ECLI:NL:OGEAM:2021:87

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
SXM202100205-GAZ 13/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafoplegging wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, die was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Klager, vertegenwoordigd door mr. S.R. Bommel, had bezwaar aangetekend tegen het Landsbesluit van 6 januari 2020, waarbij hij uit zijn functie was ontslagen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2021, waarbij klager in persoon verscheen en zijn gemachtigde pleitaantekeningen overhandigde. De gedaagden waren de Gouverneur van Sint Maarten en de Minister van Justitie, beide vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Brandon.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Klager was benoemd als Directeur bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring, maar kreeg in 2017 de toegang tot detentiefaciliteiten ontzegd. In 2018 werd hij veroordeeld voor medeplichtigheid aan omkoping en het schenden van ambtsgeheimen. Klager werd in 2020 op de hoogte gesteld van het voornemen tot disciplinaire strafoplegging, waarna hij zijn zienswijze indiende. Het Gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door vertrouwelijke informatie te delen.

Het Gerecht verklaarde het bezwaar tegen de Minister van Justitie niet-ontvankelijk, omdat deze niet het bevoegde gezag was. Het bezwaar tegen de Gouverneur werd ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim en dat er geen reden was om te twijfelen aan de voortvarendheid van de procedure. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib op 20 september 2021.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202100205
Datum: 20 september 2021
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager],
klager,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel,
tegen

