ECLI:NL:OGEAM:2021:50

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
SXM202100462-KG 90/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte VN-resoluties door Pro Soualiga Foundation tegen de Staat der Nederlanden

In deze zaak vordert de Pro Soualiga Foundation (PSF) in kort geding van de Staat der Nederlanden de afgifte van VN-resoluties met betrekking tot de dekolonisatie van de voormalige Nederlandse Antillen. PSF stelt dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig handelt door geen duidelijkheid te verschaffen over de (de-)koloniale status van Sint Maarten en de andere eilanden. De procedure begon op 8 april 2021 met de indiening van een verzoekschrift, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 april 2021. De eisers, die in persoon verschenen, hebben gepleit voor de afgifte van de resoluties, waarbij zij stellen dat de VN-resolutie 945 (X) van 15 december 1955 niet voldoende duidelijkheid biedt over de status van de eilanden.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelt dat de Staat der Nederlanden zich kan beroepen op immuniteit van jurisdictie en dat de civiele rechter niet het forum is voor interregionale politiek. Het Gerecht verklaart PSF niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat de Staat der Nederlanden tijdig heeft voldaan aan de verzoeken van PSF door de gevraagde resolutie te verstrekken. Het Gerecht concludeert dat PSF geen spoedeisend belang heeft en dat de vorderingen overbodig zijn. De proceskosten worden aan PSF opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202100462/ KG 2021/90
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
vonnis in kort geding van 7 mei 2021
de stichting PRO SOUALIGA FOUNDATION, de heer [X] en de heer [Y],
gevestigd respectievelijk woonachtig in Sint Maarten,
-eisers-,
procederende in persoon,
tegen
de STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende in ‘s-Gravenhage in Nederland,
-gedaagde-,
gemachtigde: mr. C.R. Rutte.
Eisers zullen hierna ook gezamenlijk ‘PSF’ (enkelvoud en vrouwelijk) worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 8 april 2021 heeft PSF een kort geding verzoekschrift met producties ter griffie van het Gerecht ingediend. Bij brieven van 22 april 2021 hebben de gemachtigden (aanvullende) producties in het geding gebracht. Op 23 april 2021 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Eisers zijn in persoon verschenen en de gedaagde bij de gemachtigde mr. C.R. Rutte. Zij hebben in overeenstemming met hun aantekeningen gepleit. Deze pleitaantekeningen hebben zij met elkaar gewisseld en aan het Gerecht overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Resolutie 945 (X) van 15 december 1955 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties luidt als volgt:
‘(…)
Takes note
of the documentation submitted, and of the explanation provided, to the effect that the peoples of the Netherlands Antilles and Surinam have expressed, through their freely elected representative bodies, their approval of the new constitutional order, and takes note also of the opinion of the Government of the Netherlands;
Expresses the opinion
that, without prejudice to the position of the United Nations as affirmed in General Assembly resolution 742 (VIII) of 27 November 1953, and to such provisions of the Charter of the United Nations as may be relevant, on the basis of the information before it as presented by the Government of the Netherlands, and as desired by the Government of the Netherlands, cessation of the transmission of the information under Article 73 e of the Charter in respect of the Netherlands Antilles and Surinam is appropriate.
(…)’
2.2.
Het huidige doel [1] van de op 24 juli 2020 opgerichte Pro Soualiga Foundation luidt:
‘(…)
To take court and other legal action in order to promote the right to a full measure of self-government and self determination pursuant to the Charter of the United Nations of St. Maarten, Aruba, Curacao, Bonaire, St. Eustatius and Saba.
To file petitions at the at the United Nations and other international bodies and countries to achieve the objectives set forth above.
To engage with the government of Aruba, Curacao, Bonaire, Saba and St. Eustatius and St. Maarten and the government of the Netherlands to achieve the objectives set forth above sub 1.
To pursue the decolonization of the abovementioned islands, by means of court action against the Dutch State and by presenting the matter of the decolonization of the islands mentioned before the United Nations, other international organizations as well as other countries.
