ECLI:NL:OGEAM:2021:66

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
SXM201901301-GAZ 22/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar na strafrechtelijke veroordeling en de gevolgen voor salarisbetaling

In deze zaak heeft het Gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan over het ontslag van een ambtenaar, klager, die sinds 15 oktober 1993 werkzaam was bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring. Klager was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en had een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de Gouverneur van Sint Maarten om zijn salaris stop te zetten en hem met onmiddellijke ingang ontslag te verlenen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen schending was van het evenredigheidsbeginsel of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Klager had zijn bezwaarschrift tegen de salarisstop ingetrokken, waardoor het besluit tot stopzetting in rechte vaststond. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op basis van artikel 101 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht rechtmatig was, aangezien klager onherroepelijk was veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf. Het Gerecht heeft geoordeeld dat klager niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord voor het ontslagbesluit, wat een gebrek in de procedure vormde. Desondanks heeft het Gerecht besloten dat de rechtsgevolgen van het ontslag in stand blijven, maar heeft het verweerder veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan klager. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib op 7 juni 2021.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201901301- GAZ 22/2019
Datum: 7 juni 2021
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager],
klager,
gemachtigde: dhr. W.J. MARIA,
tegen
DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden besluit

Het Landsbesluit van 18 september 2018 waarbij verweerder klager met onmiddellijke ingang ontslag verleent en zijn ambtelijke aanstelling bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring beëindigt.

2.Het procesverloop

2.1.
Op 10 december 2019 heeft klager een bezwaarschrift ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het Gerecht) ingediend.
2.2.
Op 21 januari 2020 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
2.3.
Bij uitspraak van 27 juli 2020, SXM201901301, is het bezwaarschrift van klager door het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Bij uitspraak van 7 december 2020 is het hoger beroep van klager gegrond verklaard, de uitspraak waarvan beroep vernietigd en het bezwaar is ontvankelijk verklaard onder terug verwijzing van het bezwaar naar het Gerecht.
2.5.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op maandag 22 maart 2021. Klager is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.6.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

3.Feiten.

3.1.
Klager is sinds 15 oktober 1993 in vaste dienstbetrekking van de openbare rechtspersoon De Nederlandse Antillen en werkzaam bij de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring op Sint Maarten in de functie Gevangenbewaarder. Bij Landsbesluit van 29 december 2011 is klager met ingang van 10 oktober 2010 benoemd in vaste pensioengerechtigde dienst van het Land Sint Maarten als gevangenbewaarder.
3.2.
Bij Landsbesluit van 9 mei 2016 is klager per 16 april 2016 tot nader order de toegang tot diens werk en alle dienstlokalen en dienstgebouwen van de dienst Gevangenis en Huis van Bewaring ontzegd. Blijkens dit Landsbesluit is een disciplinair onderzoek wegens vermeend plichtsverzuim tegen klager ingesteld en acht verweerder het in belang van dit onderzoek het wenselijke en noodzakelijk dat klager met onmiddellijke ingang tot nader order de toegang tot diens werkplek wordt ontzegd.
3.3.
Op 25 januari 2017 is klager bij vonnis door de strafrechter van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 3 jaren, een taakstraf van 56 uren te vervangen met 28 dagen vervangende hechtenis bij niet verrichten of niet naar behoren verrichten van deze taakstraf, en tot betaling van een schadevergoeding van NAf 5,234.60.
3.4.
Op 28 februari 2019 is namens klager een bezwaarschrift en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken tegen het besluit van verweerder tot stopzetting van zijn salaris. Bij uitspraak van 17 april 2019 is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van spoedeisend belang. Bij brief van 5 december 2019 heeft klager zijn bezwaarschrift ingetrokken.

4.Beoordeling.

