gebeld niet aan hem toebehoorde maar aan zijn vriendin. Deze stellingen kunnen eiser niet baten. Immers, eiser is gehouden, zoals ook in de Richtlijnen onder 3.9 staat vermeld, om adreswijzigingen terstond aan verweerder door te geven. Eiser heeft dit zoals hij zelf heeft aangegeven nagelaten. Dat eiser te ziek zou zijn geweest om deze wijziging door te geven is door eiser onvoldoende onderbouwd. De door eiser overgelegde medische informatie is onvoldoende voor de conclusie dat de ziekte van eiser het onmogelijk maakte om een adreswijziging aan verweerder door te geven. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat eiser geen verschoonbare redenen heeft gegeven voor het niet ontvangen van de oproepingsbrieven. Verweerder kon aldus in redelijkheid op 30 augustus 2014 (twee maanden na verzending op 30 juni 2014 van de oproepingsbrief) aannemen dat eiser geen belang meer had bij de gevraagde vergunning.
5.6.
Het Gerecht is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder niet ten onrechte bij de beschikking van 19 september 2014 de aanvraag van eiser heeft afgewezen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 20 september 2021 .
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.