To pursue the removal of the function of governor and the removal of articles 44, 50 and 51 from the Kingdom Charter on order to make the Kingdom Charter United Nations compliant.
To obtain a United Nations resolution for all six island mentioned above, or for any one, as the case may be, declaring that the right of self determination has been exercised that the full measure of self-government has been obtained and that Chapter XI of the United Nations Charter no longer applies.’
2.3. [
x] en [y] zijn bestuurders van Pro Soualiga Foundation.
2.4.
Bij brief van 15 februari 2021 bericht Pro Soualiga Foundation de minister van Buitenlandse Zaken van de Staat der Nederlanden, de heer Stef Blok, als volgt:
‘(…)
REQUEST: Through your good office to obtain from the UN General Assembly the resolution whereby the (former) Netherlands Antilles were removed from the United Nations list of Non-Self-Governing Territories (NSGT’s) in 1955 or 1963, as they no longer appear on the UN list of NSGT’s and, UN Resolution 945X of December 15, 1955 does not state that:Chapter XI can no longer be applied to the Netherlands Antilles, as is the case in other resolutions of the period, such as Puerto Rico (1953), Greenland (1954), Alaska (1959), and Hawaii (1959.) In the event such a resolution is not forthcoming, we request you to use your offices to ensure that the UN list of NSGT’s is corrected by including the islands of the former Netherlands Antilles(…)
on that list.
(…)’
2.5.
Bij brief van 15 maart 2021 bericht de minister van Buitenlandse Zaken van de Staat der Nederlanden aan Pro Soualiga Foundation als volgt:
‘(…)
With reference to your letter of 15 February(…)
I wish to inform you as follows.
Attached, please find a copy of General Assembly Resolution 945 (X) of 15 December 1955.On the basis of this resolution the United Nations has removed the (former) Netherlands Antilles from the United Nations list of Non-Self- Governing Territories (please see(…).
(…)’
2.6.
Bij brief van 16 maart 2021 bericht Pro Soualiga Foundation aan de minister van Buitenlandse Zaken van de Staat der Nederlanden het volgende:
‘(…)
De door ons van u verzochte VN resolutie-waarbij de voormalige Nederlandse Antillen van de VN lijst Non Self-Governing Territories (NSGT’s) zijn afgevoerd- mochten wij, ondanks het feit dat het verzoek op 15 februari jl. is ingediend en, de vier weken, gesteld bij wet om op ons verzoek gehoor te geven zijn verlopen, nog niet van u ontvangen. Wij sommeren u thans de gevraagde VN resolutie, uiterlijk op 31 maart 2021 aan ons op te sturen. Indien de resolutie op laatstgenoemde datum niet in ons bezit mocht zijn, stellen wij u thans reeds voor alsdan in gebreke en zeggen u aan jegens u tot rechtsmaatregelen te zullen overgaan.
(…)’

3.Het geschil

3.1.
PSF vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
(i) de Staat der Nederlanden beveelt om aan PSF te doen toekomen de VN resolutie waarin de VN verklaart dat “
article 73 of the United Nations Charter can no longer be applied the the Netherlands Antilles”, niet zijnde resolutie 945 (X); subsidiair indien zo’n resolutie niet voorhanden is,
(ii) dat schriftelijk aan PSF mede te delen; en
(iii) alles op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 voor elke dag of dagdeel dat de Staat der Nederlanden dit bevel niet naleeft.
3.2.
