ECLI:NL:OGEAM:2021:86

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
SXM202100152-GAZ 3/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering van de Gouverneur en Minister van Justitie van Sint Maarten om te beslissen op het verzoek van een klager met betrekking tot zijn rechtspositie als ambtenaar

In deze zaak heeft klager, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde de heer F.A. Cuffy, een bezwaar ingediend tegen de fictieve weigering van de Gouverneur van Sint Maarten en de Minister van Justitie om te beslissen op zijn verzoek. Dit verzoek, ingediend op 4 januari 2020, had betrekking op de rechtspositie van klager als ambtenaar, specifiek zijn wedertewerkstelling als politieagent. Klager had eerder, op 7 januari 2020, een rappelbrief gestuurd om een reactie te vragen op zijn verzoek. Het bezwaar werd op 7 januari 2021 ingediend, maar het Gerecht in ambtenarenzaken oordeelde dat dit bezwaar te laat was ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2021, waarbij zowel klager als verweerder aanwezig waren.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat het schrijven van klager niet afkomstig was van de Gouverneur, waardoor klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar tegen de Gouverneur. Het Gerecht heeft ook de relevante artikelen van de Regeling ambtenarenrechtspraak (RAr) besproken, die bepalen dat een bezwaarschrift binnen dertig dagen na de weigering moet worden ingediend. Aangezien er meer dan twaalf maanden waren verstreken sinds het verzoek van klager, oordeelde het Gerecht dat klager onredelijk lang had gewacht met het indienen van zijn bezwaar. Hierdoor werd klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen zowel de Gouverneur als de Minister van Justitie. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202100152- GAZ 3/2021
Datum: 27 augustus 2021
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager],
klager,
gevolmachtigde: de heer. F.A. Cuffy,
tegen
1. DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,
2. DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerders,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De fictieve weigering van verweerder(s) om te beslissen op het verzoek van klager, verwoord in zijn brief van 4 januari 2020 betreffende een reactie van klager op een oproep van de voormalige Minister van Justitie aan niet werkende ambtenaren om zich bij de Ministerie te melden.

2.Het procesverloop

Op 7 januari 2021 is het pro forma bezwaarschrift ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) ingediend. Op 28 februari 2021 zijn de gronden ingediend.
Op 14 juni 2021 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op maandag, 16 augustus 2021. Klager is door zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
Uitspraak is vervroegd bepaald op heden.

3.De feiten en standpunten

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Klager heeft bij brief van 4 januari 2020 de Minister aangeschreven om zijn rechtspositie recht te willen trekken c.q. te corrigeren.
- Op 7 januari 2020 heeft klager middels een rappelbrief de Minister verzocht om op zijn verzoek te reageren.
3.2
In het bezwaarschrift verzoekt klager bij uitspraak:
I. het onrecht die aan klager is gedaan thans te corrigeren door de brieven die zijn financiële rechtspositie benadeeld recht te trekken;
II. klager wederom in dienst toe te laten;
III. de rechtspositie van klager in de rang van inspecteur recht te trekken.
Het bezwaar ziet volgens de toelichting van klager op het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar betreffende wedertewerkstelling als politieagent.

4.De beoordeling

4.1.
Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat het schrijven van 4 januari 2020 niet afkomstig is van de Gouverneur. Klager is dan ook niet-ontvankelijk voor zover hij zijn bezwaar richt tegen de Gouverneur.
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de Regeling ambtenarenrechtspraak (de RAr) bepaalt - voor zover relevant - dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken of te handelen.
Artikel 41, eerste lid bepaalt dat het bezwaarschrift tegen een weigering om te beslissen moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen vanaf de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
4.3.
De weigering om te beschikken wordt in de RAr niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is primair een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Gelet hierop dient een ontvankelijk bezwaarschrift ingediend door belanghebbende tegen de weigering om te beschikken gegrond te worden verklaard waarbij het bestuursorgaan moet worden opgedragen om alsnog binnen een bepaalde termijn een beschikking af te geven.
4.4.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2008 (RvBAz 2007/55, 56 en 57) - ontstaat, bij gebreke van een besluitvormingstermijn, een weigering om te beschikken na verloop van tussen de vier maanden en een jaar na het indienen van het verzoek, afhankelijk van de ingewikkeldheid van het verzoek en de bekendheid van het beschikkend orgaan met de desbetreffende materie.
4.5.
Verweerder heeft betoogd dat het bezwaar onredelijk laat is ingediend.
4.6.
Het Gerecht stelt als eerste vast dat de bepalingen over het opkomen tegen niet tijdig genomen besluiten, ook betrekking hebben op besluiten die niet op aanvraag worden genomen. De vraag is nu of klager tijdig is opgekomen tegen het uitblijven van een besluit. Daarbij is van belang dat het rechtsmiddel tegen het uitblijven van een besluit niet onredelijk laat mag zijn ingediend. De ratio daar achter is dat de rechtszekerheid in het maatschappelijk verkeer vergt dat besluiten in rechte komen vast te staan. Dit geldt ook voor het uitblijven van een besluit dat immers als een besluit moet worden gekwalificeerd. Of sprake is van een onredelijk laat ingediend rechtsmiddel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij de ingewikkeldheid van het verzoek en de bekendheid van het beschikkend orgaan met de desbetreffende materie een rol spelen.
4.7.
Vast staat dat ten tijde van de indiening van het bezwaar 12 maanden zijn verstreken sinds het verzoek. Klager verzoekt in januari 2020 om wederom als politieagent werkzaam te mogen zijn, nadat klager sedert 5 november 2014 is ontslagen en geen salaris meer uitbetaald heeft gekregen. Het Gerecht is van oordeel dat het een niet ingewikkeld verzoek betreft en dat verondersteld mag worden dat verweerder bekend is met de materie. Door tot 7 januari 2021 te wachten alvorens een bezwaarschrift fictieve weigering in te dienen bij het Gerecht, heeft klager naar het oordeel van het Gerecht onredelijk lang gewacht met het instellen van dit rechtsmiddel. De redelijke termijn voor het indienen is naar het oordeel van het Gerecht ruimschoots verstreken. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar tegen de Gouverneur niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar tegen de Minister van Justitie niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 27 augustus 2021.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.