ECLI:NL:OGEAM:2021:8

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
SXM202001186-KG 191/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing executoriaal beslag op registergoed in kort geding met betrekking tot huurinkomsten en dwangsommen

In deze zaak heeft [eiser] op 2 december 2020 een kortgedingverzoekschrift ingediend tegen [gedaagde] met als doel het opheffen van een executoriaal beslag op een registergoed. Dit beslag was gelegd door [gedaagde] op 29 oktober 2020, naar aanleiding van een onherroepelijk vonnis van 21 april 2015, waarin [eiser] was veroordeeld om huurinkomsten aan [gedaagde] af te dragen. Tijdens de zitting op 15 januari 2021 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het exploit van 22 oktober 2020 onjuiste gegevens bevatte, wat door [gedaagde] werd erkend. Het Gerecht oordeelde dat de executie van het vonnis van 21 april 2015 gestaakt moest worden, omdat de vordering van [eiser] niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld in dit kort geding. De vraag of [eiser] nog een schuld had aan [gedaagde] zou in een bodemprocedure moeten worden beantwoord. Het Gerecht heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser] en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001186- KG 191/2020
Vonnis in kort geding van 22 januari 2021
inzake

[eiser],

wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigden: mr. C.R. Martinus en mr. J. Deelstra,
tegen