1.DE GOUVERNEUR VAN HET LAND SINT MAARTEN,

gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr P.A.M. Brandon,

2.2. DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,

gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon,
1.
Aanduiding bestreden besluit
Het Landsbesluit van 6 januari 2020 waarbij verweerder klager ontslaat uit diens functie wegens plichtverzuim.
2.
Het procesverloop
Op 9 februari 2021 is ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met producties) ingediend.
Op 17 juni 2021 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op maandag 16 augustus 2021. Klager is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgedragen en voorgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.
3.
De feiten
3.1.
Bij Landsbesluit van 27 oktober 2014 is klager in vaste diens benoemd in de functie van Directeur bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring van het Ministerie van Justitie.
3.2.
Op 13 november 2017 is klager door de toenmalige Minister van Justitie de toegang ontzegd tot alle detentiefaciliteiten in afwachting van de formele schorsing en te nemen stappen die zullen leiden tot beëindiging van het dienstverband.
3.3.
Bij vonnis van 21 februari 2018 is klager veroordeeld voor medeplichtigheid aan meermalen gepleegde overtreding van artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht (oud), (omkoping om kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen) en overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (oud), (opzettelijk een geheim hetwelk hij uit hoofde van zijn ambt verplicht is te bewaren, bekend maakt).
3.4.
Bij Landsbesluit van 29 juni 2018 is klager met ingang van 1 juli 2018 op grond van artikel 92, onderdeel c, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht tot nader order uit zijn ambt geschorst in het belang der dienst.
3.5.
Bij brief van 26 augustus 2020 van de Gouverneur van Sint Maarten is aan klager het voornemen tot disciplinaire strafoplegging bekend gemaakt. Klager is bij deze brief een termijn van zeven dagen na ontvangst gegund om een schriftelijke verantwoording in te dienen.
3.6.
Klager heeft op 15 september 2020 zijn zienswijze ingediend en verzocht om een hoorzitting.
3.7.
Bij Landsbesluit van 11 januari 2021 is klager ontslagen uit diens functie wegens plichtsverzuim.
4.
Het geschil
4.1.
Klager verzoekt het Gerecht de bestreden beschikking te vernietigen.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
Beoordeling
5.1.
Het Gerecht overweegt allereerst dat klager in zijn onderhavige bezwaar voor zover gericht tegen de Minister van Justitie niet kan worden ontvangen nu deze niet het bevoegde gezag is. Het bezwaar gericht tegen de Minister van Justitie zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden.
5.2.
Het Gerecht overweegt voorts dat de stelling van klager dat sprake is van misbruik van bevoegdheid bij de toegangsontzegging en schorsing, een bezwaargrond betreft gericht tegen het besluit tot toegangsontzegging en schorsing. Nu deze besluiten in rechte vast staan behoeft een en ander geen bespreking.
5.3.
Voor zover klager betoogt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld omdat het bestreden Landsbesluit al in januari 2020 zou zijn getekend kan zij evenmin worden gevolgd. Verweerder heeft aangegeven dat de datum op het Landsbesluit een kennelijk verschrijving behelst. Het Gerecht heeft geen aanleiding om dit in twijfel te trekken. De beroepsgrond faalt derhalve.
5.4.
het wettelijk kader:
Ingevolge artikel 44, eerst lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voorvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 86 van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen en nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Het derde lid bepaalt dat een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire procedure wegen datzelfde feit niet uitsluit.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, onder 1, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.
5.5.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken en de Centrale Raad van Beroep gaat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtsverzuim. De te beantwoorden vraag is dan ook niet of kan worden aangenomen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de strafrechtelijke kwalificaties vermeld in het vonnis maar of hij verwijtbaar heeft gehandeld op de wijze zoals hem is tegengeworpen en of dat plichtsverzuim oplevert. Nu het ontslag van klager is gebaseerd op de artikelen 86, eerste en derde lid en artikel 87, eerste lid aanhef en onder 1, van de Lma is een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf zoals volgt uit artikel 101 niet een vereiste. Dat klager in hoger beroep is gekomen tegen zijn veroordeling maakt dan ook niet dat hij niet wegens geconstateerd plichtsverzuim kan worden ontslagen. De beroepsgrond van klager dienaangaande faalt.
5.6.
Het Gerecht stelt vast dat klager de aan hem verweten gedraging, het verstrekken aan derden van een lijst met stemgerechtigde gedetineerden, erkent.
5.7.
Klager heeft gesteld dat het ontslagbesluit onvoldoende motiveert waarom het verweten gedrag plichtsverzuim oplevert.
Het Gerecht overweegt dat het voornemen tot disciplinaire strafoplegging van 26 augustus 2020 uitgebreid is gemotiveerd in de bijgevoegde brief van 21 juli 2020 van de Minister van Justitie. In dit schrijven is verwezen naar de uitspraak van dit Gerecht van 21 februari 2018 waarbij voorts de Minister van Justitie heeft gemotiveerd dat het zonder noodzaak bekend maken aan derde, waaronder een bevriende politicus, van persoonlijke gegeven van en over de onder zijn toezicht en zorg gestelde gedetineerden een schending van de wettelijke geheimhoudingsplicht behelst. Met de onderliggende brief bij voornoemd voornemen is naar het oordeel van het Gerecht een en ander dan ook voldoende gemotiveerd. Dat klager stelt dat een lijst met stemgerechtigden gedetineerden geen ambtsgeheim zou zijn en dat een ieder die lijst op zou kunnen vragen kan niet slagen. Klager gaat met deze stelling immers voorbij aan het feit dat hij vanuit zijn functie de beschikking heeft over de namen en de nationaliteit van gedetineerden en dat een en ander in strijd is met onder andere de Kiesverordening en de Landsverordening bescherming persoonsgegevens. Klager behoort, mede vanuit zijn functie, te weten dat hij dergelijke informatie niet aan derden mag en kan verschaffen. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
5.8.
Nu klager de verweten gedraging erkent heeft verweerder gezien het vorenstaande op basis van vastgestelde feiten terecht geoordeeld dat klager zich verwijtbaar heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
5.9.
Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
5.10.
Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het Gerecht dat verweerder, gezien de positie van klager en de voorbeeldfunctie van ambtenaren en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop moet kunnen vertrouwen dat zijn hun verplichtingen nauwgezet naleven. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder aan het geconstateerde plichtsverzuim, gelet op de aard en ernst ervan, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft mogen verbinden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en het gepleegde plichtsverzuim is geen sprake.
5.11.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat er geen grond is om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend is geweest bij het opleggen van disciplinaire straf van ontslag.
Ingevolge vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt indien zij meer dan een jaar nadat zij vaststelt dat een ambtenaar zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt alsnog een disciplinaire straf oplegt terwijl de ambtenaar redelijkerwijs niet meer hoefde te verwachten dat een straf zou worden opgelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Immers klager heeft bij de toegangsontzegging van 13 november 2017 al kunnen vermoeden dat een en ander zou leiden tot beëindiging van het dienstverband. De strafrechtelijke veroordeling en het niet afgeven van een verklaring van geen bezwaar kan niet de verwachting hebben gewekt dat geen straf opgelegd zou worden. Integendeel want voornoemde besluit toegangsontzegging maakt melding van een aanbod van verweerder tot vrijwillig beëindiging van het dienstverband waar klager kennelijk niet mee heeft ingestemd. Op 26 augustus 2020 is aan klager het voornemen tot opleggen van disciplinaire strafoplegging bekend gemaakt en nadat klager op 15 september 2020 zijn zienswijze heeft ingediend is klager bij Landsbesluit van 11 januari 2021 ontslagen. Klager heeft niet nader onderbouwd en hiervan is ook niet gebleken dat sedert zijn schorsing de verwachting is gewekt dat geen disciplinaire straf zou worden opgelegd. De beroepsgrond faalt.
5.12.
Het bezwaar gericht tegen de Gouverneur zal ongegrond worden verklaard.
6.
Beslissing
Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar gericht tegen de Minister van Justitie niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar gericht tegen de Gouverneur ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 20 september 2021.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.