4.1.
Niet in geschil is dat klager bij de mondelinge behandeling van het voornoemde verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennis heeft genomen van het in onderhavige zaak voorliggende bestreden besluit (het ontslagbesluit).
4.2.
Voor zover klager in onderhavige procedure gronden heeft geformuleerd tegen het stopzetten van salarisbetaling sedert december 2017 overweegt het Gerecht als volgt.
Klager heeft op 28 februari 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit tot stopzetten van salarisbetaling sedert december 2017. Op 5 december 2019 heeft klager zijn bezwaarschrift ingetrokken. Het Gerecht is van oordeel dat hiermee het besluit tot stopzetten van salarisuitbetaling in rechte vaststaat en dat de gronden gericht tegen de stopzetting van salarisuitbetaling in onderhavige procedure geen bespreking behoeven.
4.3.
Klager heeft, kort en zakelijk samengevat, aangevoerd dat, nu het ontslagbesluit circa 20 maanden na de strafrechtelijke veroordeling is genomen, dit besluit tardief en buiten proportie is. Voorts is klager nimmer van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en is hij niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
4.4.
Blijkens het ontslagbesluit is klager ontslag verleend met toepassing van artikel 101, eerste lid, onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.
4.5.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf.
Ingevolge artikel 95, tweede lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, wordt bij ongevraagd ontslag de ambtenaar de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.
4.6.
Het Gerecht begrijpt uit hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht dat verweerder het standpunt inneemt dat er geen wettelijke verplichting is om klager te horen omdat er geen sprake is van een disciplinaire straf.
Het Gerecht overweegt dat het bestreden besluit een belastend besluit is. Voorts is ontslag op grond van artikel 101, eerste lid, onder d, gezien de formulering, een bevoegdheid en dient verweerder aldus bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot ontslag te besluiten. Het Gerecht is gezien het voorgaande van oordeel dat om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen, de betrokkene in de gelegenheid gesteld dient te worden eventuele nadelige gevolgen kenbaar te maken. Klager’s grond dat verweerder hem ten onrecht niet heeft gehoord slaagt.
4.7.
Nu verweerder nagelaten heeft klager te horen voorafgaande aan het bestreden besluit, zal het beroep gegrond verklaard worden. Het Gerecht zal voorts bepalen of het bestreden besluit, onder toepassing van artikel 87 van de Regeling ambtenarenrechtspraak, om die reden dient te worden vernietigd.
4.8.
Het Gerecht overweegt dat klager in het kader van de onderhavige procedure in de gelegenheid is gesteld alle omstandigheden naar voren te brengen die hij relevant acht.
Het Gerecht overweegt voorts dat klager onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf. Klager heeft gesteld dat stopzetting van bezoldiging en de maatregel van ontslag van zeer ingrijpende aard zijn voor zowel het financiën als het sociaal leven van klager.
Het Gerecht overweegt dat inkomensverlies inherent is aan ontslag. Dat een en ander zeer ingrijpend is maakt niet dat verweerder van ontslag dient af te zien. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat een veroordeling wegens plegen van een misdrijf niet strookt met gedrag van een ambtenaar en dat de strafrechtelijke veroordeling het imago van de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring heeft geschaad. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, gezien de functie van klager bij de gevangenis en het feit dat aan deze functie gezien de aard van de werkzaamheden hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid zijn verbonden, in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen en gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om klager te ontslaan. Van onevenredigheid tussen het ontslag en het gepleegde plichtsverzuim is geen sprake.
4.9.
Voor zover klager stelt dat het ontslagbesluit tardief is genomen nu de strafrechtelijke veroordeling dateert van januari 2017 overweegt het Gerecht als volgt. De omstandigheid dat er sprake is van een langdurig tijdsverloop tussen de geconstateerde gedraging van plichtsverzuim en de strafrechtelijke veroordeling enerzijds en het ontslag anderzijds, maakt niet dat op voorhand geconcludeerd kan worden dat er sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het Gerecht overweegt dat van belang is of bij klager op enig moment de indruk is gewekt dat het niet meer tot ontslag zou komen. Het Gerecht is van oordeel dat klager dit onvoldoende heeft aangetoond. Voorts is uit het dossier ook niet hiervan gebleken. Hierbij acht het Gerecht van belang dat klager op 16 april 2016 tot nader order de toegang tot diens werk en alle dienstlokalen en dienstgebouwen van de dienst Gevangenis en Huis van Bewaring is ontzegd. Dit Landsbesluit is blijkens het dossier op 11 mei 2016 uitgereikt aan klager en hij was aldus op de hoogte van het in dit Landsbesluit genoemde disciplinair onderzoek wegens vermeend plichtsverzuim. Voorts is onbestreden dat klager zijn werk niet meer heeft hervat. Ten tijde van de strafrechtelijke veroordeling is tevens de salarisbetaling stopgezet. Wat hier verder ook van zij, klager heeft onvoldoende duidelijk kunnen maken dat hij de indruk heeft gehad dat zijn strafrechtelijke veroordeling zonder gevolgen zou blijven.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat het tijdsverloop enige kanttekening behoeft omdat de periode enkele maanden omvat waarbinnen Sint Maarten herstelde van de verwoesting van orkaan Irma.
4.10.
Anders dan van de zijde van klager is gesteld, is er geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel of van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.11.
Het Gerecht ziet, gezien het hiervoor overwogene aanleiding om op grond van artikel 87 van de Regeling ambtenarenrechtspraak en ten behoeve van de finale geschillenbeslechting, om het bestreden besluit in stand te laten.
4.12.
Het Gerecht acht voorts termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan klager een bedrag betaalt als vergoeding van door klager gemaakte proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaalt op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de behandeling.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
5.1.
verklaart het bezwaar gegrond;
5.2.
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
5.3.
veroordeelt verweerder tot vergoeding aan klager van een bedrag van NAf 1.400,-- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 7 juni 2021.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.