Aan de vorderingen legt PSF ten grondslag dat PSF duidelijkheid verlangt over de (de-)koloniale) status van Sint Maarten en de overige eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen. De Staat der Nederlanden heeft nog steeds deze duidelijkheid niet verschaft hetgeen jegens PSF onrechtmatig is. PSF wil van de Staat der Nederlanden weten of de eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen zijn gedekolonialiseerd. PSF heeft daar zo haar twijfels over. Deze twijfels berusten op de redactie van de resolutie 945 (X) die afwijkt van de redactie van resoluties van de Algemene Vergadering van de VN betreffende Groenland, Alaska en Puerto Rico waarin wel met zoveel woorden is opgenomen dat op deze gebieden ‘Chapter XI’ van het Handvest van de VN niet langer toepasselijk is. De redactie van resolutie 945 (X) wijkt hiervan dus af. Het is van belang om vast te stellen of de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft beslist dat artikel 73 van het Handvest van de VN niet langer voor de Staat der Nederlanden geldt. Uit de resolutie van 945 (X) van de Algemene Vergadering van de VN kan ten hoogste worden afgeleid dat de informatieverplichting van artikel 73 onder e van het Handvest van de VN niet langer geldt, maar nog wel de overige verplichtingen van artikel 73 van het Handvest van de VN, die onder a - d van deze bepaling zijn vermeld, en die derhalve nog steeds door de Staat der Nederlanden moeten worden nageleefd. Zouden de eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen nog niet zijn gedekolonialiseerd, dienen de landen en openbare lichamen wederom op de lijst van ‘
Non-Self Governing Territories’ worden vermeld. Het doel van de vordering is om na vaststelling van de koloniale status van de eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen te bewerkstelligen dat de bepalingen van de artikelen 44, 50 en 51 uit het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (‘het Statuut’) worden geschrapt alsmede het ambt van ‘Gouverneur’ als vertegenwoordiger van de Koning in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Volgens PSF dient het Statuut te worden gewijzigd om uiteindelijk de dekoloniale status voor de eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen te verwerven.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

immuniteit van jurisdictie
4.1.
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht had de Staat der Nederlanden met succes beroep kunnen doen op het volkenrechtelijk rechtsbeginsel
par in parem non habet imperium.Niet valt in te zien waarom de Staat der Nederlanden ten overstaan van de civiele rechter van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten dient te verschijnen en waarom de Staat der Nederlanden zich ten overstaan van een civiele rechter in Sint Maarten voor ‘
acta iure imperii’dient te verantwoorden. De rechtsbescherming van particulieren komt hierdoor niet in de knel omdat justitiabelen, zoals PSF, hun eventuele vordering op de Staat der Nederlanden aan (een van de) gerechten in de Staat der Nederlanden ter beoordeling kunnen voorleggen.
4.2.
De omstandigheid dat de Staat der Nederlanden en het Land Sint Maarten aan het Statuut zijn gebonden en onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden uitmaken, maakt dat niet anders. Ook aan de bepaling van artikel 40 van het Statuut - ook niet in verband met HR 14 januari 1994,
NJ1994,403 - kan geen argument worden ontleend dat in koninkrijksverband over de staatsimmuniteit en de immuniteit van jurisdictie van de landen anders moet gedacht. Deze bepaling en dit arrest zien slechts op de vatbaarheid van tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen en bevelen in het gehele Koninkrijk der Nederlanden dat blijkens het arrest van de Hoge Raad als een rechtsgebied moet worden beschouwd. Artikel 40 van het Statuut en het vermelde arrest hebben geen betrekking op de vraag of in het Koninkrijk der Nederlanden een uitzondering dient te worden gemaakt op de regel van internationaal gewoonterecht dat een land zich voor ‘
acta iure imperii’ niet hoeft te verantwoorden voor een gerecht van een andere land. Het Statuut geeft in artikel 12a en 38a voorzieningen voor de behandeling van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen en de landen onderling. Ook hierin is geen uitzondering gemaakt op de immuniteit van jurisdictie van de landen van het Koninkrijk in de andere landen van het Koninkrijk voor zover het betreft staatshandelingen [2] . Het Gerecht is niet bekend met (andere) rijkswetgeving waarin een uitzondering op de regel van internationaal gewoonterecht is gemaakt. De voorlopige conclusie luidt dan ook dat landen zich ook in koninkrijksverband voor staatshandelingen met succes kunnen beroepen op immuniteit van jurisdictie.
4.3.