[gedaagde],

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: de heer R.E. Duncan.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
1.1.Bij een op 2 december 2020 ter griffie van dit Gerecht ingediend
kortgedingverzoekschrift heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. Bij brief van 14 januari 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] producties in het geding gebracht. De gemachtigden hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2021 bepleit. Zij hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 april 2015 van het Gerecht ("het
Vonnis") is [eiser] veroordeeld om aan [gedaagde] de tijdens zijn beheer als executeur van de nalatenschap van de heer [erflater] de van [naam bedrijf] ontvangen huurinkomsten of te dragen indien en voor zover zulks niet reeds is geschied en zo nodig na aftrek van de ten behoeve van het beheer en het perceel gemaakte kosten te vermeerderen met rente vanaf 21 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. In het Vonnis is [eiser] voorts veroordeeld om een dwangsom van NAf 250,00 per dag, of gedeelte van een dag, tot een maximum van NAf 100.000,00 aan [gedaagde] te betalen als [eiser] deze huurinkomsten niet binnen 30 dagen na betekening van het Vonnis heeft betaald.
2.2.
Het Vonnis is bij exploit van 8 juni 2015 aan [eiser] betekend. Voorts is bij dit
exploit aan [eiser] bevel gedaan om de huurinkomsten of te dragen en de dwangsom(-men) aan [gedaagde] te betalen als [eiser] niet tijdig de huurinkomsten afdraagt.
2.3.
Bij exploit van 22 oktober 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] bevel gedaan om
verbeurde dwangsommen tot US $ 100.000,00, het bedrag van US $ 68.293,43 aan niet afgedragen huurinkomsten en NAf 240,50 aan betekeningskosten te betalen.
2.4.
Op 29 oktober 2020 heeft [gedaagde] op een aan [eiser] toebehorend registergoed
kadastraal beschreven als SXM PB 2017/1973 executoriaal beslag doen leggen.
2.5.
Bij brief van 16 november 2020 heeft [eiser] [gedaagde] doen sommeren de
executie van het registergoed te staken en het executoriale beslag op het registergoed op te heffen.
2.6. [
gedaagde] is weigerachtig de executie van het registergoed te staken en het
executoriale beslag op te heffen.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij
voorraad te verklaren vonnis (i) het executoriale beslag op het registergoed opheft op straffe van een te verbeuren dwangsom (ii) [gedaagde] beveelt om de executie van het Vonnis te staken en gestaakt te houden en (iii) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan de vordering legt [eiser] de stelling ten grondslag dat hij over de periode
dat hij als executeur het beheer voerde over het aan [naam bedrijf] verhuurde pand -van 10 oktober 1998 tot en met 25 november 2011 derhalve- alle verschuldigde huurinkomsten aan [gedaagde] heeft afgedragen. In de periode van 12 oktober 1998 tot en met 11 februari 2015 heeft [eiser] het bedrag van US $ 78.799,74 aan [gedaagde] betaald. Het in totaal aan [gedaagde] verschuldigde bedrag van US $ 63.200,00 heeft [eiser] mitsdien in zijn geheel betaald. [eiser] heeft zelfs een bedrag van ongeveer van US $ 17.000,00 te veel betaald. [eiser] heeft verder tijdig rekening en verantwoording afgelegd over het door hem als executeur gevoerde beheer over de nalatenschap van [erflater]. Verder voert [eiser] aan dat eventueel verbeurde dwangsommen op grond van artikel 611g Rv zijn in elk geval verjaard.
3.3. [
gedaagde] voert verweer. Op deze stellingen van partijen zal het Gerecht hierna
nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht is op grond van 438 Rv bevoegd om van de vordering in kort geding kennis te nemen.
4.2.
Allereerst is van belang dat [gedaagde] erkent dat het exploit van 22 oktober 2020 onjuiste gegevens bevat. Immers, [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat [eiser] geen dwangsommen heeft verbeurd dan wel dat deze zijn verjaard. In het exploit wordt daarentegen bevel gedaan het bedrag van US $ 100.000,00 aan [gedaagde] te betalen. Hieraan voegt het Gerecht nog toe dat [eiser] ten hoogste het bedrag van NAf 100.000,00 aan dwangsommen had kunnen verbeuren en niet US $ 100.000,00. Verder erkent [gedaagde] dat ook het bedrag van de af te dragen huurinkomsten -waarvoor bevel is gedaan- onjuist in het exploit is vermeld. Immers, [gedaagde] voert thans aan dat [eiser] per ultimo december 2020 het bedrag van US $ 9.395,48 is verschuldigd en niet het in het exploit vermelde bedrag van US $ 68.293,43.
4.3.
Reeds op grond van de vermelde fouten in het exploit is een bevel aan [gedaagde] tot staking van de executie op zijn plaats. Een hiertoe strekkend bevel zal het Gerecht hierna dan ook verlenen. De vraag of [eiser] nog een schuld heeft aan [gedaagde] uit hoofde van het Vonnis -zoals [eiser] uitvoerig betoogt- zal in een bodemprocedure moeten worden beantwoord. Dit kort geding leent zich hiervoor niet. Ook niet omdat uit het overzicht van [eiser] niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid welke betalingen hebben plaatsgevonden uit hoofde van de verbintenis van [eiser] om de door [naam bedrijf] ontvangen huur over de periode van 1998 - 2011 aan [gedaagde] af te dragen en welke betalingen na 2011 betrekking hebben op voldoening van de reguliere huur door [naam bedrijf]. Het betalingsoverzicht van productie 9 annex C van het inleidende verzoekschrift verschaft hierover geen duidelijkheid. In de bodemprocedure kan voorts inzicht worden verschaft over de eventueel aan [gedaagde] verschuldigde rente vanaf het wijzen van het Vonnis. Dit inzicht is ook niet aan het Gerecht verstrekt.
4.4.
Als de overwegend in het ongelijk gesteld partij zal [gedaagde] in proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van [eiser] kunnen worden begroot op:
vastrecht
NAf 450,00
kosten exploit
NAf 229,50
salaris gemachtigde
NAf 1.500,00
totaal
NAf 2.179,50
4.5.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.6.
Het meer of anders gevorderde zal het Gerecht afwijzen.
5. De beslissing
Het Gerecht, rechtdoende in kort Reding:
5.1.
beveelt [gedaagde] om de (verdere) executie van het vonnis van 21 april 2015 te staken en gestaakt te houden totdat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten vallende aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 2.179,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst of het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 22 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.