Nu de Staat der Nederlanden in het geding is verschenen [3] maar zich niet heeft beroepen op immuniteit van jurisdictie zal het Gerecht deze kwestie verder laten rusten.
bevoegdheid van het Gerecht
4.4.
Aan de vorderingen legt PSF onrechtmatige daad ten grondslag. Op grond van de door de Hoge Raad gehuldigde objectum litis-leer (sedert Noordwijkerhout – Guldemond [4] ) is het Gerecht dan ook bevoegd om van de vorderingen van PSF kennis te nemen.
ontvankelijkheid van PSF in de vordering?
4.5.
De ontvankelijkheidsverweren van de Staat der Nederlanden kan het Gerecht verder onbesproken laten. Immers, de Staat der Nederlanden heeft aan de vorderingen van PSF voldaan. Bij (schriftelijk) bericht van 15 maart 2021 heeft de Staat der Nederlanden resolutie 945 (X) tijdig aan PSF toegezonden almede een ‘link’ waardoor alle resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn te kennen. PSF had zich zelf dan ook kunnen overtuigen dat een andere resolutie over de door PSF aan de orde gestelde kwestie van de (de-)koloniale status van de eilandgebieden van de voormalige Nederlandse Antillen niet voorhanden is. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Staat der Nederlanden dat ook bevestigd. Ook de subsidiaire vordering van PSF valt hierdoor in dorre aarde. Voorshands is het Gerecht dan ook van oordeel dat PSF een volstrekt overbodig kort geding tegen de Staat der Nederlanden aanhangig heeft gemaakt en dat PSF bij de in dit kort geding gevorderde bevelen aan de Staat der Nederlanden geen enkel (spoedeisend) belang heeft.
4.6.
Het Gerecht zal PSF in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
het Gerecht is geen politiek forum
4.7.
Ten overvloede overweegt het Gerecht nog dat de civiele rechter van het Gerecht niet het forum is ten overstaan waarvan interregionale (koninkrijks-)politiek kan worden bedreven hetgeen PSF onmiskenbaar beoogt. Immers, het (uiteindelijke ) doel van de vordering van PSF is dat rijkswetwetgeving, het Statuut, zal worden gewijzigd. Voor wijziging van het Statuut dient evenwel de bepaling van artikel 55 van het Statuut te worden gevolgd. Door deze wijzigingen voor te staan, begeeft PSF zich in het politieke domein. Als PSF politiek wenst te bedrijven kan zij overwegen om de Pro Soualiga Foundation tot een politieke partij te transformeren. Het is echter niet aan de civiele rechter om over de rechtmatigheid, wenselijkheid en/of opportuniteit van de voorgestane wijziging van het Statuut te oordelen maar dat is uiteindelijk wel wat PSF wenst. [5] Alleen de koninkrijkswetgever gaat daar over. De civiele rechter van het Gerecht heeft hierin taak noch bevoegdheid en laat zich niet lenen voor het voeren van discussies hierover. [6]
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal PSF in de proceskosten worden veroordeeld die worden begroot op NAf 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
4.9.
Het vonnis zal voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart PSF in de vorderingen niet-ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt PSF uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten van de Staat der Nederlanden die worden begroot op NAf 1.500,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 7 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Op 11 januari 2021 zijn de statuten van Pro Soualiga Foundation gewijzigd.
2.In tegenstelling tot de ‘
3.Vergelijk HR 1 december 2017/ECLI:NL:HR:2017:3054.
4.HR 31 december 1915,
5.Door de rechter toe te passen ‘een ieder verbindende voorschriften’ uit een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisaties heeft PSF niet aan de vordering ten grondslag gelegd. In elk geval zijn artikel 73 van het Handvest van de VN en Resolutie 945 (X) van de Algemene Vergadering van de VN niet zulke voorschriften.
6.PSF pleegt regelmatig ‘gelijksoortige’ rechtsvorderingen tegen de Staat der Nederlanden bij de burgerlijke rechter in Sint Maarten aanhangig te maken.